De Gids. Jaargang 152
(1989)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 524]
| |
Niek Muller
| |
[pagina 525]
| |
barstende derde-wereldmetropool. Jakarta heeft nu acht miljoen inwoners en lijkt binnen enkele decennia de twintig miljoen te naderen. Hoe redt men zich uit de problemen die kleven aan deze explosieve groei en kunnen Nederlandse en andere westerse planners bijdragen aan het oplossen daarvan? | |
Jakarta nuJakarta is geen stad maar een land. Een land van duizend dorpen. Vanuit de lucht gezien verdrinken de grote verkeerswegen en hoogbouwcomplexen van het nieuwe stadscentrum in een zee van laagbouw. Een roodbruine zee van geroest golfplaat en Nederlands aandoende pannendaken. Vanaf de moderne Soekarno-Hattaluchthaven in het noordwesten duurt de tien kilometer lange taxirit naar het stadscentrum al gauw een uur. Een uur door eindeloze buitenwijken, huizen- en mensenmassa's. Mensen voor en tussen de huizen en in de bonte verzameling vervoermiddelen. Bussen, dubbeldekkers, voorwereldlijke automobielen en nieuwe Japanse auto's, blauwe en gele taxi's en het kleinere spul: mini-busjes, knetterende bajais (driewielige brommertaxi's), betjahs (fietstaxi's) en fietsen. Het razende verkeer rijdt links. Met tussenruimten van enkele centimeters wordt de weg maximaal benut. De betjahs verdwijnen uit beeld bij het naderen van het stadscentrum. De overheid verdreef ze naar de buitenwijken ten gunste van het gemotoriseerde verkeer. In de zijstraten en voetpaden, met aan weerszijden de diepe met vuilnis verstopte bandjirgoten, wemelt het van de mooie lichtbruine mensen met zwart of grijs haar. Zittende, schakende, handeldrijvende, lopende, pratende en slapende mensen. En spelende kinderen, drommen kinderen. De toean die zijn taxi verlaat en zo'n kampong binnengaat, veroorzaakt al snel een optocht van tientallen ‘hé-mistèrrr’ roepende anakanak. Jakarta. Hitte, drukte, lawaai, stank en stof. Een adembenemende stad. Het nieuwe stadscentrum ademt een andere sfeer. Ook hier overheersen de auto's, maar de kampongs liggen verscholen achter een grootstedelijk decor van warenhuizen, kantoren, flats en luxueuze hotels. Een wereld van boulevards en onversneden hoogbouw. Van pleinen, fonteinen en monumenten. Mensen op de stoepen langs en op de voetgangersbruggen over de brede Jalan Thamrin, de nood-zuid-as die Jakarta Kota - de benedenstad van Batavia - met het zuiden van de stad verbindt. Maar ze vallen in het niet bij de schaal van de omgeving. In de Soekarno-tijd verrezen talloze monumenten - ‘monuments of inspired tastelesness in the Russian Heroes of Socialism-Style’ noemt Tom WheelerGa naar eind4. ze - en prestigeobjecten als het grootste stadion en de grootste moskee van Zuidoost-Azië. De onbetwiste blikvanger is het 137 meter hoge Nationale Monument - een gedenknaald met een vergulde vlam in top, ter plaatse ook bekend als ‘the last erection of Sukarno’ - op het Medan Merdeka.Het Nationale Monument op Medan Merdeka
| |
[pagina 526]
| |
Dit Vrijheidsplein, met zijn oppervlak van een vierkante kilometer een van de weinige open plekken in het stadscentrum, doet vooral in de weekends zijn naam eer aan als ontmoetingsplaats voor dagjesmensen, sporters en andere recreanten. De Nieuwe Orde van president Soeharto kenmerkt zich door een grote invloed van het leger op het bestuur. Van militairen als Ali Sidikin, generaal der mariniers, en van 1966 tot 1978 de daadkrachtige gouverneur van Jakarta.Ga naar eind5. Hij drukte zijn stempel op de moderne stadsontwikkeling door het verrijken van de skyline met hoogbouw, het aanleggen van boulevards, het verbeteren van het openbaar vervoer en van elektriciteits- en waterleidingnetten. De afgelopen jaren ging de modernisering door, maar ook de problemen namen toe door de tegenvallende economische ontwikkeling. De daling van de olieprijs en de val van de