De Gids. Jaargang 152(1989)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 218] [p. 218] Theodoor Weevers Drie gedichten Stormnacht Zwart tegen laat licht staan getande toppen hoog boven 't bergdal, nu de stormnacht valt. De hemel bleekt, diepgroene weiden valen, de rosse wanden doven duisterblauw. Wolkflarden drijven aan - en hangen roerloos, luid snuivend rukt en gromt en dreunt de wind, bergen steken de kammen op, hun donkre driftige kronkels golven van een woest toomloos razend geweld, een blinde wil. Ogen omhoog geheven staar ik 't aan: Een duister woeden jaagt - het beeld is stil. [pagina 219] [p. 219] Hell Ghyll Ik sta hoog op de ranke brug die licht hangt boven de enge kloof. Oren van druisend water doof staar ik geboeid en schuw omlaag. Tussen ruige bergwanden vliet als rillend glas de beek, die wild slingerend om rotsblokken snelt, dan omslaat, naar de diepte schiet en neerstort in een steile val. Duizelend staar ik, neer in 't nauw stroomdiep, omhoog in 't hemelsblauw. Twee sille stippen zweven zwart, traag cirklend - raven? -; onder stort dreunend de waterstraal naar 't dal. [pagina 220] [p. 220] Beneden de stortbeek Zie hoog boven, dáár: twee smalle stromen - blank hangen ze naast elkaar los neerwaarts, slank. Op bol-gewelfde steen spreiden ze zich, hun ijl waternet smelt ineen; Nu stort de beek, één steil stuivende val: - één waterstraal. Vorige Volgende