| |
| |
| |
Joris Pintor
Een middag aan de studie
Daan kon niet aan het leven beginnen voordat hij de wereld had begrepen. Waarom toch? ‘Doe niet zo moeilijk,’ hadden de meisjes op school gezegd. Zijn pleegzussen, een eind boven hem, hadden het zich aangetrokken. De oudste, die al arts was, had hem ernstig aangekeken en de jongste had zelfs geprobeerd hem enkele danspassen bij te brengen.
‘Je moet je niet zo afzijdig houden,’ had zijn moeder hem geraden. ‘'t Gaat wel over als je eenmaal studeert,’ had zijn vader, een befaamd cardioloog, hem aangespoord. ‘Medicijnen bijvoorbeeld, dan kun je later alle kanten op.’
| |
De leer der levensverrichtingen
De kamer waarin hij zat was ruim genoeg, zo'n vier bij zes meter, maar Daan had het er benauwd. Het plafond en de muren waren onopvallend, gebroken-wit zachtboard en gebroken-wit Rauhfaser behang, maar het leek of die witte wanden hem insneeuwden. Omdat het zomer was, de snikhete zomer van 1960, moest die sneeuw warm zijn, wat niet kon. Gebakken ijs bestond wèl, naar men hem herhaaldelijk had verzekerd - al heette dat alleen zo vanwege een korstje van geschroeid eiwit. Maar van warme sneeuw had nog niemand ooit gehoord.
En het was ook helemaal niet zijn bedoeling om aan warme sneeuw of gebakken ijs te denken. Daan was nu inderdaad student in de medicijnen, tussen eerste en tweede jaar, en hij had zich voorgenomen die middag eens flink op te schieten in de stof van het herexamen dat hij na de grote vakantie moest afleggen. Fysiologie, de ‘leer der levensverrichtingen’ - dat stond op het programma.
Eigenlijk moest hij zich op twee tentamens voorbereiden. Het ene, plantenfysiologie, handelde over de grondwetten van groei en ontwikkeling. Dat was in de geneeskundige opleiding een klein, ondergeschoven vak, want wat moesten aanstaande mensenredders met mossen, varens of het vrijwel onmerkbare aankoeken van jaarringen? Kennelijk had ook Daan ze onderschat, die zaden en sporen; toch zou hij dat taaie spul nu nog maar eventjes voor zich uit schuiven. Hij zou zich aan het andere, uitvoeriger behandelde vak zetten, aan de dierlijke, meer in het bijzonder menselijke, fysiologie. De werking van spieren en zenuwen, van ademhaling en bloedsomloop, en de energiehuishouding van het lichaam, daar ging het vanmiddag om.
Toegepaste natuurwetenschap, overwoog Daan met ingehouden wrevel. Het zuivere denken, de edele wiskunde, die kan leiden tot de grote problemen van juistheid en harmonie, gebruikt voor ‘eene
| |
| |
benadering van de werkelijkheid, waartoe men bijwijlen de kleinere termen verwaarlooze’, zoals een oud leerboek het zei, met die typische mengeling van bescheidenheid en hovaardij. De logica opgesloten in hinderlijk zoemende apparaten met onbegrijpelijk veel knoppen en draden. In het keurslijf van zulk instrumentarium mochten de gedachten kleine, afgepaste dansjes maken in de practicumzaal, waar het bovendien stonk naar ether en formol, waar blootgelegde kikkerspieren lillend hun laatste bewegingen schreven - via haak, katrol en hefboom - op geroetzwarte draaiende trommels.
O, Daan wist maar al te goed dat de proefondervindelijke methode, liefst dubbelblind gecontroleerd, een ordening van gezond verstand inhoudt die als geen andere borg staat voor betrouwbare kennis van althans een klein stukje van de wereld. Maar alweer, was dit discreet of brutaal? ‘Mir genügt ein kleiner Teil von ihr’, hoorde hij de bruidegom zeggen over zijn bruid. Want hij kende de Dreigroschenoper vrijwel uit z'n hoofd, wat zijn moeder, een bekende zangeres, vroegrijp vond. Hij bloosde diep. Hij deed een raam open, maar het was buiten even drukkend als binnen.
