De Gids. Jaargang 152
(1989)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 534]
| |
Ineke van Kessel
| |
[pagina 535]
| |
zoeken wat hij nog niet weet. Toch kan het geen kwaad af en toe met die gewoonte te breken en duidelijk te maken dat in de nieuwsgaring en nieuwsverwerking veel vragen onbeantwoord blijven en sommige vragen misschien ten onrechte niet gesteld worden. Eerlijkheidshalve waarschuw ik vooraf dat ik meer vragen zal oproepen dan ik zelf kan beantwoorden. Hoeveel weten we eigenlijk over Zuid-Afrika? Wat weten we wel en - dat is aanmerkelijk moeilijker te beantwoorden - wat weten we niet? Wat maakt Zuid-Afrika tot een uniek verhaal? Is het wel een uniek verhaal? Wat is de rol van de media in conflictsituaties, in oorlogen en burgeroorlogen? Welke rol spelen de media in Zuid-Afrika, waar de regering oorlog voert tegen de meerderheid van de eigen bevolking en tegen de bevolking van de buurlanden? Hoe moeten de media omgaan met censuur? Zou er onder elk bericht een regeltje moeten staan: ‘Dit bericht is onderhevig aan de bepalingen van de censuur’? Maar dat zou onder het nieuws uit tientallen landen kunnen staan, van Sri Lanka tot Israël en Roemenië. Deze discussies worden overigens in de Verenigde Staten en in Engeland meer gevoerd dan in Nederland. Daar speelt de discussie zich af tussen twee polen. Sommigen vinden dat de media hun correspondenten moeten terugtrekken uit Zuid-Afrika. Ze zijn toch niet in staat het hele verhaal te vertellen, dus is het eerlijker de post op te heffen dan de schijn op te houden dat de nieuwsstroom uit Zuid-Afrika gewoon doorgaat. Want nu denkt het publiek dat het wel naar behoren wordt geïnformeerd. Daar tegenover kan gesteld dat terugtrekking van correspondenten niet veel meer is dan een eenmalig protestgebaar. De nieuwsvoorziening zal er niet beter op worden. Integendeel, de beschikbare bronnen worden verder ingekrompen, zodat uiteindelijk alleen de grote internationale persbureaus overblijven die per definitie overal aanwezig proberen te zijn. Deze persbureaus verrichten nuttig werk, maar het zou een verschraling van de informatie betekenen als alle media geheel afhankelijk worden van Reuters, Agence France Presse, United Press International en Associated Press. En als bladen en omroepen hun correspondenten terugtrekken uit Zuid-Afrika, op welke gronden zou men dan correspondenten moeten handhaven in de Sovjetunie, Bangla Desh of Chili? Hoeveel weten we eigenlijk over actuele ontwikkelingen in Zuid-Afrika? Veel - en tegelijk ook weinig. Geen land in Afrika heeft zo'n grote dichtheid aan buitenlandse correspondenten als Zuid-Afrika. De verbindingen en de infrastructuur in het land zijn goed, alles werkt - rechtstreekse telefoonverbindingen met Johannesburg of Kaapstad en zelfs met kleine provincieplaatsen komen moeiteloos tot stand. Ik beschik niet over de meest recente cijfers, maar in 1987 waren er 115 buitenlandse correspondenten en fotografen geaccrediteerd in Zuid-Afrika. Daar kunnen nog tientallen Zuidafrikaanse journalisten aan worden toegevoegd die werken voor buitenlandse bladen. Dat zijn aanzienlijke aantallen voor een land met 30 miljoen inwoners. Maar tegelijkertijd is zo'n correspondentencircuit een klein wereldje, waarbinnen gemakkelijk een soort van nieuwsconsensus ontstaat. Men gebruikt elkaar als referentiekader en als klankbord voor de toetsing van ideeën en analyses. Bovendien is het overgrote deel van deze correspondentengemeenschap blank. Huidskleur zegt niets over hun kwaliteit als journalist, maar in de Zuidafrikaanse situatie is het des te moeilijker om aan het eigen sociaal milieu te ontkomen en ingangen te vinden in de wereld aan de andere kant van de ‘colour line’. Ingangen, die meer betekenen dan vluchtige routinecontacten voor een alinea met reacties. Dezelfde nieuwsconsensus heerst aan het thuisfront, in de redactielokalen waar de bureauredacteur zijn eigen referentiekader heeft: de bbc, Reuters, andere persbureaus en andere buitenlandse bladen. Als de eigen correspondent een heel ander onderwerp heeft opgezocht, heeft hij dan misschien niet het eigenlijke nieuws gemist? | |
