reeks ‘Schommel’. In veel literatuur wordt schommel geassocieerd met seksualiteit en dood. Ik citeer nummer 1 van de reeks:
Hier moet je springen om het vast te houden.
De wind slaan voor hij je gezicht
weer beetneemt en de tuin verkort waarin
uien op bloeien staan. Hier zou
je zijn gesprongen maar je liet je gaan,
nog een keer terug om het te zien, het witte
kiemen van sterrekers onder hun vingers vandaan,
krimpen van schaduw onder hun stilzitten.
De wind neemt het gezicht beet in de zwaai naar voren. De aanbeveling in de eerste regel geldt dus voor het moment dat de schommel op het hoogste punt van de achterwaartse zwaai is gekomen. Een gevaarlijke sprong!
De jij-figuur, een verhulde ik-figuur, springt niet: zij liet zich gaan om het te zien. Dit wordt nader bepaald door ‘het witte kiemen van sterrekers’. Een beeld van groei en vruchtbaarheid, maar ook een beetje eng beeld: het bleke wit van vlezige steeltjes. Ik begrijp ‘hun vingers’ als blaadjes, maar het beeld is zeer antropomorf, wat nog versterkt wordt door ‘hun stilzitten’.
Er blijven veel vragen over. Verwijst ‘het’ uit de eerste regel ook naar ‘het witte kiemen...’ En zo ja, waarom moet dat beeld dan worden vastgehouden? De sfeer is catastrofaal.
In 2 is er sprake van de boom die de ik bewaard heeft. Er wordt een beeld gegeven van groen blad en het omlaagkrullende omhulsel, zoals bij een kastanjeboom.
In 3 wordt rust verondersteld: ‘Het kan zijn / dat ik, zoals nu met mijn tuin gebeurt, / onder de wind doorbuig en voor ik scheur / in het opstaan, grond aanraak. Het kan / zijn dat ik maar voor even ben verlamd.’
In 4 blijkt de ik-figuur toch gesprongen te zijn. ‘Kijk nu, onthoud / het licht en spring, het spreidt zich voor je uit / en doet zich dicht, vergeet niet wat je zag / Waarom je daar lag. Waarom je daar lag.’
5 Is geschreven vanuit de positie op de grond. De schommelplank draagt - in het verleden, voor de sprong - ‘een ijl gaaf kind’. Het kind is door de sprong geschonden. Het is immers niet opgevangen! In de herinnering valt het steeds weer. ‘Iemand / valt uit de touwen, breekt, maar kan / niet ophouden. Hij klimt en klimt om even / op het hoogste punt binnenin stil te staan.’ Een angstig seksueel beeld. Ik identificeer de ‘Hij’ met de ‘iemand’, een voorbeeld van verhulling: zo wordt de zij een hij. In de herinnering moet steeds geklommen worden naar het hoogtepunt.
De bundel bestaat uit vier afdelingen. ‘Uiteengevallen’ begint met het titelgedicht. Er is sprake van een ik en een jij. De jij roept iets, ‘maar een stroom / zwart nam je mond weg.’ Tot een ongeluk, een verkeersongeval, dacht de ik niet meer aan de jij. Daarna moest de ik zingen. Ik begrijp dat als dichten. Ik lees de ik als de dichteres. Zij zong: ‘de sleutel is gebroken -’, regel uit het lied van de witte en zwarte zwanen, een lied met verhuld seksuele betekenis. In het lied zou de sleutel, die geen smid lijkt te kunnen maken, passen op een kuisheidsgordel.
Sinds het verkeersongeval is de ik zich bewust van het feit dat de jij-figuur in de ik is ‘verdwaald’. De hele afdeling gaat over het uiteengevallen zijn van de ik en de jij, na een relatie die, hoe pijnlijk ook (‘een vogelveer waarop salpeterzuur’) toch heftig gemist wordt.
In ‘Vluchtig geheugen’ lijkt de ik een bewustwordingsproces af te wijzen. Zij mag wel, moet wel omlaagduiken om het beeld in de diepte te bezoeken, maar het mag niet in het licht van de ratio opdrogen. Dit geeft Gerlach weer via een eenvoudig, zeer herkenbaar beeld.