kom geheten en treden glimlachend, met een presentje voor de gastvrouw/heer binnen. Zij maken met enkele beleefde formules kennis met de andere gasten en nemen welwillend de fraai gedekte tafel in ogenschouw. Men laat zich door de gastvrouw of gastheer een plaats aanwijzen, maakt enkele vriendelijke opmerkingen tegen de tafelburen, vouwt het servet open en bekijkt het menu waarbij men blijde verrassing toont over de heerlijkheden die te wachten staan. Men zegt enige waarderende woorden over de wijn, en proeft die omstandig, waarbij een blik van verstandhouding naar de gastheer (‘wij tweeën weten wat wijn is’) over tafel gaat. Men maakt complimenten over de schotels, zegt dat de wijn nòg beter wordt bij het voedsel, vertelt een aardige anekdote op culinair gebied, offreert eventueel de tafeldame een bloem uit het welgekozen bloemenarrangement. Zijn er tafelredes, dan lacht men beleefd om de belegen grapjes en applaudisseert beschaafd als het afgelopen is. En als men weggaat bedankt men uitbundig voor de heerlijke avond en het verrukkelijke diner, ook al was de vis te gaar, de saus te hartig en de chocolademousse te zoet. Bij een banket in een restaurant wordt het spel nog ingewikkelder, want dan gaat de bediening meespelen, en dat zijn beroepsacteurs, pas op. Keurig geknipt en gekamd, smetteloos in het pak en met een heel speciale manier van lopen - ik denk dat die oeroud is onder bedienend personeel - gaan zij niet snel en niet langzaam, maar weten de indruk te wekken dat ze zich haasten om de gasten te bedienen. De schotels worden elegant geheven aangedragen, met zwier uitgeserveerd (althans vóór de onzalige bordjesmode doordrong), en de wijn
correct geschonken, de overbodige hand op de rug. Het dienservet wordt sierlijk gebruikt, ongeveer zoals het zakdoekje in Griekse reidansen, en misschien ligt daar ook wel de oorsprong.
Vele eeuwen heeft het tafelen de gang van de cultuur gevolgd. Tafels werden versierd met geroofde schatten, zoals de joodse tempelschatten op de tafel van de Babylonische koning Belsazar, en het kloostervaatwerk bij de drinkgelagen van de germaanse barbarenvorsten tijdens de Volksverhuizing.
De pauwen en zwanen in hun veren op tafel gebracht uit de middeleeuwen, de pasteien waaruit levende hondjes te voorschijn sprongen of waarin muzikanten zaten te spelen verdwenen. En boeken over tafelmanieren verschenen, met als meest gezaghebbende Erasmus' De civilitate morum puerilium; de hoge zedelijke principes van het humanisme overgebracht naar wellevend gedrag aan tafel. Veel hierin vervatte regels gelden nog altijd: drink niet met een volle mond, en veeg je mond eerst af, mes en glas horen rechts van het bord, het brood links, zoek niet lang in een schotel, maar neem wat vóór je ligt, je vingers aflikken is niet netjes.
Merkwaardig is dat wat je met je servet moet doen, steeds veranderde in de loop der eeuwen; nu eens moest je het over je linker arm hangen, dan weer op schoot leggen, of omknopen, of de punt in vest of corsage steken. Soms moesten servetten kunstig worden gevouwen, maar in een andere periode wilde men dat juist niet, omdat het dan te veel in handen kwam.
Een grote, alles beheersende stijl bestaat niet meer, via modes zijn we in trends terechtgekomen. De laatste tafels-in-stijl zijn een cliché geworden, die men ook alleen in cliché's beschrijven kan: smetteloos damast, glanzend zilver, flonkerend kristal. En op het damast lagen enkele roze anjers met wat van dat fijne groen dat men ook nergens meer ziet. Vorken en lepels ‘gesloten’ neergelegd, zodat het monogram of familiewapen zichtbaar was, de lepeltjes keurig over de zoutvaatjes. Maar wat is er sindsdien niet allemaal over ons gekomen aan modes, trends en sfeertjes. De boerderij met de beddepannen, de duistere bistro met druipkaarsen en een houten plank als bord, de bruin-met-oranje coffee-shop-entourage. Niet alleen in restaurants maar ook thuis. Toen kregen we de gele periode, de roze en de blauwe en vervolgens de witte en de post-moderne, Jugendstil, art deco, zwarte borden, borden zo