| |
| |
| |
Job Creyghton
Het portret
Mijn moeder zei, je vader was iemand van weinig woorden. Daar is niet mee te leven. Zorg dat je in ieder geval iets meer te vertellen hebt. En maak niemand ongelukkig.
Wat betreft de eerste helft van de opdracht heb ik gefaald. Ik heb, net als mijn vader, niet zo veel gezegd. De tweede helft heb ik tot voor kort goed uitgevoerd. Gewoon, omdat ik geen mensen in mijn omgeving duldde, dat was nogal eenvoudig. Ik kon op die manier hoogstens mezelf ongelukkig maken.
Toen is er iets misgegaan, ik had er behoefte aan om iemand iets te zeggen, om met iemand te praten.
Ik ging naar Barbara. Maar ik had nog steeds niet zo veel te vertellen. Daarom vielen er de laatste tijd van die vervelende stiltes. Toen zij ineens ook niets meer te zeggen had wist ik niet wat ik moest doen, ik was min of meer radeloos. En ik was niet bij machte iets aan die radeloosheid te doen.
Misschien was het dat wel wat me zo mateloos irriteerde. Ik kan me anders niet voorstellen dat ik haar zo maar de deur uit zou zetten. Ik vond het heerlijk als ze kwam. Ik was echt gelukkig als ze bij voorbeeld bleef eten.
Ze had niet moeten blijven slapen, dan was er niets gebeurd... Dat was een misser!
Voordat zij mij regelmatig bezocht vond ik het niet erg als ik niet wist wat ik zeggen moest. Er was geen noodzaak om me precies uit te drukken. Ik had er zelf geen last van als ik mijn mond hield.
Wat er feitelijk gebeurd is, was niet meer dan een aanleiding. Ik geloof dat ik tamelijk eerlijk ben als ik dat zeg, ik geloof werkelijk dat het zo was.
Mijn moeder zei net als mijn vader niet veel. Het was over het algemeen nogal stil in huis. Ik heb dat nooit vervelend gevonden, ik heb de drukte niet gemist. Het viel me op dat het bij anderen lawaaiïger was. Maar ik vond het thuis niet naar of ongezellig. Het was bij ons anders.
Ik was er misschien zelfs trots op.
Ik heb er geen spijt van dat ik alleen bleef. Ook dat vond ik niet vervelend. Niet toen ik nog een kind was, niet toen ik op mezelf ging wonen. Ik ben graag op mezelf gebleven. Het hinderde me als anderen te lang om me heen hingen. Ik kon niet tot rust komen, van werken kwam niets meer. Een enkele keer bleef iemand een paar dagen logeren.
Ik was opgelucht als ik weer alleen was.
Ik zeg dat niet omdat ik medelijden wil wekken, of omdat ik er trots op ben wat ik deed. Het was gewoon zo.
Toen mijn moeder stierf heb ik het huis
| |
| |
verkocht. Ik wilde er niet blijven wonen. De bovenste verdiepingen waren verhuurd, de gedachte dat ik huur zou moeten innen en het huis moest onderhouden maakte me zenuwachtig.
Ik kocht een boot en daar ben ik op gaan wonen. Aan het water, weg van de straat. Een beetje achteraf, zodat niemand zich aan mij zou kunnen storen. Er was een klein stukje grond bij, dat vond ik prettig.
Later heb ik er een klein scheepje bij gekocht waar ik op kon werken. Ik wilde het schilderen en het wonen gescheiden houden. Ik kon me die luxe toen nog permitteren.
Ik schilderde veel, en vooral regelmatig. Toen ik nog thuis woonde werkte ik hard. De schilderijen stonden soms rijen dik tegen de muur van het tuinhuis. Daar werkte ik. Na een paar jaar, als de rommel haar te veel werd, liet mijn moeder een galeriehouder komen. Die nam alles mee. Ik weet niet wat hij er voor betaalde, het zal niet veel zijn geweest. Ik weet ook niet wat hij er mee deed.
De eerste keer dat hij kwam keek hij nog naar de doeken, hij zei er iets aardigs over. De laatste keer nam hij alles ongezien onder zijn arm en verdween er mee.
Ik hoorde er nooit meer iets van.
Ik had geen geld nodig. Ik at en sliep thuis. Als ik de stad inging had ik genoeg bij me om een kop koffie te drinken. Als ik wat nodig had vroeg ik dat, en ik kreeg het. Mijn schilderspullen kocht ik op rekening, die werd door haar betaald.
Toen ze stierf veranderde alles radikaal. Ik wist dat ze dood zou gaan, ik hield er rekening mee. Toch was het een schok. Nog niet eens het moment zelf, maar later.
Op een ochtend, toen ik beneden kwam, zat ze in de luie stoel. Het was koud. Dat was vreemd, want zij stak de kachel altijd aan. Heel lang geleden, kan ik me nog herinneren, met houtjes en kolen. Later was het gewoon de knop omdraaien.