Gek, hoe dichter de leerstof de tastbare realiteit naderde, des te meer moeite had Daan ermee. Pas op moleculair niveau kon hij een beetje meekomen. Omdat organische chemie op papier veel weg heeft van grammatica? Hij bleef nu eenmaal een echte gymnasiast. Het schema van de citroenzuurcyclus, het eindcircuit van de koolhydraatstofwisseling, gaf iemand als Daan meer idee van de levensfuncties dan alle vivisectie bij elkaar.
Daar snelden de glucosemoleculen en hun afgeleiden in het rond en elk zo'n kringloop leverde negenendertig eenheden energie, die het organisme voor van alles kon gebruiken: om te vechten of te vluchten, om te paren of te denken, of om opnieuw voedsel te vergaren dat uiteindelijk ook weer in dit levensrad zou tuimelen. Schone energie, zouden we nu zeggen, want er restte slechts water en koolzuur, wat gemakkelijk door nieren en longen geloosd kon worden. Maar het draaide allemaal alleen als er genoeg zuurstof bijkwam. Was daaraan gebrek, dan stokte het vliegwiel. Dan moest het lichaam uitwegen zoeken, dan pleegde het een ingewikkeld soort roofbouw in z'n suikers. En het kostte nogal wat uitleg voor je begreep dat daar niet meer dan drie eenheden energie uitkwamen, dat je met een hoop melkzuur bleef zitten en dat er niettemin een zuurstofschuld was aangegaan die later wel degelijk moest worden ingelost.
Maar daar was dat practicum weer. In een hoek stond een wastobbe, met die kikkers erin, een glibberig, spartelend kluwen. De dieren probeerden tegen de wand op te springen, alsof ze voorvoelden hoe zij spoedig zouden worden ‘opgeofferd’ aan de experimenten met het spier-zenuwpreparaat, die ‘prikkelbaarheid als kenmerk van de levende stof’ tot onderwerp zouden hebben. Krakend zou hen de kop worden afgeknipt en knerpend het ruggemerg doorstoken, zodat de werking van de grote springspier met bijbehorende zenuw, die daartoe zouden worden ‘vrijgeprepareerd’, zonder tussenkomst van het centrale zenuwstelsel onderzocht zou kunnen worden. Zodat op die beroete trommels de tijd-intensiteit-curve, die de reacties op steeds sterkere en langere prikkels weergeeft, de werkelijkheid zou benaderen.
En toch hadden deze vermaarde proe- | |
| |
ven er ooit toe bijgedragen dat eindelijk paal en perk gesteld was aan duizenden jaren van verwarde gissingen, duistere doctrines en schadelijk bijgeloof en dat de fundamenten waren gelegd voor een hele kathedraal van diagnostiek en therapie. En toch waren ze vanuit het oogpunt der logica van een superieure elegantie. En toch bestonden er dikke boeken waarin over de leer der levensverrichtingen met een zekere sierlijkheid werd geschreven. Daan hield het zich terdege voor, het vervulde hem met ontzag. Maar ook, als altijd, met korzelig onbegrip; hij kon er niet bij.
Ach, het deed allemaal niet ter zake. Hoe de mathematica in de practicumzaal was beland, of waar die kikkers hem aan deden denken - het waren nutteloze hersenschimmen, warme sneeuw, gebakken ijs. En die nobele boeken, klare bouwwerken van gezond verstand, lagen niet voor hem. Voor hem lag de klapper, het examentuig bij uitstek, waarmee, ook wanneer het aan belangstelling ontbrak, in de meeste gevallen een voldoende gehaald kon worden. Een voddig stencil van een slonzige tekst, die ten dele schuilging achter te ver van de rand geplaatste nietjes, wat de stof nog verder bekortte, maar ook nog moeilijker te volgen maakte.
| |
De tuin en het huis
Heus, Daan probeerde zich te concentreren, maar de tafel waaraan hij zat was juist iets te laag, zonder hoofdsteun kon je er niet lezen. Dus nam hij z'n hoofd in z'n handen; duimen onder de kaken, ellebogen op tafel. Maar daarvoor was het meubel weer net te hoog, zodat hij al gauw naar buiten staarde.
Daar waren de bomen van de tuin, donker en vadsig in hun late zomerloof. Lui ritselden ze met hun bladeren, het was te warm om takken te bewegen. Vogels kweelden vanuit hun diepgroene schuilplaatsen en meden de grijze lucht daarboven.