[pagina 536]
| |
Collectieve misleiding vindt gemakkelijk plaats. Weinig buitenlandse correspondenten hadden voorspeld dat Robert Mugabe in 1980 de verkiezingen in Zimbabwe met grote meerderheid zou winnen, dat Joshua Nkomo genoegen zou moeten nemen met een bescheiden tweede plaats en dat bisschop Muzorewa verpletterend zou worden verslagen. De gegroeide consensus wees in andere richting - een verkeerde richting, zo bleek achteraf. Hier is geen sprake van opzettelijke misleiding, maar van een gegroeide consensus die achteraf zonder grond blijkt. Soortgelijke voorbeelden zijn te vinden in de Nederlandse persgeschiedenis: veruit de meeste Nederlandse kranten waren in de jaren na 1945 eenstemmig van oordeel dat het overgrote deel van de bevolking van Nederlands-Indië de terugkeer van het Nederlands gezag verwelkomde. De nationalistische beweging van Soekarno en Hatta werd in de pers afgedaan als een handvol oproerkraaiers, die alleen onder Japanse bescherming had kunnen gedijen. Overmatige oriëntatie op de zienswijze van Nederlandse overheden en onvoldoende contacten met de Indonesische nationalisten kunnen achteraf worden aangevoerd als verklaring voor deze collectieve waan. De ontnuchtering kwam des te harder aan. Wat weten we over Zuid-Afrika? Ik doe een greep uit de nieuwsfeiten die het afgelopen jaar de krant haalden. In 1988 werden maatregelen uitgevaardigd tegen een twintigtal organisaties. Deze maatregelen komen praktisch neer op een verbod. De organisaties zelf worden niet buiten de wet gesteld, maar elke vorm van politieke activiteit is verboden. De bekendste van de getroffen organisaties is het United Democratic Front. Op de gebouwen van de Zuidafrikaanse Raad van Kerken en van de Katholieke Bisschoppenconferentie werden mysterieuze bomaanslagen gepleegd. De daders zijn nooit gearresteerd. Verscheidene vooraanstaande leiders van het udf werden tot langdurige gevangenisstraffen veroordeeld. De meeste publiciteit kreeg het proces in Delmas tegen Terror Lekota, Popo Molefe en andere udf-leiders, maar het totale aantal politieke processen was veel groter. De ‘Sharpeville Six’ kregen na een intensieve internationale protestcampagne gratie, evenals overigens twee blanke politiemannen die schuldig waren bevonden aan moord op zwarten. Daartegenover staat dat 117 mensen werden opgehangen. In 1988 zaten naar schatting 2.000 Zuidafrikanen vast krachtens de noodtoestand. Tegen het overgrote deel van deze arrestanten wordt nooit een aanklacht ingediend. De afgelopen 25 jaar zijn meer dan honderd mensen, die om politieke redenen gevangen zaten, in hechtenis overleden. De censuur trof in 1988 850 boeken, andere publikaties, en andere ‘voorwerpen’. Met ‘voorwerpen’ wordt gedoeld op T-shirts, stickers en dergelijke. Naast deze formele repressie is er in toenemende mate sprake van informele repressie: verdwijningen en mysterieuze doodsoorzaken eisten in 1988 naar schatting een twintigtal slachtoffers. anc-vertegenwoordigers in het buitenland, van Maputo tot Parijs, werden het doelwit van onopgehelderde aanslagen. Aan de andere kant van het front werd de activiteit eveneens opgevoerd. Terwijl de ruimte voor legale vormen van verzet steeds verder werd ingeperkt, voerde het African National Congress zijn militaire activiteit op. In 1988 werden 250 guerrilla-aanslagen gemeld. Daarbij vielen 38 doden, vergeleken met 30 in het voorgaande jaar. Ten opzichte van de periode voor 1984, voor het uitbreken van de opstand, is hier sprake van een spectaculaire stijging. De machtsstrijd in de provincie Natal eiste in 1988 ruim 800 doden. De berichtgeving over deze machtsstrijd levert een duidelijk voorbeeld van journalistieke dilemma's, waarover straks meer. Kortom, uit deze opsomming moge blijken dat de mate van geweld en repressie aanzienlijk is. Maar hoe bijzonder is dit lijstje? In de | |