dollar maken een economische heroriëntatie nodig. De groei van de moderne bedrijven gaat te langzaam. De ‘informele sector’Ga naar eind6. als overgangsgebied tussen bezigheden en banen zal meer aandacht van het beleid vergen. De bevolkingsgroei blijft explosief. De modernisering van de landbouw en de uitstoot van arbeidskrachten zal voor een verdere trek van het platteland naar de stad zorgen. Achter de coulissen van nieuwigheid gaat in de stadskampongs en krottenwijken veel armoede schuil. De verschillen tussen arm en rijk nemen toe. Jakarta is een huizenzee met eilanden van moderniteit en anciënniteit. Relicten uit de koloniale tijd zijn er in de benedenstad Jakarta Kota, in de bovenstad bij het Medan Merdeka en in buurten als Menteng en Kebayoran Baru. In Reis naar het Vaderland in de Verte schrijft Bep Vuyk over de veranderingen in Jakarta sinds de jaren vijftig.Ga naar eind7. Menteng vond zij weinig veranderd. Of toch? In de buurt wonen enkele bemiddelde Europeanen en vestigden zich ambassades, maar verder is het een woonbuurt geworden voor de Indonesische elite. Hun gezinnen zijn groter dan de Europese en Indische van vroeger. De huizen worden van aanbouwsels voorzien, de tuinen met schuttingen afgesloten. De waterleiding, de stroomvoorziening en de telefoon werken beter, veel vuilnis wordt echter niet meer in de tuinen verbrand, maar blijft liggen. Hetzelfde is anders geworden. | |
Op zoek naar BataviaAan het einde van de zestiende eeuw mengde Nederland zich met Engeland en Portugal in de winstgevende specerijenhandel op het verre Oosten. De handelsondernemingen bundelden in 1602 hun krachten in de Verenigde Oostindische Compagnie (voc). Men veroverde Ambon op de Portugezen en ging op zoek naar een meer centraal gelegen rendezvous. Het duurde tot 1619 voor Jan Pieterszoon Coen hierin door vasthoudendheid, geweld en bedrog slaagde. Hij maakte Jacatra, de naamgever van de huidige stad, met de grond gelijk en stichtte het fort en de nederzetting Batavia. ‘Met Gods Hulp’ schreef hij aan het thuisfront. Het centrum van het huidige Jakarta ligt kilometers ten zuiden van het oude Batavia. De trek naar het zuiden is al in de achttiende eeuw begonnen. Zodra het binnenland als veilig genoeg werd beschouwd trokken gegoede burgers volgens de ongeschreven wet van de westerse stedebouw - ‘hoe beter gesitueerd, hoe beter gesitueerd’ - naar de hogere en drogere delen. Later volgden ook kleinere luiden en ontstonden buurten met geruststellende namen als Noordwijk, Rijswijk, Weltevreden en Meester Cornelis. In de negentiende eeuw verplaatste gouverneur-generaal Daendels het zwaartepunt van Batavia naar Weltevreden en voorzag de stad van elementen van een on-Nederlandse allure. Maar daarover later meer. Het voc-fort en het oorspronkelijke Batavia lagen aan de monding van de Ciliwung in de ongezond-vochtige kuststrook. De drooglegging van de moerassige kustvlakte lukte overigens beter dan het droogleggen van de eerste kolonisten. Na zijn overwinning in 1619 | |
[pagina 527]
| |
schreef Jan Pieterszoon Coen nog trots aan de Heeren xvii van de voc: ‘Siet en considereert doch wat een goede couragie vermach’, maar de moed werd er daarna in gehouden met liquide middelen: ‘Men kan even goed een ekster verbieden te hippelen als den matroos zich te bedrinken.’ Ook het aanlanden van Europese vrouwen ter verhoging van het zedelijk besef had niet meteen effect: ‘De dames plachten een arak- of sagoekroeg op te zetten, zich te bedrinken, te vloeken, te kijven, te plukharen en in het algemeen schandaal te geven.’ Die dames. Hier helpt zelfs Gods hulp niet. De burgers van het jonge Batavia achtte Coen: ‘Een Godloozen hoop, gants onbequaem tot plantinge van colonie...’Ga naar eind8. Het fort Batavia verrees desondanks en werd voorzien van vier bastions met edele namen als Diamant, Robijn, Saffier en Parel. Een poging om de diepere bedoelingen van onze aanwezigheid in de Oost - de Gordel van Smaragd, om in stijl te blijven - te etaleren? De Hoenderpasarbrug over de Kali Besar
