De Gids. Jaargang 152(1989)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 380] [p. 380] Jan G. Elburg Hoewel zo'n jongen naar een meigroen meisje niet mooi maar op zijn vingers fluit Als Balder, achter helderziende brilleglazen. Mijn sibbe: haast een godenzoon die bijna grutter heet. Ik kijk terug. Reikhalzend mens met een lorgnet vol ogen schreef wat geen mens kon schrijven of zien. Zijn taal, de taal, zijn aller- eerste natuur: die duinhaas voor dat hol, hoe meisje mei een vlinder leest, niet blij niet bang / voor 't rijm. ... Een later, vaker - morgen? - stervende had andere zorgen: tritons in oliedrab verwikkeld aangespoeld, de reidans enkel schuim, de liefste mei verkracht, met runen in haar buik geklauwd. En op de vogelweide door het geweervuur heen een ver gerucht ‘ein niuwer sumer, ein niuwe zît’ vernomen als ook in jouw hoofd met soldatenhaar. Boom van een boom, mijn teken in je bast. Ik schrijf je tegen, om des te warmer in je schaduw te staan leven. Vorige Volgende