[pagina 537]
| |
dagelijkse dosis gruwelverhalen die op een redactiebureau neerdaalt, springt Zuid-Afrika er niet bijzonder uit. Als we alleen kijken naar de dodentallen, de ‘body count’, dan verbleken de Zuidafrikaanse cijfers bij de aantallen slachtoffers van de strijd in Zuid-Soedan, Somalia, Boeroendi, Sri Lanka, Midden-Amerika. Sommige van deze ‘horror stories’ dringen maar nauwelijks door tot het internationale nieuws. Er zijn nauwelijks journalisten, laat staan televisiecamera's, bij de oorlog in Zuid-Soedan of bij de bombardementen met zenuwgas en mosterdgas op de Koerden van Irak. In Iran worden meer doodvonnissen voltrokken dan in Zuid-Afrika, in de gevangenissen van Turkije sterven meer gedetineerden als gevolg van martelingen dan in Zuid-Afrika. En zo daalt er wel eens een gevoel van relativisme neer over de buitenland-redacteur, die zich haastig, met een blik op de deadline, door zijn portie gruwelverhalen heenwerkt. Daarmee wil ik niet zeggen dat de gruwelen van de een de wandaden van de ander kunnen vergoelijken. De unieke gruwelijkheid van Hitlers concentratiekampen kan niet worden gerelativeerd met de vaststelling dat Stalin eveneens een massamoordenaar was. Maar toch, om een uitdrukking te lenen van New York Times-correspondent Joseph Lelyveld, in de internationale liga van gruwelverhalen speelt Zuid-Afrika hooguit in de tweede divisie. Toch blijft er iets bijzonders aan Zuid-Afrika. Waarom? Zuid-Afrika is het enige land ter wereld waar rassendiscriminatie expliciet bij wet is geregeld en geïnstitutionaliseerd. Het criterium van de huidskleur bepaalt waar iemand mag wonen, naar welke school hij zal gaan en voor een belangrijk deel ook wat zijn toekomstkansen zijn. En Zuid-Afrika is het enige land ter wereld waar het regeringsbeleid is gericht op ontmanteling van het nationale grondgebied. Omdat de regerende minderheid getalsmatig zo gering in aantal is, moet de meerderheid worden opgesplitst in andere minderheden. Deze ‘nieuwe minderheden’ worden dan tot natie bestempeld; ze krijgen een thuisland en worden vervolgens onafhankelijk verklaard. Zo wordt de meerderheid tot hanteerbare proporties teruggebracht. Dat was althans de bedoeling. De praktijk leert iets anders, zoals de aanhoudende golven van verzet aantonen. Maar ik denk dat er nog andere redenen zijn waarom Zuid-Afrika zoveel en zulke hevige reacties oproept. Zuid-Afrika is in zekere zin de microcosmos van de wereld. In een land vinden we hier de noord-zuid-tegenstelling, de eerste en de derde wereld, verenigd. Johannesburg is de stad met zo ongeveer de grootste zwembaden-dichtheid ter wereld. Maar in de thuislanden verschillen de cijfers van de kindersterfte niet of nauwelijks van een doorsnee-Afrikaans land. Zuid-Afrika biedt herkenbare elementen voor verschillende segmenten van het westerse publiek. De Amerikanen herbeleven er een versie van de strijd voor gelijke burgerrechten. De Westeuropeanen, die nog bezig zijn met de verwerking van hun koloniaal verleden, zien op de zuidpunt van het continent nog een stukje onvoltooide dekolonisatie. De rol van westerse bedrijven en de aanwezigheid van een aanzienlijke immigrantenbevolking uit de landen van West-Europa zorgen voor nog meer herkenningspunten. Deze mogelijkheden tot identificatie kunnen twee kanten op werken: enerzijds naar een krachtige afwijzing van een systeem van raciale onderdrukking waarvoor we ons op een of andere manier medeverantwoordelijk voelen; anderzijds naar een identificatie met de machthebbers in Pretoria die naar eigen zeggen het laatste bastion van blanke beschaving vertegenwoordigen in een zee van oprukkend communisme, anarchie en chaos. Het zal duidelijk zijn dat de media in de ogen van de Zuidafrikaanse regering deze laatste boodschap dienen uit te dragen. Pretoria heeft veel geleerd van de ervaringen tijdens de opstand die van 1984 tot 1986 in de zwarte wijken woedde. Het is de vraag of journalisten evenveel hebben geleerd. De noodtoestand en de censuurbepalingen blijken een uiterst effectief wapen. Het verzet is | |