De eerste jaren waren desastreus, schrijft Doreen Graig in The Reluctant ColonistsGa naar eind9., en dan doelt ze minder op drankgebruik en plukharen dan op het uitbreken van ziekten, de gesel van overstromingen en het verzet van inheemse vorsten en Britse mededingers. Toch ontwikkelt de vesting zich tot een gave renaissance-stad naar de principes van Simon Stevin met een rechthoekig stratenpatroon en pleinen voor de openbare gebouwen. Een Hollandse stad met grachten, bruggen en huizen-mettrapgevels. Een stad als Hoorn of Enkhuizen met enkele aanpassingen aan de tropen; zo stond de noklijn van het dak niet loodrecht op maar liep evenwijdig aan de grachten, om grote dak-overstekken ter bescherming tegen zon en regen mogelijk te maken. Van de gebouwen uit de voc-tijd is weinig meer over. De woonhuizen zijn verdwenen of verbouwd, de grachten grotendeels gedempt. Het fort is door Daendels gesloopt. Nu overheersen de afgebladderde getuigen van een re- | |
[pagina 528]
| |
center koloniaal verleden zoals de panden aan de Kali Besar en de ‘magere brug’ bij de Hoenderpasar. De omgeving van de Pasar Ikan met zijn zeventiende-eeuwse pakhuizen, de haventoren ‘De Uitkijk’ en de met klassieke Boeginese schoeners gevulde haven van Sunda Kelapa lijken het minst veranderd. Eén pakhuis is gerestaureerd en als scheepvaartmuseum ingericht, de haventoren is opgeknapt. Maar de sfeer is niet die van een openluchtmuseum. Bij de marktkramen van de Pasar Ikan en op de kaden van Sunda Kelapa heerst nog steeds grote activiteit. Het oude stratenplan is vrijwel onveranderd. Op het Medan Fatahillah domineert het mooi gerestaureerde stadhuis uit 1710, nu de zetel van het historisch museum van de stad.Het vroegere gerechtshof - tegenwoordig het Museum voor Schone Kunsten - enkele bankgebouwen en het station Kota doen uitgesproken Nederlands-Indisch aan. Ook elders in Jakarta Kota herinnert nog veel aan Batavia. Achttiende- en negentiende-eeuws verval met nostalgische accenten. Een gevel, een opschrift, een gietijzeren dakbekroning met de letters assurantien. Maar verder is het een Indonesisch stadsdeel, met soms een roedel blanke bezoekers. Een bus vol heimweetoeristen, zo schamper beschreven in Jan Wolkers' roman De Kus. Hollanders van middelbare leeftijd - de mannen gehuld in te hoog opgetrokken ‘pantalons’ en ‘fantasie-overhemden’, de vrouwen in gebloemde stoffen - banen zich onzeker een weg in dit Indische decor. Nieuwsgierig bekeken door sigaretjes rokende | |
[pagina 529]
| |
Javaanse jongens, marktkooplieden, vrouwen-met-lasten-op-het-hoofd en mannen met een zwaar beladen pikolan, die door een soort huppelpas te beoefenen het meedeinen van de last aan het bamboejuk perfect weten af te remmen. De trek naar het zuiden was in het begin uitgesproken elitair. Aan de Ciliwung en de in 1648 gegraven Molenvliet verrezen de buitens voor hen die binnen waren. Landhuizen en tuinen in barokstijl zoals te onzent aan de Vecht. Er is niets meer van over. Toch wordt de stadshistoricus Sudarmadji Damais nog lyrisch als hij spreekt over ‘... the fine Baroquehouses and delicate gardens, with the so-called “badhuisjes” and “theekoepels”.’ De vesting Batavia werd handels- en werkstad voor de gegoede burgerij en de overvolle woonplaats van het volk dat nooit aan badhuisjes en theekoepels toekwam. De grote entrepothandel was in handen van een kleine toplaag die de stad verliet. De kleinhandel werd bedreven door Chinezen. Hun aantal nam in de achttiende eeuw door ‘illegale’ vestiging zo toe dat de voc-bazen hen meer als een bedreiging dan als nuttige tussenpersonen in de handel met de plaatselijke bevolking gingen zien. In 1740 kwam het tot een uitbarsting van geweld. Zo'n tienduizend Chinese inwoners van Batavia werden over de kling gejaagd. Het Chinese Kamp ten zuiden van de stadswallen - het huidige Glodok - werd de nieuwe woonplaats van deze groep. In 1965 waren de Chinezen weer het mikpunt van de machthebbers en anderen, maar hun economische invloed bleef groot. Glodok is nog steeds het Chinatown van Jakarta, maar wordt nu zowel gekenmerkt door de kleine toko's en markten van vroeger als door moderne kantoren en winkelcentra. In de achttiende eeuw wordt de ‘grote handel’ minder lucratief en brokkelt de macht van de voc af. De politieke ontwikkeling in het verre vaderland - de bezetting door Frankrijk - versnelt de liquidatie van de Compagnie. Via de voc hadden particulieren zich verrijkt, in de eerste helft van de negentiende eeuw was de beurt aan de Staat die geld nodig had voor het aanleggen van infrastructurele werken. Later nam de rol van het handelskapitaal weer toe. De voc had zich vooral op de handel over zee gericht. Door de aanleg van de Grote Postweg over de hele lengte van Java en door de economische exploitatie via het Cultuurstelsel werd de greep op het binnenland van Java groter. Bij de opkomst van het kolonialisme speelt Batavia een sleutelrol. Als bestuurs- en handelscentrum en als garnizoenplaats. De tijd is rijp voor een daadkrachtig heer: de eerdergenoemde gouverneur-generaal Daendels. Een Napoleontisch generaal die de zaken groots aanpakt. Hij ontsluit het binnenland via de Grote Postweg, ontmantelt de vesting Batavia en sticht een nieuw stadscentrum in Weltevreden, ten zuiden van de oudere buurten Noordwijk en Rijswijk. Een centrum rondom twee royale pleinen: het Koningsplein en het Waterlooplein. In de omgeving ervan verrijzen kazernes en kerken, paleizen en regeringsgebouwen, een schouwburg, grote villa's, sociëteiten en het Nationale Museum. Gebouwen die nu nog vaak dezelfde functies vervullen. Verder zuid- en oostwaarts ontwikkelen zich later uitgebreide villawijken in ‘Hilversumse stijl’. De pleinen fungeerden ook als ontmoetingsplaatsen. Niet alleen militairen excerceren er, ook burgers. Het Waterlooplein is de etagère van de beau-monde. Een plaats om te verwijlen onder de als vrolijk bedoelde klanken van de militaire kapel, een van de meest geliefde attracties in het negentiende-eeuwse Batavia. De journalist en schrijver P.A. (‘Paatje’) Daum en Dr. F. de Haan - de gedenkboekschrijver bij het driehonderdjarig bestaan van de stad in 1919 - geven een treurig beeld van de culturele armoede en de provinciale poenigheid in de hoofdstad rond de eeuwwende.Ga naar eind10. Een beeld geschetst door keurige liberalen, niet door wilde socialisten. Die zouden zich wellicht ook over andere zaken hebben opgewonden! | |
[pagina 530]
| |
Het nieuwe centrum ademt niet meer de sfeer van een Zuiderzeestadje in de tropen. Het weidse Koningsplein en het naburige Waterlooplein, nu respectievelijk Medan Merdeka en Lapangan Banteng, vormen met de omringende lanen het lege hart van de stad. Stadshistoricus Damais herinnert zich de verbazing van prinses Juliana over het Merdekaplein tijdens haar recente bezoek aan de stad: ‘Did the Dutch build this?’ Zijn antwoord: ‘Yes Royal Highness. Actually it is a “Champs de Mars”, built by a Dutch general under strong French influence.’ De pleinen van Daendels zijn inderdaad on-Nederlands en bieden een passend decor voor de gebouwen van de machthebbers. De overheidsgebouwen, handelshuizen en sociëteiten beogen macht en allure uit te stralen en slagen daar in door het toepassen van statige neostijlen. Neo-classicisme, neo-barok, neo-renaissance, neo-stijlloosheid. Het zijn de witgepleisterde derivaten van de grote Europese voorbeelden. Bij de Europese woningbouw is er sprake van een heel andere ontwikkeling: het ontstaan van het Indische woonhuis als mengvorm van inheemse en Europese invloeden. Ruime huizen met een