‘De vorige keer,’ zei hij, ‘vertelde je minder rustig. Ik vind dat het beter gaat.’
‘De vorige keer waren de onderwerpen ook veel smeriger.’
Hij knikte, onderwijl blies hij de rook schuin boven onze hoofden.
‘Bedoel je dat als je die dingen van de vorige keer nu opnieuw zou vertellen, dat je dan weer onrustig wordt?’
Ik dacht even langer terug aan die vorige keer.
‘Nee... Kijk, elke keer als ik over hem vertel, maak ik me kwaad. Alle onderwerpen over hem, zoals net met het embryo in de champagne..., dan lijkt het of ik in de buurt kom, maar het is niet dat waar ik me kwaad over maak. Geloof ik...’
‘Wij vergeten dus iets,’ zei hij peinzend. ‘Wij zien iets over het hoofd.’ Hij nam de vulpen op, boog zich voorover. Ik luisterde naar de klok.
‘Hoelang heb je hem niet gezien?’
‘Drieëneenhalf jaar.’
‘Drieëneenhalf jaar...’ Hij keek weer, trok zijn bril iets recht. ‘Wij hebben dus een kans.’
Ik haalde mijn schouders op, keek hem vragend aan, en nog nadrukkelijker vragend omdat hij mij niet zag, maar weer op zijn kladblok schreef.
‘Hoezo een kans. Wat voor een kans!’
‘Luister,’ zei hij. ‘U bent iets vergeten, gewoon vergeten. Het is een uitgewiste, zo niet uitgebannen gedachte. U wordt kwaad als u er in de buurt dreigt te komen. Niet kwaad dóor die gedachte, maar kwaad omdat u de gedachte, het beeld dat het vormt, niet kènt.’ Hij zakte voldaan achterover. Vriendelijk, behulpzaam voldaan.
‘Dat klinkt heel duidelijk, maar ik...’
‘U moet dus de inhoud van de gedachte zoeken om erachter te komen waar uw razernij vandaan komt. En ik denk dat dat niet zo moeilijk is.’
Ik begon met mijn duim en wijsvinger aan mijn onderlip te trekken, steeds sneller.
‘Het enige wat u moet doen,’ besloot mijn arts, ‘is uw neef terugzien. Hem ontmoeten.’
‘Bent u niet goed wijs?’ De as van mijn sigaret viel op mijn knie, met mijn hand sloeg ik het naar het tapijt.
Hij lachte. Hij was een heel vaderlijke man, dat vond ik steeds opnieuw.
‘Het gaat erom,’ vervolgde hij, ‘dat een confrontatie na langere tijd kans biedt op verheldering. Dat is het enige. En het lijkt me een goede kans.’
‘Ik ben iets vergeten...’
‘U bent gewoon iets vergeten.’
‘Dat moet ik terugvinden, en...’
‘Het is eenvoudig,’ zei hij. ‘Het wijst zichzelf. U gaat vanzelf handelen naar gelang de hevigheid van het geval. U moet iets doen wat logisch is. Ik kan u een verhaal vertellen over een patiënt met hevige astmatische aanvallen, het lijkt geen psychologische zaak, maar hij kwam hier terecht omdat de artsen geen fysiek mankement aan hem ontdekten. De knaap zat, toen hij nog heel klein was, achterin de auto van zijn ouders toen deze te water raakte. Zijn astmatische aanvallen begonnen pas toen hij al twintig jaar telde.’
Ik begon weer kleine rukjes aan mijn lip te geven.
‘Ik heb hem “terug” laten gaan, met hem gezocht naar dat moment. Dat benauwde moment. Toen hij er uiteindelijk over loskwam, heb ik hem gezegd dat hij zwemmen kon. Heel goed zwemmen kon. Zelfs maakte ik, dat was hier noodzakelijk, een goed duiker van hem... Hij is de wagen uitgegaan en is vervolgens met kalme sla-