[pagina 538]
| |
grotendeels beroofd van belangrijke middelen voor mobilisatie en communicatie in eigen land en van mogelijkheden tot de beïnvloeding van de publieke opinie in het buitenland. We moeten, denk ik, toegeven dat noodtoestand en censuur in dat opzicht een succes zijn gebleken voor het bewind. De les die Pretoria heeft geleerd, is dat de strijd verloren kan worden - niet alleen in de straten van de townships, maar ook in de huiskamers van de Verenigde Staten en West-Europa. In die opvatting staat Zuid-Afrika niet alleen. In de Verenigde Staten heerst een wijdverbreid geloof dat de oorlog in Vietnam niet op de slagvelden van de Mekong-delta is verloren, maar in de huiskamers van de Verenigde Staten. De anti-oorlogsbeweging is sterk gevoed door de televisiebeelden van de smerige oorlog. De vraag of deze overtuiging ook klopt met de feiten, doet er in dit verband weinig toe. Beleidsmakers, ook in Pretoria, baseren hun beleid op de veronderstelling dat de oorlog via de media kan worden verloren. Het omgekeerde lijkt minder waarschijnlijk: de strijd kan niet via de media worden gewonnen. Margaret Thatcher gaf er blijk van dat zij dezelfde les heeft geleerd. De toegang van journalisten en vooral televisieploegen tot het slagveld in de Falkland-oorlog is strikt aan banden gelegd om te verhinderen dat ongewenste televisiebeelden zouden doordringen tot de Britse huiskamers, waar ze het moreel van het thuisfront konden aantasten. De berichtgeving over de Falkland-oorlog is wellicht de meest van overheidswege gestuurde en gecontroleerde oorlogsverslaggeving uit het recente verleden. Het is dezelfde les die de Israëlische autoriteiten hebben geleerd van de Intifadah, de Palestijnse opstand. De televisiebeelden van Israëlische militairen die doelgericht bezig waren de botten te breken van twee geboeide Palestijnse arrestanten veroorzaakten meer internationale opschudding dan de dagelijkse opsomming van dodelijke slachtoffers: de ‘body count’ waaraan we langzamerhand gewend waren geraakt. De remedie lag voor de hand: houdt de camera's uit de buurt van het strijdtoneel. P.W. Botha hoeft niet bang te zijn dat de slag op deze manier kan worden verloren in de huiskamers van blank Zuid-Afrika. De televisie in Zuid-Afrika is een staatsmonopolie. Zuidafrikaanse televisiekijkers worden niet verontrust met beelden van blanke politiemannen die zwarte schoolkinderen doodschieten of die met zwepen inslaan op vreedzame demonstranten. Het gevaar dreigt elders: in de huiskamers van de Verenigde Staten en West-Europa. De beelden van gewelddadig optreden van leger en politie tegen betogers en begrafenisgangers, vrijwel avond aan avond op het televisiescherm, riepen een grote publieke verontwaardiging op, die op haar beurt de campagnes voor sancties en desinvestering nieuwe impulsen gaf. Nu Zuid-Afrika is verdwenen van de beeldschermen en de voorpagina's, lijkt er ook op het sanctiefront een windstilte ingetreden. Welk nieuws is eigenlijk verdwenen? Gebeurt er minder, of horen we er niets meer over? Wat we wel weten, kon ik opsommen aan de hand van kranteberichten. Een opsomming van wat we niet weten, berust noodzakelijk voor een deel op gissing en persoonlijke indrukken. De organisaties, die getroffen zijn door verbodsbepalingen, zijn voor een groot deel uit ons zicht verdwenen. Formeel zijn organisaties als het United Democratic Front niet buiten de wet gesteld, maar elke vorm van politieke activiteit is verboden. Deze organisaties zijn vrijwel gedwongen ondergronds te gaan. Hun woordvoerders zijn moeilijk toegankelijk geworden voor commentaar en reacties. Vergaderingen kunnen niet langer worden gehouden. Wat weten we van de interne discussies binnen het udf? Hoe beoordeelt men de huidige situatie, hoe worden de brokken bij elkaar geraapt, welke strategieën worden ontworpen voor de toekomst? Wat doen die duizenden mensen nu, die de afgelopen jaren al hun krachten aan het verzet gaven, in | |