Daan werd er wee van. Zware herinneringen bekropen hem, van jaren huiswerk, met steeds hetzelfde uitzicht op diezelfde bomen, die daar maar stonden, onomstotelijk. Van zoele zomeravonden, na dagen warm als deze dag, avonden waarop hele legers van Franse, Duitse, Engelse, Griekse of Latijnse woordjes het, na broeierige worstelingen, schaamtevol hadden afgelegd tegen de jarretels, naaldhakken en netkousen waarmee anderen hun schoolagenda's hadden durven versieren. Zijn eigen agenda's waren door groezelig kreupelhout overwoekerd geraakt. Inktspatten hadden tot uitgangspunt gediend voor denkbeeldige historische landkaarten, plattegronden van veldslagen en veroveringen.
Vroeg genoeg had hij de macht van de vrouwelijke vorm ondervonden, dat zeker. Als lagere scholier had hij onbegrijpelijk warm wakker gelegen van de Griekse godinnen uit Gölls ‘Illustrierte Mythologie’, een oud, in gotische letters gedrukt boek, dat nog van zijn grootmoeder was geweest. Artemis in korte jachtrok, Hera's berstensvolle tuniek, en Afrodite natuurlijk, Afrodite. Hetzelfde gevoel had hij willen onderdrukken bij de aanblik van Germania, die er toch niet veel anders had uitgezien op dat miljoenenmarkbiljet, op dat Duitse inflatiegeld met diezelfde vreemde letters.
En daar lagen ze nog, in een hoek van die kamer, Daans oude schoolschriften en agenda's. En daar stond Göll nog en de stoffige doos van zijn lang verjaarde ‘Geldverzameling van de Wereld’. Want hij
| |
| |
was, tijdelijk, weergekeerd in het ouderlijk huis. Beneden, op het grasveld, speelde zijn moeder voorzichtig badminton, met een kleuter, met zijn kleine broertje. Verwezen luisterde hij naar de opgewonden kreetjes en naar de tedere aanmoedigingen, die hij op zijn schellinkje haarscherp kon verstaan, want Moeders dictie droeg ver.
In de universiteitsstad waar hij zich dat afgelopen jaar had laten ontgroenen, waar hij college had gelopen en zich voor allerlei verenigingsactiviteiten had uitgesloofd, was het, toen bijna alle studenten met vakantie waren gegaan, te saai geworden. Bovendien had hij daar te veel moeten denken aan de reizen van zijn jaargenoten, die hun tijd vast veel gezonder besteedden dan hij. Die ongetwijfeld met lachende, beeldschone vriendinnen, in minuscule bikini's, langs zonovergoten kusten zeilden, waarbij het buiswater in hun frisse, sproetige gezichten spatte. Die diepzeeneukten in St. Tropez, grapte Daan moeizaam en opnieuw blozend, terwijl hijzelf met zijn achttien lentes nog geen strandwandeling had wagen voor te stellen.
De leer der levensverrichtingen! Daan probeerde zijn gedachten weer in het rechte spoor te leiden. ‘Ook het vermogen tot voortplanting behoort tot de kenmerken van díe staat der materie, welke wij leven noemen,’ aldus de grondleggers der fysiologie, die in hun afwijzing van het Scheppingsverhaal niet zelden zelf een kanseltoon aansloegen. Assimilatie was ook weer zo'n kenmerk. Daan had wat moeite met die term, die hem tot dusver steeds had geleerd ‘dat je niet joods meer bent, maar gewoon niets’. Maar nu ging het om de opneming en verwerking van voedingsstoffen, en dat had ook wel, dacht hij in zijn verwarring, iets te maken met zijn terugkeer tot de pappot - de eettafels van de Academie waren immers gesloten.
Er was thuis nog meer te assimileren geweest. Daans vader had, middels zijn hartstochtelijke relatie tot de medische wetenschap, willen proberen zoon en vak nader tot elkaar te brengen. Maar daar was niet veel van terechtgekomen. Daan voelde zich onbehaaglijk in die driehoeksverhouding en was daardoor gauw afgeleid geraakt. De gaswisseling in de longen, een moeilijk onderwerp, was tijdens Vaders explicatie nog waziger geworden. En toen de specialist gloedvol had betoogd over de Wet van Starling, die beschrijft hoe de hoeveelheid bloed die het hart verzet afhangt van de paraatheid van zijn spiervezels aan het begin van de slag, had deze elementaire regel Daan al van de wijs gebracht. Dat had zijn vader weer niet begrepen. Zo hadden ze een poosje ongemakkelijk tegenover elkaar gezeten, tot ze het maar hadden opgegeven.
