De Gids. Jaargang 152
(1989)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermdBuitenwegenGa naar voetnoot*
| |||||
[pagina 236]
| |||||
De man, alleen, heeft een groot takkenvuur ontstoken
en kijkt hoe het de aarde rood kleurt. Ook de zee
zal weldra zijn als het oplaaiend vuur.
Niets is zo bitter als het eerste licht van een dag
waarin niets zal gebeuren. Niets is zo bitter
als nutteloosheid. Moe hangt in de hemel
een vuilgroene ster, door de dageraad verrast.
Ze ziet de nog donkere zee en de vlek van vuur
waaraan de man zich uit verveling warmt; ze ziet
en van de slaap valt ze tussen de mistige bergen
waar een bed is van sneeuw. De traagheid van het uur
is onmeedogend voor wie niets meer verwacht.
Loont het de moeite dat de zon opkomt uit de zee
en dat de lange dag begint? Morgen
keert de lauwe dageraad met het bleke licht terug
en het zal zijn als gisteren en niets zal ooit gebeuren.
De man, alleen, zou enkel willen slapen.
Wanneer de laatste ster aan de hemel verbleekt
stopt hij kalm een pijp en steekt die aan.
Die alle glans inboetende ster kan worden beschouwd als spiegelpunt van de man, van zijn nachtelijke euforie. Terwijl de ster fonkelend boven en in de man het contact tussen het binnenland en de zee reflecterend tot stand bracht, valt ze nu tussen de bergen weg om de man verscheurd achter te laten aan de bleke zee. In Stilte in augustus is de verteller als jongetje 's nachts met een vriend vanuit zijn geboortedorp in de heuvels op weg naar de zee, zonder er te arriveren. Al lopende komt de gedachte bij hem op ‘dat de zee misschien alleen maar 's nachts bestond. Dat zei ik niet tegen Gosto, want als je zulke dingen hardop zegt blijft er niets van over’. Cesare Pavese, geboren in het wijnbouwersdorpje Santo Stefano Belbo in Piemonte, waar het Turijnse gezin elk jaar de zomer doorbracht, blijft zijn hele leven op zoek naar die momenten van geluk, naar de kindertijd, naar het contact met de ander, de vrouw, en de herbeleving van de mythe. Van begin af aan beseft hij dat daarbij de paradox van het alleen moeten zijn om dat contact te beleven centraal staat. Zelf heeft hij dat schitterend verwoord: ‘Een jongen - was ik het? - bleef op een nacht staan aan de kust - met boven hem de muziek en de onwerkelijke lichten van de cafés - en hij rook de wind - niet de gewone zeelucht, maar de plotseling in een kortstondige windvlaag aangedragen geur van exotische, tastbare, door de zon verschroeide bloemen. Die jongen zou kunnen bestaan zonder mij; feitelijk bestond hij ook zonder mij, en hij wist niet dat zijn vreugde, hoe ongelooflijk ook, na zo veel jaren weer zou opbloeien in een ander, in een man. Maar een man veronderstelt een vrouw, de vrouw; een man kent het lichaam van een vrouw, een man moet een vrouw omhelzen, strelen, teisteren, zo'n vrouw die, zwart van de zon, heeft gedanst onder de lampions van het strandcafé. De man en de jongen kennen elkaar niet en zoeken elkaar, zij leven met elkaar zonder het te weten, en wanneer ze elkaar terugvinden hebben ze behoefte aan alleen zijn.’ Pavese is van mening dat men, zeker in de kunst, de mythe eerst en juist moet afbreken om haar tot klaarheid te brengen en haar te kunnen bewaren. In het gedicht ‘De ochtendster’ wordt die mythe de grond in geboord door de triviale onverschilligheid in de laatste regel, die tegelijk schrijnend voelbaar maakt wat verloren is gegaan. Maar hoe kan men de allergrootste, meest obsederende mythe, die van de dood, de grond in boren? Langzamerhand zal het duidelijk geworden zijn dat de smachtende, bedreigende achtervolger van de nimf Britomartio Cesare Pavese zelf is geweest. Meer dan ooit, nu de nimf in de gedaante van zeeschuim nog ongrijpbaarder is geworden, verlangt hij ernaar met haar samen te zijn, met haar die de belichaming van de voortdurende staat van genade is. Hoe kan deze ongelukkige minnaar zijn eigen mythe anders doorbreken en tegelijkertijd voor eens en altijd bevestigen dan door de ultieme vorm van alleen zijn in praktijk te brengen, door zelf van gedaante te veranderen, door letterlijk met haar samen te vallen? Eind augus- | |||||
[pagina 237]
| |||||
tus 1950. Cesare Pavese slikt op zijn Turijnse hotelkamer een afdoende hoeveelheid barbituraten. ‘De man, alleen, zou enkel willen slapen.’
Waar ligt de zee? Buiten ons? In ons? De Mexicaanse dichter Xavier Villaurrutia draagt haar in zijn gedicht ‘Zeenocturne’ in zich mee. Het gedicht is afkomstig uit de bundel Nostalgia de la muerte en het moet geschreven zijn omstreeks de tijd dat Pavese ‘De ochtendster’ schreef. H.C. ten Berge, in wiens werk langzamerhand ook maar eens het thema van de suïcide getraceerd zou moeten worden, vertaalde meerdere gedichten uit Villaurrutia's bundel.
[...]
niets, niets kan bitterder zijn
dan de zee die ik in mij meedraag, blind en alleen,
de oude oedipus zee die op de tast door mij heen trekt
sinds eeuwen en eeuwen,
toen mijn bloed nog niet mijn bloed was,
toen mijn huid in de huid van een ander lichaam groeide,
toen er iemand ademde voor mij die nog niet geboren was.
Ondanks allerlei verschillen zijn de overeenkomsten tussen het gedicht van Pavese en dat van Villaurrutia frappant. De nacht, de mythe, de verloren eenheid, de hunkering naar hereniging in de slaap. ‘Flarden van wrok en herinnering,/verzonken dromen van pasgeborenen,/verminkte gezichten en geuren,/vezels van licht en vergane haren,’ schrijft de Mexicaan. Is de zee dan buiten ons én in ons? Dan lijkt het bestaan niet meer dan een dunne huid, een kwetsbaar vlies van tijd dat buiten en binnen scheidt. Alleen op ogenblikken van een wakend dromen vallen de zeeën, die blijkbaar slechts in onze gespletenheid als verschillend en gescheiden ervaren worden, samen:
Ik draag hem in mij mee als een wroeging,
wezensvreemde wandaad en geheimzinnige droom,
en ik wieg hem en slaap hem
en omsluit hem en koester hem en bewaar zijn geheim.
Wordt de aanhoudende hunkering naar dat beminde, gekoesterde geheim ook Xavier Villaurrutia uiteindelijk te machtig? De bij gratie van momenten in de tijd mogelijke aspiraties verkeren in een zichzelf definitief laten opzuigen, zich laten inademen en laten meesleuren in die eeuwige deining. Ook Xavier Villaurrutia maakt een einde aan zijn leven. Ook hij doet dat in 1950, het jaar waarin ikzelf moet of moet ik zeggen mag beginnen. | |||||
Literatuur
|
|