[pagina 539]
| |
de overtuiging dat het bastion van blanke heerschappij nu toch eindelijk begon te wankelen? Over het udf horen we weinig meer vanwege de noodtoestand en vanwege het feit dat deze organisatie praktisch is verboden. Over andere aspecten van het verzet in Zuid-Afrika waren we ook voor de noodtoestand al minder goed geïnformeerd. Organisaties die passen in de traditie van de Black Consciousnessbeweging, waarvan Steve Biko de bekendste vertegenwoordiger was, zijn altijd onderbelicht geweest. Waarschijnlijk omdat ze minder goed passen in het referentiekader van blanke, westerse journalisten. udf en anc hebben een groot voordeel in de publiciteit: ze delen overwegend onze westerse waardepatronen. Ze spreken begrijpelijke taal en stellen redelijke eisen. Wat ons misschien nog het meest verbaast, is dat ze - ondanks alles - nog steeds zo eminent redelijk kunnen blijven. Black Consciousness in de jaren zeventig was een stroming die we veel minder goed konden plaatsen. Hetzelfde geldt voor azapo en vakbonden in de Black Consciousness-traditie in de jaren tachtig. Over deze stromingen in het verzet zijn we slecht geïnformeerd - niet zozeer vanwege de censuur, maar vanwege het feit dat journalisten ook hun eigen beperkingen hebben. Wat gebeurt er in de townships? De censuurbepalingen verbieden journalisten en fotografen aanwezig te zijn op enige plaats waar ‘onrust’ is uitgebroken. Hoe ‘onrust’ wordt gedefinieerd, wordt overgelaten aan de politieman of de militair ter plaatse. Elke sergeant kan de pers wegsturen - of arresteren. Berichtgeving over het optreden van leger en politie is verboden. De publikatie van ‘ondermijnende verklaringen’ is verboden. ‘Ondermijnend’ wordt zo ruim geïnterpreteerd dat de weg voor willekeur wijd openligt. Juist deze vaagheid en onzekerheid werken zelfcensuur in de hand. Het is voor de regering wel zo aangenaam als de journalisten zichzelf beperkingen opleggen, ook al doen ze dat onder luide protesten. Op de redactiekantoren in Zuid-Afrika treffen we geen van regeringswege aangestelde censor aan, die het rode potlood hanteert. De kranten willen zelf hun risico's beperken. Op overtreding van vage voorschriften staan straffen als inbeslagneming van de krant, langdurige verschijningsverboden of een algeheel verbod, hoge boetes of gevangenisstraffen tot tien jaar. Daarom vinden we in de redactielokalen in mediarecht gespecialiseerde juristen, die met het rode potlood aanstrepen wat naar hun mening wel en wat niet door de beugel kan. Witte plekken zijn eveneens verboden: de lezer weet dus niet waar het rode potlood heeft toegeslagen. Zo organiseren de media hun eigen censuur en ze betalen zelf ook nog de kosten. Geen opschudding, geen internationale protesten, geen smet op de public relations. Wat kan een overheid van een autoritaire staat nog meer verlangen? Afhankelijk van de krant worden de veiligheidsmarges nauwer of ruimer ingeschat. De grote Zuidafrikaanse bladen blijven aan de veilige kant, de zogenoemde alternatieve pers - bladen als Weekly Mail, New Nation, South - proberen zoveel mogelijk de mazen in de censuur te vinden. De consequenties zijn soms bizar. Een voorbeeld: een persfotograaf verscheen in Durban op een theepartijtje waar taartpunten werden verkocht om geld in te zamelen voor mensen die onder de noodtoestand waren opgepakt. De actie was ook bedoeld om de aandacht te vestigen op de honderden gearresteerde jongeren, kinderen vaak nog. Op het glazuur van de taarten stond in slagroomletters ‘free the children’. De foto kwam niet in de krant. De censuur verbiedt oproepen tot vrijlating van gevangenen en de slagroomletters zouden dus een strafbaar feit kunnen opleveren. Andere gevolgen zijn ernstiger: de nieuwsbronnen drogen op. Informanten, bijvoorbeeld in de townships, zijn minder bereid hun nek uit te steken als hun informatie toch niet gepubliceerd kan worden. Dan blijven alleen nog de politie-communiqués over. Die communiqués zijn uiterst summier: ze melden | |