Hij zou het in zijn eentje doen, dat was ook veel beter. Hij boog zich weer over de klapper. Hier en daar was er een zinsnede die hij begreep, daaraan klemde hij zich vast en van daaruit vlijde hij zich, met al zijn verstand en intuïtie, aan tegen de volgende obstakels, in de hoop dat die zich zo zouden laten vermurwen en hun geheimen zouden prijsgeven. Zoals een amoebe zijn eencellig lichaam door grillige, steeds wisselende uitstulpingen van z'n protoplasma dapper over een ongelijk oppervlak stuwt, zo ook, vergeleek Daan, probeer ik mijn weg te vinden langs deze kronkelredeneringen, hiaten en drukfouten. Zijn moeder zou beslist op de Homerische vorm van dit gemompel gewezen hebben. Maar naar de inhoud ervan waren Daans vorderingen microscopisch.
| |
| |
Voor de zoveelste keer vroeg hij zich af, waarom hij eigenlijk genoegen nam met dat gekruip. Waarom paste hij zich steeds aan aan het terrein, in plaats van terrein te kiezen? Wat draagt de studie van het enkele lichaam, al is het dat van de mens, bij tot een begrip van de wereld? Moet je daarvoor niet een meervoud onderzoeken, mensen, de maatschappij? Waarom studeerde hij niet gewoon een vak waarvoor hij aanleg had, waarvan hij de stof zonder moeite zou onthouden?
Zijn geheugen was inderdaad de spreekwoordelijke zeef waardoor de medische feiten gemakkelijk wegspoelden. Maar er bleef genoeg op het raster liggen: die meervouden, sociologie, geschiedenis, dingen waarover hij vanzelf nadacht als hij op z'n fiets voor een verkeerslicht moest wachten. Als je in zo'n verloren ogenblik nooit eens aan je studie denkt, moet er van binnen ook een rood lichtje gaan branden, wist Daan.
Maar hij wist ook dat hij door dat innerlijke stoplicht heen zou rijden. Groeven in de weg? Een versleten rem? Wat hadden ze ook weer gezegd op het college Medische Psychologie? ‘Stoornissen in het wilsleven zijn over het algemeen moeilijk te corrigeren.’ Onwetenschappelijk, vast wel, maar het gaf toch te denken. Waaraan? Sterke twijfel, zwakke wil - verder kwam Daan niet. Hij week uit, van eerste persoon enkelvoud naar derde persoon meervoud.
| |
Een scherp onderscheid
De mensen applaudisseerden luid, als je voor dokter leerde, ‘een mooi vak, dan doe je later goed werk.’ Was dat een compliment of een gebod? Goed werk? Goede werken bedoelden ze, want de bijval gold de Onbekende Arts, de naamloze ploeteraar die altijd klaarstaat voor zwetende stakkers. Lof der barmhartigheid.
Met een schok botste Daan op de botheid van de taal. Plotseling besefte hij dat het publiek net zo hard ‘Goed werk!’ roept wanneer het klapt voor het schouwspel van prestatie en talent...
Zagen ze dan niet, dat het één niets met het ander te maken heeft? Goed en mooi, moraal en kwaliteit, ethiek en esthetica werden door elkaar gehutseld alsof die begrippen overeenkomstig waren in plaats van verschillend, zo niet tegengesteld.
Wat zag hij dat contrast ineens duidelijk! De ambitie houdt graag wat afstand van de moraal, die ze overigens als rugdekking wel waardeert. Kunst en kunde hebben meestal genoeg aan zichzelf, genoeg zorgen bij het streven naar volmaaktheid en genoeg voldoening als dit met succes wordt bekroond. Om zich te verwezenlijken, om tot uitdrukking te komen, hebben ze de buitenwereld wel nodig. Maar hoe die wereld er uitziet, hoe de gelegenheid zich voordoet of wie de opdracht verstrekt, dat doet er minder toe.
Ja, Daan kwam op gang. Goed doen of iets goed doen - een hemelsbreed, oeroud verschil! Een scherp onderscheid, dat als een mes door de historie snijdt. Ach, het was door de eeuwen heen wel voorgekomen dat het talent in dienst stond van de barmhartigheid. Dat waren gedenkwaardige, dubbel voortreffelijke momenten, die een dubbele ovatie verdienden. Maar het waren uitzonderingen.