Zij ging in de avond als laatste naar bed, ook toen vader nog leefde. Ze stond als eerste weer op. Voordat ze naar bed ging maakte ze de kachel uit, behalve als het hard vroor. Dan bleef hij branden, voor de leidingen. In de ochtend stak ze hem weer aan.
Voordat ze de kamer uitging zette ze het raam even wijdopen, vijf minuten maar. Daarna draaide ze de kachel uit en deed ze het raam dicht. In de morgen zette ze de kachel weer hoog en deed het raam opnieuw een tijdje open. Ze had er een hekel aan als het bedompt was in huis, of ergens naar rook. Ze had een overdreven gevoelige neus, zei ze. Ook vond ze het akelig als de ramen beslagen waren. Volgens haar kon je dat voorkomen door die 's ochtends en 's avonds open te zetten en gelijk de kachel hoog aan te laten staan.
Ze keek graag naar buiten.
Achteraf heb ik geweten dat er iets aan de hand was. Meestal hoorde ik wel iets, maar nu was het helemaal stil in huis. Ik had de buurman naar beneden horen komen, dat was alles. Voordat ik de kamerdeur opendeed voelde ik dat het te kil was in de gang. Het was er altijd kouder dan binnen, maar toch niet zo. Nu was het koud en een beetje vochtig. Ik kon merken dat het anders was dan gewoon.
Ze zat een beetje weggezakt in haar stoel voor de kachel, haar hoofd voorovergeknakt. Het vuur was uit, het raam stond open. Het was ijskoud in de kamer.
Ik denk dat ze zich niet goed heeft gevoeld toen ze zich bukte om de kachel laag te draaien. Ze is even gaan zitten, toen was
| |
| |
het voorbij. Ze is de hele nacht zo in haar stoel blijven hangen.
Het viel me op dat ze haar handen in haar schoot gevouwen had. Dat was vreemd, ik verwachtte dat haar armen langs de stoelleuningen naar beneden zouden hangen. Maar ze lagen gevouwen op haar benen, alsof ze er nog even haar gemak van had willen nemen, met het raam open. Er stond een koude, gure wind die avond. Ik heb daar later nog wel eens aan gedacht.
Ik vroeg me af hoe ze haar in de kist hebben gekregen.
Ik wist het meteen. Ik kon zien dat ze niet sliep.
Ik heb haar niet aangeraakt, ik heb geloof ik niet eens wat gezegd. Ik weet dat ik naar de telefoon liep en de dokter belde. Die is direct gekomen.
Ik was er niet verbaasd over dat het gebeurde. Ik weet eigenlijk niet waarom. Ik was ook niet verdrietig. Misschien was dat wel vreemd ja. Dat ik er rekening mee hield dat ze een keer dood zou gaan was op zichzelf natuurlijk geen reden om niet verdrietig te zijn.
Ik heb haar dood in eerste instantie gemakkelijk geaccepteerd. Ik geloof dat ik er van uitging dat de dingen nou eenmaal zo waren, dat je er niets aan kon doen. Iedereen gaat een keer dood. Ik heb dat heel goed beseft, al vanaf dat ik nog klein was. Bij mijn vader was het ook zo. Hij was nog betrekkelijk jong, toch was ik niet zo heel erg verbaasd toen hij op een avond niet thuis kwam van zijn werk.
Het deed me weinig, bij alle twee.
Ik ben waarschijnlijk nuchter, misschien betrekkelijk gevoelloos.
Ik wilde alles zo snel mogelijk geregeld hebben. Haar begrafenis was eenvoudig, een sobere plechtigheid. Ze heeft het er met mij nooit over gehad, maar ze had alles geregeld. Ze heeft het kennelijk zo gewild, ik respecteerde dat. Ik was trouwens opgelucht met deze nuchtere soberheid. Ik was de enige die achter de kist liep. Het was dezelfde vreemde sfeer als met de dood van mijn vader. Toen liepen mijn moeder en ik samen over het grind. Nu was ik alleen.
De dragers deden hun werk, maar ik kon merken dat ze iets onwennigs hadden.
Er was geen familie. Ik zou ook niet weten waarom ze hadden moeten komen. Er was nooit iemand bij ons langsgeweest. Ik zou niet eens weten of er nog wel een van haar broers of zussen in leven was.
Mijn moeder en ik waren de laatste jaren alleen geweest. We hadden het niet overbodig luxe, maar goed gehad. Ik vond dit een waardig en gepast afscheid, we gingen uit elkaar zoals we met elkaar geleefd hadden.
Ik hoefde niets te zeggen. Iedereen was snel verdwenen. Ik was blij dat ik om elf uur in de ochtend weer op mezelf was.
Natuurlijk vond ik het vervelend om in een leeg huis thuis te komen. Maar ik had me nog ellendiger gevoeld als ik anderen zou hebben moeten bezighouden. Ik kon nu tenminste naar het tuinhuis gaan en doorwerken.