[pagina 540]
| |
doorgaans aantallen doden, gewonden, brandstichtingen. Ze melden niets over de oorzaken, weinig over de toedracht en niets over de manier waarop het leger of de politie te werk is gegaan. En als dat al vermeld zou worden, dan is er alle reden om aan de betrouwbaarheid te twijfelen. In de provincie Natal - het is al even genoemd - vielen het afgelopen jaar 800 doden. Wat weten we eigenlijk van de strijd in Natal? In het jargon van het politiecommuniqué is hier sprake van ‘black on black violence’ - onderling geweld tussen zwarten. Zo'n communiqué luidt bijvoorbeeld: ‘Bij onderling geweld tussen zwarten zijn gisteren zes doden gevallen. Bij drie mensen werd de keel doorgesneden; twee mensen werden met messen doodgestoken; de zesde werd overreden door een auto toen de chauffeur een uitweg zocht uit een vijandige menigte. De politie heeft versterkingen aangevoerd en werkt aan plannen om de chaos in de zwarte wijken rond Pietermaritzburg te bedwingen.’ Einde communiqué. De indruk die dit moet wekken: als ‘law and order’ niet worden gehandhaafd, is de beer los. Dan slachten de zwarten elkaar af. De politie moet ingrijpen om de orde te herstellen. Deze manier van presenteren blijft niet zonder effect. Ook in Nederlandse kranten is de machtsstrijd in Natal gepresenteerd onder koppen als ‘Zwarten slachten elkaar af in onderlinge machtsstrijd’. Wat is er aan de hand in Natal? De machtsstrijd wordt gevoerd door aanhangers van de Zoeloebeweging Inkatha enerzijds en aanhangers van het udf en de vakcentrale cosatu anderzijds. Inkatha ziet zijn traditionele machtsbasis bedreigd - met name rond de grote steden Durban en Pietermaritzburg - door de sterke opkomst van udf en de met het udf verwante vakcentrale cosatu. De strijd is soms uiterst schimmig, maar enkele grote trekken zijn wel duidelijk. Het komt hoogst zelden voor dat Inkatha-aanhangers worden gearresteerd; de politie pakt vrijwel uitsluitend mensen van udf en cosatu op. Als er klachten worden ingediend tegen Inkathaaanhangers, leidt dat maar zelden tot berechting. De politie fungeert zeker niet als onpartijdig vredestichter, maar laat Inkathaaanhangers vaak vrij spel. Wat kan een journalist met deze wetenschap? Hij weet alleen dat er zes doden zijn, niet eens aan welke kant de doden zijn gevallen. Het is hem veelal verboden of praktisch onmogelijk zelf ter plaatse informatie in te winnen. Hij kan misschien de versie van Inkatha wel vernemen, maar niet die van het udf - de meeste leiders daarvan zitten achter de tralies. En welke plaatselijke informant, als die er al zou zijn, wil zijn nek uitsteken als hij weet dat morgen zíjn huis in vlammen kan opgaan? Dit is een van de dilemma's waarvoor een bevredigende oplossing eigenlijk niet bestaat. Want een eenkolomsberichtje kan niet iedere keer van een uitvoerige achtergrond worden voorzien. Dat geldt nog sterker voor het televisiejournaal, waar een onderwerp hooguit 60 tot 90 seconden mag duren. En dan zoekt men zijn toevlucht in hanteerbare formules als ‘black on black violence’ of ‘zwarten slachten elkaar af’. Hetzelfde probleem speelde tijdens het hoogtepunt van de opstand tussen 1984 en 1986, toen de dagelijkse mededelingen van het regeringsbureau voor informatie bol stonden van ‘black on black violence’ en van ‘politieoptreden om orde en rust te herstellen’. Het zijn handzame