De regel was anders. Schitterende Assyrische reliëfs, van in slavernij afgevoerde krijgsgevangenen; grandioos geconstrueerde piramiden, tomben van meedogenloze despoten; Romeinse zegebogen; troubadours zingend voor roofridders;
| |
| |
Leonardo en Michelangelo, die voor tirannen werkten. Alles versiering van het zwaard.
En zijn eigen tijd? Er was veel geschreven over de verschillen tussen reactionaire en progressieve kunst, of, met meer verdienste, over die tussen een totalitaire en een democratische stijl. Maar wat blijft van zulke bespiegelingen over? Het perfect geregisseerde machtsvertoon van de Neurenberger partijfeesten, wulps uitgebeeld door een knappe cineaste - zou het nageslacht daarin nog iets anders zien dan de bevlogen weergave van een groots ballet? ‘Triumph des Willens,’ cursiveerde Daan daarenboven.
Sinds kort pas, want hier voelde hij zich vanouds nog schatplichtig, drong het tot hem door dat ook een fraai gemeenschapsideaal als het communisme zich in de eerste plaats leent tot de verovering van macht en al spoedig dient als alibi voor onderdrukking. Omgekeerd kon saaiheid in de politiek een zegen zijn - het prozaïsche stembiljet of het parlementaire gehakketak leidt minder snel tot bloedbaden dan het eensgezinde gejuich van bruin- of roodhemden, wier scharen zich schikken tot de schitterendste figuren. En nog eens omgekeerd, was het de welvaartsstaat niet verweten dat hij het pittoreske standsverschil teniet had gedaan?
Zo draaide de spiraal van tegenstellingen verder, tot Daan er duizelig van werd. Maar lichter in het hoofd betekende op dat moment ook minder zwaar van gemoed, want het leek of zijn eigen twijfels mee omhoog wervelden in dat hoosje van die zinderende zomermiddag. O thermiek, o dialectiek - zijn tweestrijd was maar een stofje, een nietig onderdeeltje van dat eeuwige en universele gevecht tussen goedheid en schoonheid. De spanning van het Grote Duel duurde in hem voort, dat was al. En het opwindendste was dat voor het worstelende koppel nog geen naam bestond, die moest hij zelf bedenken, daar kon een filosofie uit groeien, iets geweldigs dus.
Nu zou hij ze 'ns wat laten zien. Nu zou hij de wereld begrijpen. Eerst moest dat probleem van zekerheid en twijfel op z'n plaats gezet worden. ‘Schoonheid is verwant aan volmaaktheid, aan het absolute, dus aan overtuiging en zekerheid. Terwijl ethiek juist te maken heeft met twijfel jegens je daden en oordelen...’
Daar moest hij al pauzeren, die ontleding viel niet mee. De termen van zijn contrast stompten al af. Hij sleep ze bij, tot hij de tegenstelling tussen rechtvaardigheid en zinnelijkheid verkreeg. Ja, maar dat was geen filosoferen. Alles moest onder één titel gebracht worden, dan was het pas echt. Maar waar haalde je zo'n machtig symbool vandaan, als je ‘gewoon niets’ was, onbekleed door de wijde mantels van Oude of Nieuwe Testament, waarin veel te plooien geweest zou zijn? Daan keek maar weer eens op.
| |
AfroDike
Tot zijn verrassing zag hij dat op het raam nu een paar dikke druppels glinsterden. Het was opgeklaard in de tuin, er stond een regenboogje en daaronder was het groen niet Teutoons meer, maar aquamarijn, mediterraan.
Wie zegt nog dat de klassieke opleiding tegenwoordig nergens meer toe dient? Uit het parelende schuim van de Middellandse Zee, aan het strand van Cyprus, mooier dan dat van St. Tropez, rees zij nog eens op voor Daan: Afrodite, ‘de godin van de zinnelijke liefde’, zoals Göll duidelijk clausuleerde, ‘Venus voor de Romeinen’. En
| |
| |
daar was ook Vrouwe Justitia al, ‘die door de Grieken Dike genoemd werd’. Daans dubbelstelsel zou dus AfroDike heten!
Middels haar talrijke relaties, officiële en officieuze, openlijke en heimelijke, met onsterfelijken en stervelingen, zou Afrodite alle schakeringen van het zinnelijke belichamen - niet alleen de genietingen des vlezes, maar ook kunst en fraaie abstracties. Al het schone is immers voedsel voor de zinnen, meende Daan, als filosoof. En Dike zou al die verschijningsvormen wegen op haar schaal.
