Poëtisch leven
Remco Ekkers
Verlangen en pijn
De debuutbundel van Maria van Daalen (1950) eindigt met de gruwelijke regels: ‘Raaf wit, als ik niet meer beweeg / kom dan en eet mijn lever.’ Een dichter die zich zo totaal verbindt met, vastbindt, ketent aan zijn opdracht - bewegen - verdient de uiterste aandacht van de lezer. De lezer heeft dan, aan het eind van de bundel, begrepen dat hier een compromisloos dichter is opgestaan, in opstand is gekomen tegen het feit dat ‘er (...) geen god (is) / en geen muze ook’, alleen verlangen. Maar dit verlangen is genoeg, misschien al meer dan we aankunnen. Zei Socrates niet dat mensen alleen maar het bijna laatste kunnen bereiken, dat het bijna laatste voor ons het enig mogelijke is?
Het verlangen is ‘je wil om te zijn’, levensvervulling, maar ook de motor van je handelen en de motor van de poëzie. In de titelcyclus, ‘Raveslag’, wordt de ‘raaf wit’ toegezongen: ‘Raaf wit, die mij het papier binnenkomt / door verlangen...’
De titel geeft verschillende interpretatiemogelijkheden. De dichter is geslagen door de raaf, als Jacob in het gevecht met de engel. De bundel is het resultaat van de veldslag met de taal, want de witte raaf, de zeldzame uitzondering, is veeleisend en geeft zich nauwelijks gewonnen. En wie moet niet denken aan Achabs jacht op de witte walvis, van Melville, aan de raaf in de walvis van Ten Berge? In de Inuitmythen, bij de Kelten en bij Germaanse stammen is de raaf (of de kraai) de schepper van de zichtbare wereld. De taal is vlees geworden. Hij wordt geassocieerd met spirituele kracht. Door zijn vlucht wordt hij beschouwd als boodschapper. Als solitaire vogel is hij symbool voor de eenzame die op een superieur niveau werkt.
Raaf wit, die mij een teken geeft
in gekras, nu dit opklinkt
ik dacht je telkens verloren,
gevlogen van tussen mijn vingers.
maar geen trilling dan deze
staat mij meer naar het hart.
De dubbelzinnigheid van de laatste regel (naar het leven staan, nabij staan) is in de hele bundel terug te vinden. De opdracht die de dichter heeft gekregen is verheven en pijnlijk.
Raaf wit, die van mij loskomt
telkens hoor ik je vleugelslag
brekend tussen de regels.
Loskomen, met de kleur van dit vel. Hier is papier en huid met elkaar verbonden, zoals bij Vroman, maar veel pijnlijker. Als de vleugelslag breekt, breekt er iets in de dichter.
Ook elders in de bundel klinkt de vleugelslag van de raaf. In ‘Initiaal’ tekent de hand van de monnik - de dichter specialiseerde zich in de mediaevistiek - het hart van Maria, zij die de verlosser moet laten geboren worden:
Elke lijn blijft verlopen
langs de rand van verlangen
heen en weer terug in zichzelf,