uitdrukkingen die gemakkelijk ingang vinden. Maar tegelijkertijd verrichtte de politie massale arrestaties onder het plaatselijk leiderschap van het udf in de townships - en dat waren bij uitstek de mensen die in een positie waren om het verzet te kanaliseren en anarchistisch geweld in te dammen. Toen de verantwoordelijke leiders achter de tralies waren gezet, was er niemand meer die uitbarstingen van blind geweld of onderlinge afrekeningen tussen rivaliserende groepen in de hand kon houden. Dat was geen ‘herstel van wet en orde’. Dat leek meer op een bewust beleid van verdeel en heers, waarbij onderlinge tegenstel- | |
[pagina 541]
| |
lingen in de zwarte gemeenschap werden aangewakkerd. Maar ook al zijn deze valkuilen gemarkeerd op de ‘mental map’ van de journalist, hoe kunnen ze omzeild worden in de eeuwige wedloop met ‘deadlines’? Wat te doen als betrouwbare informatie ontbreekt? Vaak is niet veel meer mogelijk dan nadrukkelijk de herkomst van de informatie te vermelden. De lijst onderwerpen waarover we slecht of niet geïnformeerd worden is nog lang niet uitgeput. Wat weten we eigenlijk over een ander sinister verschijnsel: de toenemende militarisering van Zuid-Afrika. Een groot deel van de beleidsvoorbereiding en zelfs besluitvorming voltrekt zich in de State Security Council, niet meer in het kabinet. In deze staatsveiligheidsraad zitten vertegenwoordigers van leger en politie, de inlichtingendiensten, enkele ministers en hoge ambtenaren. Het kabinet legt tenminste nog verantwoording af in het parlement. Weliswaar kan dat parlement moeilijk als volksvertegenwoordiging worden beschouwd, maar er is althans een mate van openbaarheid. Dat geldt niet voor het doen en laten van leger en politie. Die militarisering voltrekt zich op alle bestuurlijke niveaus, van de centrale staat tot in het plaatselijk bestuur. In de steden en de wijken vormen leger en politie zogeheten ‘joint management centres’ met plaatselijke bestuurders om gezamenlijk een contrarevolutionaire strategie op maat te snijden voor de plaatselijke situatie. Wat weten we over het onrustbarende fenomeen van de obscure knokploegen, de ‘vigilantes’, die wel zijn vergeleken met de Zuidamerikaanse doodseskaders? Wat weten we over de thuislanden? En wat waren eigenlijk de gevolgen van de afschaffing van de pasjeswetten? Heeft die liberalisering inderdaad tot grotere bewegingsvrijheid geleid? Is er nu een eind gekomen aan de massale deportaties van mensen naar thuislanden? Hoe vergaat het de zwarte vakbonden, die in brede kring werden beschouwd als een machtige beweging in de strijd tegen apartheid, maar die zich nu strikt tot vakbondswerk moeten beperken? Waarom hebben we eigenlijk zo weinig vernomen over het proces tegen de udf-leiding in Delmas, toch het grootste politieke proces sinds de berechting van Nelson Mandela? De lijst zou uitgebreid kunnen worden, maar het zal duidelijk zijn dat het beeld, dat we via de media krijgen van Zuid-Afrika, verre van volledig is. Dat ligt voor een belangrijk deel aan censuur en zelfcensuur, maar niet uitsluitend. Er is nog een ander verschijnsel: de nieuwsconjunctuur. Elk nieuwsonderwerp vertoont na enige tijd slijtageverschijnselen. Of het nu Libanon is, of de Golf-oorlog, of Zuid-Afrika: na enige tijd is het patroon bekend. Wat er nog volgt lijkt op meer van hetzelfde. Andere onderwerpen dringen zich op. Ook is er een samenhang tussen het ontbreken van televisiebeelden en de geringere aandacht in de geschreven media. Televisie speelt een belangrijke informele rol bij het vaststellen van de nieuwsagenda voor de kranten. Een duidelijk voorbeeld was de Ethiopische hongersnood van 1984. Berichten over die hongersnood circuleerden al zeker een half jaar. Maar het was de uitzending van een enkele bbc-documentaire die de hongerramp plotseling tot wereldnieuws maakte. Pretoria heeft de luiken met succes gesloten. Toen