het geenszins, zoals ieder die hem gekend heeft, zal beamen. Donner was een unieke, fascinerende persoonlijkheid van wie ik meer over het leven heb geleerd dan over het schaken. Woorden en vooral feiten voldoen nauwelijks om volledig recht te doen aan zijn overweldigende, maar ook grillige persoon. Enige daden tonen zijn politieke geëngageerdheid. In 1966 weigerde hij voor Nedeland uit te komen vanwege de behandeling van de provo's door de politie (zijn eerste vrouw, Irene van de Wetering, was een prominente provo). Een jaar later verklaarde hij voor de televisie de gouden trofee die hij in Venetië had gewonnen, aan de Vietcong te zullen schenken om machinegeweren voor te kopen. Hij deed het in een opwelling. Vlak voor hem was het televisieonderdeel van een paar jongelui die over de Vietnamoorlog wilden praten, vervallen verklaard. De gift was eigenlijk een machteloos gebaar dat hem zijn eigen broodwinning kostte. Het destijds rechts georiënteerde weekblad Elsevier ontsloeg hem op staande voet. Nog machtelozer werd het gebaar, toen bleek dat de Venetianen geen zin hadden de gouden trofee naar Nederland te zenden.
Voor de jongeren onder de lezers die Donner nooit hebben gezien, is het misschien goed om Gregor Piatigorsky te citeren uit zijn introductie voor het toernooiboek van het tweede Piatigorskytoernooi. ‘There was something in Mr Donner's towering appearance that attracted irresistible attention. He was a figure one would least expect to encounter at a chess tournament. Much more likely one could see him as presiding judge of a court or delivering a philosophy lecture, or in Parliament, depending on the garment he would be wearing. In this tournament he chose an informal open shirt...’
Het is opvallend dat Piatigorsky allereerst een rechter in Donner zag. Misschien was hij ervan op de hoogte dat Donner uit een familie van rechters kwam, onmogelijk kon hij geweten hebben dat Donner later met een rechter, Marianne Conturier, zou trouwen. Wat dat ‘informal open shirt’ betreft: het zal wel niet voldaan hebben aan de tegenwoordige ‘dress code’ van de fide (helaas was Donner alleen in 1982 gedelegeerde tijdens een fide-congres. Ik zou hem graag een keer in actie hebben gezien bij de discussie over de vraag of schakers mogen roken of hoe schakers gekleed moeten zijn). Enige persoonlijke herinneringen aan Donner wil ik u niet onthouden.
Ik leerde Donner op de artiestensociëteit ‘de Kring’ beter kennen waar we nachten doorbrachten, met praten en analyseren, soms in gezelschap van anderen. Maar het best in vorm was hij tijdens de Schaak Olympiades. Met Donner op reis was voor alle overige teamleden altijd een bijzondere ervaring. Een keer was ik op Schiphol na hem aan de beurt voor de ‘security check’. ‘Heeft u wapens bij zich?’ vroeg de grondstewardess. ‘Ja, een geweldig stel hersenen,’ antwoordde hij, de stewardess met haar collega verbluft achterlatend. Op de een of andere manier konden ze er niet om lachen, zoals later de verpleegsters in het verzorgingstehuis evenmin geporteerd waren van zijn bijtende humor.
De eerste Olympiade speelden we samen in Skopje in 1972. Op een middag zat ik in de lobby van het hotel De gebroeders Karamazov te lezen, toen hij aan kwam lopen. ‘Wat lees je daar?’ vroeg hij gejaagd en toen ik hem het boek liet zien, was hij vol enthousiasme. ‘Dat is het beste boek dat ooit geschreven is,’ zei hij. ‘Je moet het elke twee jaar opnieuw lezen.’ Op de slotavond kwam hij op het boek terug. De drankjes waren op kosten van de bond en de tafel stond vol flessen wijn, waar ons team zich te goed aan deed. Donner was zeer goed op dreef. Hij had iets bezwerends in zijn betoogtrant, het timbre van zijn stem werd aangepast aan zijn argumenten en de aard van zijn anekdotes, zijn ogen werden soms gesloten om een bepaald effect van zijn woorden te sorteren. Ik herinner me alleen een hoogtepunt uit zijn betoog over Dostojevski's boek. ‘Euwe is de Smerdjakov van de gebroeders Karamazov,’ bracht hij met luide stem naar voren. Wij moesten, geloof ik, andere broers symboliseren, maar dat weet ik niet meer precies, want