eenvoudige plattegrond, weldadige voor- en achtergalerijen en grote pannendaken die, om met Rob Nieuwenhuys te spreken, als enorme zonnehoeden over de ogen zijn getrokken. Huizen om van te houden. In dergelijke tempo-doeloe-huizen bij uitstek brachten Louis Couperus en Arthur van Schendel een deel van hun jeugd door. De ontwikkeling van een ‘Indische Stijl’ als mengvorm tussen oost en west zet niet door. In onze eeuw zien we een terugkeer naar het Europese bouwen. Soms is er nog verwantschap met het Indische landhuis zoals in Menteng, soms is de stijl Europeser zoals in de op Engelse tuinsteden lijkende delen van Kebayoran Baru. In steen gevangen burgertrots met glas-in-loodramen. De geschiedenis van Batavia is vaak als die van de Europeanen beschreven. Ten onrechte, want zij vormden slechts een kleine minderheid. Zo woonden er in 1900 slechts 1363 Europese vrouwen in de stad. Een stad die gedomineerd werd door een mestiezencultuur; een cultuur die zo kleurrijk beschreven werd door een ‘Orang Batawie’ als Tjalie Robinson.Ga naar eind11. De Nederlandse invloed blijft oppervlakkig. Het lijkt op krassen op een rots, schrijft Hella Haasse. Pas tussen 1900 en 1930 groeide het Europese volksdeel snel en ontstonden de idyllische voorsteden. Een idylle die snel verstoord zou worden. In de jaren twintig en dertig ontbrandt een architectendebat tussen kopstukken als Karsten, Wolff Schoemaker, Maclaine Pont en zelfs BerlageGa naar eind12. over de wenselijkheid van een eigen Indische stijl. Interessante discussies, maar ook die gaan voorbij aan de huisvesting van de grote inheemse meerderheid. Karsten en Maclaine Pont doen wel voorstellen om de situatie in de stadskampongs te verbeteren, maar verder staat het Europese element centraal. Dat zou spoedig veranderen. | |
Belanda in Jakarta‘East is east and west is west and never the twain shall meet,’ schreef Rudyard Kipling. Gaat het in Jakarta inderdaad om gescheiden werelden? In de snelgroeiende zee van stadskampongs, de kleine winkeltjes en de straathandel overheerst de sfeer van het oosten. In het stadscentrum en enkele woonbuurten vind je een mengsel van oost en west. Het koloniale decor in de bovenstad functioneert nog steeds als representatief centrum voor het bestuur en woonplaats voor de elite, en is verrijkt met nieuwe gebouwen. In Jakarta Kota leveren ontbinding en herstel een ongelijke strijd. Het ‘museumplein’ Medan Fatahillah en delen van de Pasar Ikan zijn met zorg gerestaureerd, maar elders rukt het verval op. Er zijn plannen voor een verdere ontwikkeling van het toerisme, maar het geld ontbreekt en de stad heeft andere en grotere zorgen. Jakarta groeit snel, te snel om voor voldoende huizen, werk en voorzieningen te zorgen, zeker als de politieke prioriteiten elders liggen. | |
[pagina 531]
| |
De problemen zijn het grootst voor krotbewoners en daklozen. Veel derde-wereldsteden groeien snel, door de hoge geboortencijfers en de komst van plattelanders op zoek naar werk en onderdak. Door de trek naar de hoofdstad waar alles gebeurt of waarvan je familie zegt dat het er gebeurt. De derde-wereldstad bestaat niet. De bezoeker aan Singapore, Kuala Lumpur, Bangkok, Manila en Jakarta - om maar in Zuidoost-Azië te blijven - ziet grote verschillen in volksaard, welvaart en politieke cultuur.Ga naar eind13. Bangkok lijdt onder woningnood, wateroverlast en een volwassen verkeerschaos. De Maleisische hoofdstad Kuala Lumpur is kleiner en kent meer rijkdom en minder problemen. De stadstaat Singapore ontwikkelde zich tot een moderne metropool met winkelpaleizen, kantoorkolossen en luxueuze hotels door het oude centrum te slopen en de inwoners te verplaatsen naar de stadsrand. In Manila heerst grote armoede en een overstelpende krottenproblematiek. Snelgroeiende steden als Bangkok, Manila en Jakarta hebben bij alle verschillen ook verwante problemen, zoals