de beelden van verzet en repressie vrijwel elke avond op de televisie verschenen, ruimden de kranten veel ruimte in voor nieuws uit Zuid-Afrika. Ook voor onderwerpen die niet in de journaals aan bod kwamen. Nu de beelden zijn verdwenen is in de geschreven pers de aandacht verflauwd, ook voor onderwerpen waarover wel nog geschreven zou kunnen worden. Wat kan de rol en de verantwoordelijkheid zijn van de media in het Zuidafrikaanse conflict? Het lijkt me nuttig onderscheid te maken tussen neutraliteit en onafhankelijkheid. Ten opzichte van sommige kwesties kan men naar mijn mening niet neutraal zijn: de jodenvervolging in het Derde Rijk is zo'n voorbeeld, de genocide in Cambodja is zo'n voorbeeld, de | |
[pagina 542]
| |
uitroeiing van Koerden met chemische wapens is zo'n voorbeeld, apartheid is zo'n voorbeeld. Stellingname tegen apartheid hoeft niet te betekenen dat de media niet meer onafhankelijk zouden kunnen berichten over de strijdende partijen. Bij verzetsbewegingen leeft vaak de begrijpelijke gedachte dat media die met hun zaak sympathiseren, ook onvoorwaardelijk partij zouden moeten kiezen voor de gevolgde lijn. Dat lijkt mij een slechte zaak. Media hebben een eigen verantwoordelijkheid - en wel te streven naar waarheidsgetrouwe berichtgeving. Media, die - al dan niet gedwongen - in hun berichtgeving een voorgeschreven ‘correcte lijn’ volgen, verliezen vroeg of laat hun geloofwaardigheid. Het eerste slachtoffer in een oorlog is altijd de waarheid, zo luidt een oud gezegde. De journalistieke tweestrijd tussen twee rollen, die van waarnemer en die van deelnemer, is treffend verwoord in een eind vorig jaar gehouden toespraak van Anton Harber, hoofdredacteur van het weekblad Weekly Mail, een van de bladen die vorig jaar tijdelijk werden gesloten. Welk soort van journalist past in een veranderende maatschappij en in zo'n diep verdeelde samenleving als in Zuid-Afrika, is de vraag die Harber zich stelt. ‘Men kan niet langer volstaan met de simpele tegenstelling tussen objectieve journalistiek en geëngageerde journalistiek. We moeten deze begrippen verder onderzoeken en ontwikkelen, als we willen dat de journalistieke professie een nuttige rol vervult tijdens en na het proces van verandering.’ Wellicht, zo zegt Harber, is het belangrijkste van alles dat we de kwestie van de censuur op de agenda van de democratische beweging krijgen. ‘De democratische beweging in Zuid-Afrika heeft zich tot dusver niet serieus beziggehouden met het beginsel van de vrijheid van meningsuiting. Als wij succes willen hebben in onze strijd tegen censuur en de vrijheid van meningsuiting op de politieke agenda willen krijgen, dan moeten we deze organisaties ervan overtuigen dat dit belangrijke zaken zijn, waarover ze een standpunt moeten innemen. Zij zouden zich ook bij deze strijd moeten aansluiten. Anders zullen we de strijd tegen censuur verliezen - onder deze regering, en misschien ook onder een volgende regering.’ We moeten duidelijk maken, stelt Harber, dat ‘we niet de censuur bevechten omdat we prima donna's zijn die de vrijheid opeisen om te zeggen wat we willen zonder daar verantwoordelijkheid voor te dragen. En ook niet alleen maar omdat we verheven en ongrijpbare principes aanhangen. De zeggenschap over informatie is een van de fundamenten waar de machtsstructuur op rust: ze is een elementair onderdeel van het systeem dat het leven van de Zuidafrikanen controleert. De regering wil de informatie onder controle houden om de mensen onder controle te kunnen houden. Als ze die controle verliest, zullen de mensen in staat zijn zelf na te denken en zelf hun eigen toekomst in de hand nemen. De strijd tegen de censuur is een strijd van mensen die zelf controle willen hebben over hun eigen situatie; deze strijd is een essentieel onderdeel van de strijd voor een ander en beter Zuid-Afrika.’
Bij die woorden wil ik me graag aansluiten. |
|