Poëtisch leven
Remco Ekkers
De esthetische afstand
Maaike Meijer heeft met De lust tot lezen een prikkelend en interessant proefschrift geschreven. Ik heb hier niet de ruimte voor een uitgebreid commentaar. Ik beperk me tot enkele onderwerpen.
Het verbaast me dat in meer dan 20 jaar niemand, voor zover bekend, heeft gezien dat de bundel Voor wie ik liefheb wil ik heten van Neeltje Maria Min cirkelt rond het thema dochterverkrachting, zoals Maaike Meijer het noemt. Zij heeft terecht bezwaar tegen de verdoezelende term incest. Er verschenen weliswaar dertig recensies, maar daarin stonden weinig inhoudelijke analyses. C. van de Watering is een uitzondering. Hij presenteerde in de NRC van 29 oktober 1966 een analyse van ‘verzoening’, maar die was weinig welwillend. Hij eindigde zijn artikeltje aldus: ‘De dichteres draagt haar dood op aan haar moeder. De vraag wat de moeder daar precies mee aan moet, en of ze er eigenlijk wel erg blij mee zal zijn, is minder belangrijk dan de constatering dat de hier tot stand gebrachte verbinding tussen de elementaire menselijke gegevens geboorte en dood diepzinnig van gedachte is. Toch zullen er wel altijd hele volksstammen zijn, die menen dat poëzie allemaal flauwekul is. Voor die volksstammen is deze poëzie bestemd.’
Tien jaar later schreef ik een artikel ‘Neel Min en de Maan’, waarin ik een interpretatie gaf van ‘ik voer toen ik een kind was...’. In Maatstaf 1966, 3 had het gedicht de titel ‘kinderdroom’.
ik voer toen ik een kind was met
drie beren in een boot over zee,
wij namen brood voor drie dagen mee
en een groene kan om water uit te drinken.
wij waren niet bang dat wij zouden verdrinken,
het waren drie volwassen beren
nadat we door een tuin van golven waren gegaan,
stootte ons schip zich aan de maan,
het brak in drie en bloedde leeg,
de beren gilden en ik zweeg.
ik had drie koude handen van de schrik,
de enige die overbleef was ik.
Het artikel is nooit gepubliceerd, hoewel ik het achtereenvolgens naar drie tijdschriften stuurde. Maaike Meijer zal hierin misschien steun vinden voor haar opvatting dat de literaire receptie het werk van Min nooit serieus heeft genomen. (Ik zie nu even af van de kwaliteit van het artikel.)
Na het lezen van Meijers boek De lust tot lezen heb ik mijn artikel uit de kast gehaald. Ik vroeg me af of niet ergens een zinsnede te vinden was die in elk geval een, zij het onbewuste, toespeling maakte op het door Meijer ontdekte thema. Ik citeer enkele passages: ‘Na de 8e regel begint het drama. Tuin wijst nog op beslotenheid, veiligheid, maar de voorzetselbepaling geeft onrust weer, de overgang naar de katastrofe: het schip stoot zich aan de maan, niet tegen de maan! Het schip is antropomorf: het schip is de moeder waarin de ik in prenatale situatie zich geborgen voelt.’ ‘Wat is de maan? De symbolische betekenis van de maan is gecompliceerd. Maan hangt samen met vrouwelijke vruchtbaarheid, met intuïtie, fantasie, met verandering. De nieuwe maan staat voor dood. (...) De katastrofe waar het hier om gaat, is (...) de overgang van geborgenheid naar gevaar. Het schip bloedde leeg. De volwassen beschermers verliezen hun functie, blijken ook niet opgewassen tegen hun taak: zij gilden. De ik zweeg. Niet omdat de ik de situatie beheerst, maar van ontzetting, zoals de 13e regel met een kinderlijk superlatief aangeeft. De ik bleef eenzaam en op zichzelf teruggeworpen over. De maan in dit gedicht is dus symbool voor de katastrofe die de ik overkomt. Het gedicht beschrijft de bij nader inzien in-