De Gids. Jaargang 152(1989)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 392] [p. 392] Herman Gorter Het sterven van Mei Zó als een bloem van zomerrood, papaver, Rustig vol rood staat, midden in gedaver Van zonnevuur dat valt den grond in stuk En smoort en schroeit het gras: maar zijn geluk Blijft even groot: hij laat zijn rode vaan Wapp'ren op wind of in de zon stilstaan - Zó stond ze in het grootst en stilst genot, Het onbegrepen', in den gloed van God Den Vader, en hield recht het hoofd omhoog, Haar armen stil, terwijl niets òverwoog. En teer begon het hoofd over te neigen Toen 't volste uur gevuld was, en te zijgen De wimpers droom'rig neer, heel langzaam aan. En teder bleker werd ze, af en aan Voer bleek en rood op hare moede handen. Nevel van goud week uit, uitzettend wanden En walleschansen licht en medenemend Al wat niet gans'lijk rein was en heenzwemend Met levend' elven dat het heiligdom Alleen voor haar zou blijven, als een kom, Een klare vijver waar heel niets in drijve Dan éne zwaan en die nog roerloos blijve. En rondom werd het schaduwloze gras Besprenkt met vonken als een waterplas, Zoals de grote meren van de zee Wanneer de zon staat in de middagstee. Vorige Volgende