Volgens Göll waren het halfzusters, beiden dochters van Zeus. Maar de Olympus was een kleine wereld, bijna iedereen is er aan elkaar geparenteerd. Een halve verwantschap laat daar verhoudingsgewijs veel speling toe. Was het met de begrippen der wijsbegeerte overigens anders gesteld? Vormen die niet ook één grote familie? En ook daar blijft er altijd genoeg ruimte voor interpretatie.
Rechtmatig was uiteraard Afrodite's echtverbintenis met Hefaistos, de kreupele god van de smeedkunst. Een houvast voor goden en mensen, dat schoonheid zich paart aan moeizame schepping. In de charme van het ambacht, de glans van het vakmanschap, komt de idee van de menselijke waardigheid tot uiting. Daar stond Dike haar zuster heel na, en zo ving je een glimp op van ‘AfroDike’, de dubbelgodin, die dubbel aanbiddelijk, maar o zo vluchtig is.
De bezwaren tegen Afrodite's vrijages met haar halfbroer Hermes, de god van de handel, tegen het incestueuze samengaan van schoonheid en rijkdom, moesten worden afgewogen tegen de grachtenhuizen die eruit voortkomen.
Beter mecenaat dan staatskunst, want de betrekkingen tussen Zeus en Afrodite waren niet te vertrouwen. Wordt het vaderlijk gezag om een verrukkelijke pink gewonden of bekleedt dochterlief de opperste macht met verblindende praal? Voeg daarbij Afrodite's hartstocht voor Ares, de god van de oorlog en alweer zo'n halfbroertje, en je krijgt meeslepende marsmuziek of de verlokkingen van de totalitaire idee. Weliswaar minde Afrodite ook het mensenkind Adonis en had zij voor hem nog een halfjaarlijks verlof uit de onderwereld bedongen nadat hij door de jaloerse Ares dodelijk was verwond. Verzetspoëzie, bescheiden en kwetsbaar tegenwicht...
| |
Toetasten
Wie de goden aan laat treden, wie de Olympus inspecteert, ontgaat al licht het een en ander. Daan hoorde niet dat beneden, in de keuken, al gescharreld werd en dat de hond des huizes blafte om zijn voer, wat betekende dat de familie over een uurtje aan tafel zou gaan. Nee, de filosofie was over hem vaardig, dacht hij. Nu, meteen, zou hij zijn theorie opschrijven!
Hij pakte een ongebruikt schoolschrift, dat daar ook nog lag, en schreef zorgvuldig ‘AfroDike’ op het keurige etiket. Toen sloeg hij het kaft om, naar de eerste bladzij. Wat was die leeg! Nog nooit had hij in z'n eentje hoeven bedenken waarmee zo'n lege pagina gevuld moest worden, altijd waren er wel sommen of thema's geweest om hem daarbij te helpen. Die flitsen van daarnet lieten zich nog wel noteren. Maar toen hij zijn ideeën wilde terugbuigen naar hun uitgangspunt, naar het vraagstuk van de wilskracht, kwamen er opeens geen zinnen meer, alleen flarden van gedachten die zich niet zo gemakkelijk lieten omzetten in letters, punten en komma's.
| |
| |
Daar droomde hij al weer weg naar die godinnen, wier beelden hij nog als bijna tastbaar voor zich zag. De Venus van Milo had geen armen nodig om hem aan haar boezem te drukken, en die blinddoek gaf zelfs Justitia iets uitdagends, alsof het haar om het even was wie haar zou omhelzen. Rond marmer, rond en hard.
Daan vermande zich, zo kwam er niets van. Wie kon nu een, twee, drie een wijsgerig systeem te voorschijn toveren? Hij moest gewoon maar zien wat hij nog onder woorden zou kunnen brengen. Een knorrende maag bracht hem nog even bij zijn positieven. Behoefte aan zekerheid? Is dat ook niet een soort honger?
Zijn beeldspraak werd een ogenblik verstoord, want dat van zijn maag mocht je geen honger noemen, alleen trek, dat wist Daan bijzonder goed. Toch sleepte hij die laatste variatie nog op het papier. ‘Schoonheid kan ertoe bijdragen de honger naar zekerheid te stillen. Zekerheid voor de kunstenaar bij het vinden van de enig juiste vorm. Zekerheid voor de liefhebber bij de bevrediging van zijn smaak. Bevestiging, overtuiging.’
