Josepha Mendels
Eerste bootje
Sinds een week heet mijn bootje Viola. Wiebe heeft die naam gevonden. ‘Heb je aan een viool gedacht?’ vroeg ik, want hij is muzikaal, ik heb op straat onder een open raam naar zijn pianospel geluisterd, toen hij weer naar beneden kwam was hij ontroerd van zijn kunnen, ‘zo'n jongen als jij bent komt er wel,’ stelde ik heel parmantig vast, maar hij had dit niet begrepen of niet gehoord want hij antwoordde, ‘jij moet een dochtertje met mij maken dat ook Viola zal heten.’
‘Maken? Hoe precies en waar?’ Ik was juist dertien, hij de zeventien al voorbij. ‘Ik met een kinderwagen?’ ‘Komt Tijd, komt Raad,’ zei hij en Viola bracht ons naar een mini-eiland, hij liet mij expres tussen de schrale halmen vallen en streelde mijn linker neusvleugel, de rechter raakte hij niet aan.
Tegen het einde van een warme zomervakantie stierf zijn Overgrootmoeder, hij moest helemaal naar Etten-Leur om haar mee te begraven, ik vierde toen in eenzaamheid een verrukkelijk zonne- en waterfeest, zwom, dook, en rilde van opwinding, wreef mij weer warm, viel in slaap, droomde, om soms uren later in die zelfde eenzaamheid naast mijn afgeknabbelde rose kermiszuurstok wakker te worden.
Er wordt nu op mijn wang geklopt, ik reageer niet, daarvoor houdt een droom mij nog te dichtbij zich, wel keer ik mij onbewust naar mijn rechterzijde waarop prompt aan mijn linker neusvleugeltje wordt getrokken.
‘Viola verdrinkt!’
‘Viola zal verdrinken!’
‘Viola is verdronken. Luister toch!’
Het is Wiebe die mij uit de halmen tilt. ‘Kijk daar zie je nog een stuk spaan.’ Maar ik zie niets. Oren en ogen kunnen niet tegelijk de droom verlaten.
Spaan is zijn laatste woord geweest, hierna is hij helemaal al-