[Nummer 5]
[Redactioneel]
Gorters
Mei duurt nu al honderd jaar. Dat feit viert
De Gids met deze bijzondere aflevering. Naast artikelen van Enno Endt, Lieneke Frerichs, M.G. Kemperink en Wiel Kusters bevat het meinummer door Gorter geïnspireerde poëzie van veertien dichters en dichteressen.
‘Herman Gorter schiep met Mei een tweede Nederland. En wie de stad uitfietste en het gedicht gelezen had, zag het nieuwe Nederland overal liggen, pas gewassen en onder het licht van de eerste dag.’ Dat schreef A.L. Boom onlangs in De Tijd. Nu leven wij in een ‘derde Nederland’, aangetast, vervuild. ‘Een laatste lente. Wat gaat sterven groet u.’
Ook de meipoëzie in dit nummer suggereert hier en daar dat het in onze dagen voorgoed ‘herfst’ is geworden. Een definitieve winter lijkt ons enige perspectief. Wanneer Gerit Kouwenaar naar Gorters landschap kijkt, blijken de ‘duinwegen weg, bramen / verzuurd, zijn uitzicht verkeken’. Jan G. Elburg ziet ‘tritons in oliedrab verwikkeld aangespoeld’, H.H. ter Balkt denkt aan het bedreigde regenwoud. ‘Een vuige verstikking ontsteeg de eeuwrest,’ schrijft Huub Beurskens. En bij Leo Vroman ligt het meisje Mei ‘bij het strandvuil ingelijfd’.
Het is waar: de personages uit Mei leven in een door de verbeelding ‘verschoonde’ werkelijkheid, zoals Enno Endt het noemt. De jonge Gorter had aan de reële wereld, die hij in poëzie leek te ontvluchten, niettemin een ‘enorme vitale kracht’ ontleend, die zijn droom ‘zo levensaanvaardend, sensueel, eerzuchtig’ maakte ‘als hij ons toch ook voorkomt’.
Anno 1989 stellen wij onze hoop, wat de wereld betreft, op net zo'n vitale wil tot overleven in schoonheid. - W.K.