Directer dan in de kunst lag het zekerheidsvoer uitgestald in de kramen van pakkende denkbeelden en ideologieën. Soms dienden deze zich rechtstreeks als geloof aan, compleet met biechthok of gebedsmolen, maar vaker kwam het tegenwoordig voor dat zij voorgeven de waarheid langs wetenschappelijke weg in pacht te hebben gekregen. Hoe dan ook, altijd lieten ze iets moois zien: glanzende priestergewaden, fluwelen toga's en baretten, fiere vlaggen en glorieuze optochten. Licht verteerbare kost, die zó door het oog het gemoed in ging, zonder hinderlijk oponthoud in de rest van het brein.
En wie zich niet in vervoering liet brengen, wie deze dis geen eer aan deed, die kreeg weinig voedzaams naar binnen, waardoor de last van de twijfel dubbel zwaar woog. Ze werden dan ook vlug moe, deze kieskeurigen, en kwamen niet zo gauw tot daden. Ze mochten dan nuchter blijven, maar ze waren ook vaak lam en labiel, vergeleken met de gezonde eters die de aangeboden calorieën zonder meer in actie wisten om te zetten. En die uit de daad opnieuw zekerheid putten, waardoor ze, onder andere, opnieuw konden toetasten, zodat ze krachtig en soepel functioneerden - als vernuftige machines die, eenmaal in gang gezet, zelf hun energie lijken op te wekken. De citroenzuurcyclus, waarom niet?
Jammer alleen dat de mensen van de daad zich nogal eens gewenden aan de eenzijdige zekerheidsmenu's die minder scrupuleuze koks hen bereidden. Het schoot Daan te binnen dat zekere jeugdbeweging jongeren had geworven ‘met de schoonheid en wreedheid van roofdieren’. Met andere woorden: uitsluitend vers vlees voor deze prachtexemplaren.
Was er dan geen tussenweg? Kende de leer der levensverrichtingen alleen roofdieren en weekdieren? Kon je je zekerheden niet leren spreiden? Zodat ze samen genoeg energie leverden om die kostbare twijfel te dragen, om oppositie te voeren, waarin de twijfel zich toch nog uitte als kracht? En zodat ze elk op zich zo bescheiden waren toegemeten dat gedachtenvergiftiging uitgesloten was?
| |
Zuurstofschuld
Het waren vragen waarop Daan geen antwoord had. Kunnen kiezen, ging het daar nog altijd om? Rondgedoold had zijn pen, en er kwam niets meer uit. Toen hij terug- | |
| |
las om de draad weer op te vatten werd hij misselijk van zijn eigen woorden. Wat kon hij nu nog doen? Een plas, haha, want de water- en zouthuishouding vindt altijd voortgang. Leuk hoor, die fysiologische vertaling. Moest die soms goedmaken dat hij de hele middag verprutst had, dat hij geen steek was opgeschoten met het tentamen? Om nog maar te zwijgen van dat andere vak, van die plantaardige kiemprocessen die hij voor de zoveelste keer had uitgesteld.
Ja, maar, hij had toch zijn hersens gebruikt, gedacht, geschreven? Zeker, meneertje. Om de wereldgeschiedenis, de maatschappij en de vragen des levens op orde te brengen, nietwaar? Hopelijk neemt u ons niet kwalijk dat wij deze miljoenencheque niet zomaar accepteren. Even natrekken, weet u wel. Misschien heeft u kleiner, in gewoon geld? Niet op zak, een beetje beproefde kennis? 't Is waar, daar krijgt u niet de hele wereld voor. Maar weest u voortaan toch iets zakelijker. Al die beschouwingen, wie is ervan gediend? Erméé gediend?
De mensheid moest gediend worden. Waar anders dit te doen dan in de medische burcht, die niet alleen praalde van kennis en macht, maar die bovendien gold als toevluchtsoord voor zorgende deugden, zodat het leek alsof al het bewonderenswaarde op één plaats was samengebracht? Maar als je door de witgejaste poorters op gelijke voet behandeld wilde worden was een wapenrusting van woorden ontoereikend, om toegang te verkrijgen moest je zelf scalpel en pincet aangorden, het lederen harnas van een klassieke opleiding had afgedaan.