ten aanzien van de huisvesting van de armste bevolkingsgroepen. Men zoekt er naar aangepaste goedkopere methoden die erop gericht zijn zoveel mogelijk aan de bewoners zelf over te laten.Ga naar eind14. De regering van Indonesië zoekt de oplossingen voor de problemen van Jakarta in het stimuleren van de transmigratie naar andere eilanden, in geboortenbeperking - die recent vruchten begint af te werpen - en in maatregelen in de sfeer van de ruimtelijke ordening. Het toverwoord is jabotabek, staande voor een plan voor Jakarta en de kleinere steden Bogor, Tangerang en Bekasi. Men tracht een deel van de groei van Jakarta over voornoemde steden te spreiden. Daarnaast bestaan er plannen voor enkele nieuwe steden, maar de woningbouw daar biedt hooguit een oplossing voor de meer welgestelde inwoners van Jakarta.Ga naar eind15. Ook als de plannen slagen, zal Jakarta nog sterk groeien. Officiële woningbouw op westerse wijze is vaak te duur en sluit onvoldoende aan bij de wensen van de Indonesiërs. De Chinezen van Singapore belanden massaal in flats van tien verdiepingen hoog, maar zo'n woonvorm is in Indonesië ondenkbaar. Dus zoekt men naar goedkopere oplossingen in laagbouw zoals in het zogeheten Kampung Improvement Program (kip), dat gericht is op het aanleggen van voetpaden en voorzieningen als elektriciteit, waterleiding en sanitair. Het bouwen of opknappen van de huizen laat men aan de bewoners over.Ga naar eind16. Een verwant verhaal is te vertellen over de werkgelegenheid en de voorzieningen. De moderne economie maakt een groei door, maar de bevolking groeit sneller. De ongeschoolde plattelanders stromen toe en verrichten allerlei vormen van dienstverlening en huisvlijt in de ‘informele sector’, een mooi woord voor nederige arbeid als peukenrapen, straathandeldrijven en betjahrijden. De westerling, gewend aan zijn ‘weggooimaatschappij’, kan zich hier verbazen over de vele vormen van hergebruik van papier, karton, blik en plastic. Gebruiksvoorwerpen, speelgoed en sigaretten ontstaan uit het niets. ‘Recycling’ is hier geen modieuze term maar bittere noodzaak. Bij de dienstverlening zijn er veel bij ons uitgestorven of onbekende bezigheden zoals conducteur of levende zijspiegel op een bus. Ook kan de verbaasde bezoeker genieten van bizarre vormen van openbaar vervoer zoals de fiets-met-pakjedrager. Een pakjedrager bekleedt met een kussentje, opdat de toean gerieflijk zijn doel bereike. De meerderheid van de Jakartanen en zeker van de nieuwkomers is van deze sector afhankelijk, maar het beleid is eerder op beperking dan op stimulering ervan gericht. Zo worden straathandelaars en betjahrijders uit grote delen van het centrum geweerd of hooguit oogluikend toegestaan. De overheid richt zich vooral op de moderne bedrijven. Met moderne stadsontwikkeling en bedrijfsvestiging zijn de problemen niet op te lossen. Het moderne is te duur. Planologen kunnen helpen bij de organisatie en financiering | |
[pagina 532]
| |
van het eerder genoemde ‘Kampung Improvement Program’. Enige kennis van de machtige en ondoorzichtige bureaucratie, met departementen als zelfstandige koninkrijkjes, kan daarbij geen kwaad. Een hoge ambtenaar van de gemeente Jakarta zegt hierover: ‘De macht ligt vooral bij de hogere bestuursniveaus. Men beslist hier bij wijze van spreken over het aanleggen van een waterput ten departemente of op het stadhuis van de miljoenenstad Jakarta, al bestaan er plannen om dit te veranderen.’ In dit klimaat gedijen volgzaamheid en gebrek aan initiatief. Wiecher Hulst schrijft over het abs-systeem. Met milde zelfspot noemt de Jakartaan de gewoonte om zijn chef in alles gelijk te geven of hem in de waan te laten dat hij gelijk heeft, abs: ‘Asal Bapak Senang’, ‘Als Vader maar Tevreden is’.Ga naar eind17. Een buitenlander met kennis van zaken en ontwikkelingsgeld kan de samenwerking bevorderen, vooral als er meer beleidssectoren in het geding zijn, zoals bij de ontwikkeling van de omgeving van de Pasar Ikan, waarbij bouwkundige, cultuurhistorische, recreatieve en milieutechnische zaken een rol spelen. Op veel gebieden wordt er wel degelijk een beroep gedaan op de kennis en moderne technologie in het westen, op terreinen als waterzuivering, elektriciteitsvoorziening en vuilverwerking. Voorbeelden zijn er te over. Bij de restauratie van het oude stadhuis van Batavia was de Delftse hoogleraar Temminck Groll nauw betrokken; Philips vernieuwde het telefoonnet; de gemeente Rotterdam helpt met advies en geld bij uiteenlopende problemen als de restauratie van de Schouwburg, de verbetering van het openbaar vervoer en de vuilverwerking. Het gaat vaak om concrete problemen en oplossingen. De charme ervan is dat de resultaten direct zichtbaar zijn. Noden worden gelenigd. De minister draait de kraan open of rijdt over de nieuwe weg. Soms smoort de hulp in de goede bedoelingen. De sociaal-geograaf Allert van den Ham wijst op een artikel in het toonaangevende Indonesische weekblad Tempo over een Nederlands ingenieursbureau dat voor miljoenen guldens een nieuwe waterleiding aanlegde. Vanuit de bergen zou helder water naar de stad gaan stromen. Maar de technici vergaten goed overleg te plegen met de plaatselijke boeren. Die vreesden uitdroging van hun grond - volgens de deskundigen weliswaar ten onrechte - en saboteerden de zaak. Een voorbeeld van technische hulp zonder oog voor de rest. Nederlanders hebben in het algemeen geen uitzonderingspositie. Op enkele terreinen is er specifieke kennis aanwezig op basis van het koloniale verleden. Zo adviseert de Nederlandse Rijksplanologische Dienst over de aanpassing van de Indonesische wet op de Ruimtelijke Ordening, die zoals veel Indonesische wetten nog wortelt in het koloniale tijdperk.Ga naar eind18. Ook is Nederland specialist in de sfeer van de ‘natte waterstaat’: havenaanleg, baggerwerk, waterzuivering, drainage en dergelijke. Hans Brinker in de tropen. En de westerse planoloog? A real nowhere man? Dat valt wel mee, als hij erin slaagt zijn werk eens van de andere kant te bekijken en veel aan de bewoners zelf over te laten. Johan Silas van de Technische Hogeschool van Soerabaya zegt het zo: ‘De mensen maken hun eigen plannen en bouwen zelf. De regering en de planologen komen later en helpen bij de verbeteringen.’
East en west shall meet. Maar het hoeft geen eenrichtingsverkeer te zijn. Van de inventieve oplossingen bij het openbaar vervoer en het voor het milieu gunstige hergebruik van materiaal kan Nederland veel leren. In Indonesië zijn er wel honderd vormen van openbaar vervoer tussen fiets en vliegtuig. Bij ons rijdt er geen bus of een lege vijftigpersoonsbus. Op zondagochtend sluit men drie van de zes rijstroken van de Jalan Thamrin ten behoeve van de trimmers, bij ons zag men dergelijke initiatieven alleen tijdens de ‘oliecrisis’ in 1974. Daar wordt bijna alles gebruikt; hier heerst een weggooi-cultuur. Bij ons worden de mensen niet immer naar hun tevredenheid in flatwoningen opgestapeld; in Indonesië heeft men | |
[pagina 533]
| |
het contact met de grond bewaard. Bij ons ontstaan steriele ‘slaapsteden’ en buitenwijken; Jakarta is allesbehalve steriel. Vergelijkingen als deze ontroeren door hun eenvoud. Het beeld ontstaat van tweedeling tussen het moderne spilzieke Westen en het traditionele wijze Oosten. De werkelijkheid is weerbarstiger. Natuurlijk gaat elke vergelijking mank door de verschillen in klimaat, cultuur, volksaard en rijkdom, maar het bereiken van een wisselwerking tussen Oost en West lijkt zinvoller dan een eenrichtingsverkeer waarbij het ‘moderne’ maatgevend is. Een optimist kan zich een mengsel voorstellen van de sterke punten van Oost en West ten gunste van beide. En als dat lukt, zal vader ongetwijfeld tevreden zijn. |
|