In deze roman beschrijft en idealiseert Sepamla de verzetsstrijd van de jeugd van Soweto (South Western Townships). Naar mijn idee gebeurt dat nogal schematisch, een kritiek die de auteur vermoedelijk met een verwijzing naar de mobiliserende taak van zijn werk zal afwijzen. Een kleine aanzet tot een vorm van geëngageerde poëtica bood Patrick Petersen, predikant van de N.G. Sendingkerk te Vredenburg in de inleiding tot zijn dichtbundel amandla ngawethu (1985). Samen met zes andere, zich duidelijk als ‘zwart’ betitelende schrijvers publiceerde Petersen in 1988 de dichtbundel vol bitterheid en aanklacht Aankoms uit die skemer. Ook André P. Brink, al wil hij niet met de rol van een sociaal betrokken, realistisch schrijver vereenzelvigd worden, wordt in ieder geval buiten Zuid-Afrika nochtans vanuit die verwachting gelezen.
Voor de schrijver in Zuid-Afrika is het een vraag van existentieel belang, welke van de drie geschetste functies, rollen of identiteiten hij kiest. Welke functie is de meest waarachtige en komt aan zijn verlangen naar waarheid en complexiteit van waarheid het meest tegemoet? Bij die keuze zal de eigen plaats van iedere schrijver binnen de literaire traditie een wezenlijke factor zijn. Wie als Zuidafrikaans schrijver de in Europa tijdens de twintigste eeuw dominante literaire richtingen kent, kan zich als producent van literatuur niet meer naïef voordoen. Hij heeft zijn realistische onschuld verloren door te eten van de boom van het modernisme. In zijn laatste werk States of emergency (1988) vertelt André Brink daarom over de postmodernistische onmogelijkheid om een uniek, metafysisch verankerd liefdesverhaal te vertellen.
Dat uiteenlopende waardeoordelen over literatuur op van elkaar verschillende waardecriteria en culturele tradities gebaseerd kunnen zijn, is een constatering die veel misverstanden overbodig kan maken. De Europese lezer kan niet anders lezen en oordelen dan vanuit de opgestapelde ervaringen van de twintigste eeuw. Deze lezer - uiteraard een grove generalisatie - hanteert normen bij zijn wijze van lezen die gebaseerd zijn op fundamenteel inzicht in de complexiteit van de menselijke geest. Vooral is deze ervaren lezer zich bewust van het gevaar dat inherent is aan collectieve emoties en aan sociale verschijnselen en politieke fenomenen die op de gevoelens van de massa berusten. Waarmee niet gezegd wil zijn dat deze lezer de ethiek volledig uit zijn levensbeschouwing zou hebben verbannen. Hij is weliswaar een ‘Man zonder eigenschappen’, die echter vurig naar verlossing verlangt, en die het potentieel aan verlossing niet voortijdig wil verkwanselen.
In welk opzicht weet de Zuidafrikaanse letterkunde de zin-horizon van waarden, idealen en menselijke verhoudingen aan de ene kant, de angsten, pijnen en obsessies aan de andere kant gestalte te geven? Kan zij datgene uitspreken, waar de mens in laatste instantie op gericht is, datgene wat de oppervlakte van de realiteit niet te zien geeft en wat de oppervlakte toch bepaalt?
Vier verschijnselen zijn mij opgevallen, die voor het begrijpen van het bewustzijn en het onderbewustzijn van vooral de blanke Zuidafrikaanse schrijver van nu een sleutelrol vervullen. Ten eerste is dat het gevoel van vreemdelingschap in Afrika, dat de vorm van een algehele existentiële vervreemding kan aannemen.
Als voorbeeld van dit eerste verschijnsel noem ik Elsa Jouberts bundel verhalen Melk uit 1980. In deze verhalen is de ontheemding van de blanke in Afrika een centraal onderwerp. Dit wordt bij voorbeeld onder woorden gebracht door een vrouw in het verhaal ‘Agterplaas’. Tegelijkertijd spreekt uit haar woorden nieuwsgierigheid naar die onbekende wereld en is zij vervuld van verlangen om aan dat vreemde deel te hebben. De bediende, die een apart kamertje in de achtertuin bewoont, is en blijft een vreemde voor deze vrouw: ‘Die lewe in die kamer in my agterplaas is verbonde aan my lewe. Sonder dié lewe is ek soos 'n liggaam wat nie skaduwee maak nie, is my werf, my huis vir my verlate, dwaal ek deur my huis, verlep die blomme in my vase en gee die spieëls