Vertwijfeld schuifelde Daan over de gang. Nog geen acht meter linoleum tot het toilet, eindeloos. Was hij vergeten hoe zijn vader dag in, dag uit wachtliep op de tinnen om de onwetenschappelijke horden, al die bevindingen die zich aan dubbelblinde controle onttrekken, op veilige afstand te houden? Was hij vergeten... maar daar was dan toch de deur met het roodwitte schuifslot.
Of Daan die wc kende. Even denken - hoe vaak had hij zijn voeten op die tegels geplant sinds de familie het huis had betrokken? Dat werd minstens vijfmaal driehonderdvijfenzestig maal vier. In ongeveer een kwart van de gevallen, een kleine tweeduizendmaal dus, was het 's avonds laat of 's nachts geweest. Dat was dan het aantal keren dat hij ook nog de deur naar het achterliggend vertrek geopend had, naar de badruimte, waarachter dan weer de ouderlijke slaapkamer lag, om te controleren of de waakvlam van de geiser wel brandde, zodat er niets zou kunnen gebeuren. En dat moest hij nu meteen ook nog maar eens doen, dat was wel het minste wat hij kon doen. Hij was niet vergeten wat de familie had meegemaakt toen hij, kwelende geluksvogel, ‘heus nog maar heel klein’ was geweest, naar men hem herhaaldelijk had verzekerd. Hadden zijn ouders toen soms lekkertjes gefilosofeerd? Om van zijn pleegzussen maar te zwijgen. Hij was niet vergeten dat híj zijn eigen ouders nog had, en nog wel zulke bijzondere.
Richting werkkamer kleefde het linoleum weer aan zijn zolen. Wie had zonet nog aan fietsen gedacht? Het pad naar de burcht voerde door een drassig dal. Onbegonnen werk erachter te komen hoe hij daar was beland of waar hij zijn afslag had gemist. Een paar stappen terug en je zakte weg in een moeras waaruit kwalijke dampen opstegen. Ook de wanden van het dal had hij niet kunnen beklimmen om van daaruit terug te blikken - zelfs tot een be- | |
| |
sluit om geschiedenis te studeren had hij zich niet weten op te werken. De hellingen waren afgezet met kleverige, elastische slierten die, als je van het pad afweek, leken mee te geven, maar die je, hoe verder ze uitgerekt werden, met des te meer kracht erop terug trokken. Want het moeras had nog niet zolang geleden de hele vallei gevuld en een hekwerk van slechts langzaam rottende, nog altijd taaie lianen achtergelaten. Uitgestrekt slib van de grote vloed die destijds de werkelijke horden van, zeg, verscheurende reptielen, of, mag ook wel, gebruinde Vikingen, tot binnen de poorten van diezelfde burcht had gevoerd die nu zo onaantastbaar Daans dal beheerste. De burcht die zelfs toen nog enig respijt geboden had, ternauwernood, maar toch, daar was de lucht juist lang genoeg te ademen geweest...
Kom, kom, meneer de fantast. Doe ons een plezier en houdt u zich nog eventjes aan exacte waarneming op een gegeven tijdstip. Burcht, moeras, reptielen! Waar haalt u het vandaan?
Goed dan - Daan stond gewoon weer aan de werktafel waaraan hij niets had uitgevoerd. Hij keek weer uit het raam en zag een zwerk van antraciet. En ik zal niet opnieuw over iets onmeetbaars beginnen, over een sneeuwlucht midden in de zomer of zo. Het moest gewoon eindelijk eens gaan donderen.
Wanneer dan toch? Alleen de etensgong weerklonk, luid. Zo te horen had zijn moeder al eerder gemaand, Daan had weer eens op zich laten wachten. Gauw moffelde hij dat schrift weg in een la, onder allerlei rommel waar nooit naar gezocht werd. Hij bloosde nog eens tot in zijn tenen, ofschoon niemand hem gezien kon hebben.
De trap aflopend, de biefstuk met sla en gebakken krieltjes tegemoet, had hij helemaal geen trek meer, hoewel het z'n lievelingskostje was. Hij voelde zich doodmoe, er trok een vage pijn door z'n rug, alsof hij zich had vertild. ‘Moeheid, een toestand die zijn scheikundige uitdrukking vindt in zuurstofschuld en stapeling van melkzuur in de weefsels,’ repeteerde hij, terwijl hij de deur naar de huiskamer opendeed.
|
|