Ik had me voorgenomen om niet kinderachtig te zijn, en gewoon door te werken. Ik ben inderdaad achter de ezel gaan zitten, ik heb verf gemengd op het palet, en ik heb daarna een paar uur intensief gewerkt. Ik merkte dat ik haar handen in haar schoot probeerde te schetsen. Ik weet nog steeds niet wat ik er mee wilde, er was iets aan de hand met die handen. Ik heb ook een opzet op doek gemaakt. Het moest een groter geheel worden, iets symbolisch.
| |
| |
Toen ik de volgende dag verder wilde werken heb ik het van de ezel gehaald en weggezet. Ik heb er nog wel eens naar gekeken, ik ben er niet meer mee door gegaan. Ik merkte dat ik nerveus werd als ik er aan dacht. Die symboliek irriteerde me, tegelijk wilde ik toch dat het stuk iets van liefde en wilskracht uitdrukte, maar niet zo... voor de hand liggend.
Ik wilde haar eigenlijk in haar handen schilderen zoals ik haar had aangetroffen. Dat lukte niet.
De rest van die middag heb ik door de stad gelopen, dat luchtte enigszins op.
*
Een ding staat me nog levendig voor de geest. Ze verzorgde haar handen op een bijna pijnlijk precieze manier. Ze had er reden voor, want ze had mooie handen. Ik had jammer genoeg niet de hare, ik had die van mijn vader. Kleine greepjes, stompe, dikke vingertjes. Altijd een beetje vochtig van binnen. Ik voelde me opgelaten als ik iemand een hand moest geven, ik schaamde me een beetje.
Die van mijn moeder waren prachtig. Lange, slanke vingers, nog bijna ongerimpeld en blank. Haar nagels waren rozerood, ovaalvormig. Nergens lagen de aders dik onder de huid, ze had geen kloven, geen eelt. Ze had een stevige greep, ze voelde droog aan. Tegelijk was haar handdruk zacht en vriendelijk.
Als ze je aanraakte voelde je haar wilskracht, maar ook haar liefde en zachtmoedigheid. Die verzorging van haar handen was een heel speciale ceremonie. Ze legde een handdoekje op tafel, en stalde een groot aantal potjes, etuitjes en tubes uit. Ze zette een bakje met water klaar waarin rozeblaadjes dreven. Achteraf denk ik dat het gewoon rozewater is geweest, en dat ik me de blaadjes erbij heb voorgesteld. Maar het zou me ook niet verbazen als ze in de zomer inderdaad rozeblaadjes uit de tuin had gehaald en die op het water liet drijven.
Ik herinner me de uitgespreide vingers in het bakje en op het handdoekje. De zorgvuldigheid waarmee de potjes en de tubes uitgekozen werden, de langdurige overwegingen voordat ze de kleur van haar nagels had gevonden. Ik herinner me vooral de geuren. Eerst was er de indringende en heerlijke geur van rozen. Dan volgde die van aceton, ook al zo verslavend lekker. Tenslotte kwamen de andere potjes en flesjes. Al die geurtjes vulden de kamer, het hele huis. Het rook er lekkerder dan bij de kapper of bij de drogist.
Als ik ongemerkt bij de flesjes kon komen, draaide ik er wel eens een open, en rook er aan. Vooral aan de aceton en de verschillende soorten lak rook ik graag.
De eerste ceremonie was die van het klaarzetten van alles. Als het er stond leek het een altaar. Mijn moeder schoof een stoel aan en ging zitten. Ze werd een priesteres van een verboden ritueel. Ik bewonderde haar mateloos om de macht die ze had over de dingen die voor haar stonden. Ze keek er even naar. Ze hield haar hoofd een beetje schuin, ze zuchtte. Dan nam ze een besluit. Ze rechtte haar rug en begon. Ze verwijderde de oude nagellak met watjes en aceton. Dan legde ze haar handen in het bakje met rozenglycerine. Ze bewoog haar vingers zachtjes, in het water kwamen kleine golfjes. Ze keek bijna verliefd naar de manier waarop haar vingers met elkaar, en met de rozeblaadjes speelden. Van het bad genoot ze heel in het bijzonder.
| |
| |
Daarna droogde ze haar handen met een schone handdoek. Ze legde haar linkerhand op het handdoekje op tafel en nam uit het roodleren etuitje een heel klein soort schepje. Daarmee schepte ze de ringetjes van het vel, die over de nagels heengroeiden zorgvuldig terug in de bedding, maar zo dat ze niet opgepropt werden. Daarna behandelde ze haar nagels met een vijl en een soort mesje. Hetzelfde deed ze met haar rechterhand en dan gingen haar vingers nog een keer in het water.
Als ze haar handen weer had afgedroogd wreef ze ze in met verschillende crèmes. Als ze ze in de lucht met gespreide vingers had laten drogen legde ze haar linkerhand weer op het handdoekje. Nu begon de slotceremonie, het meest serieuze deel van het werk. Al het andere was voorbereiding. Wat nu ging gebeuren, daar kwam het op aan. Dat was precisiewerk. Hier mocht ze geen fouten maken, elke beweging was beslissend.
Ze begon met een flesje ‘neutraal’, een kleurloze nagellak. Deze was er om de nagels te verstevigen en er een basislaagje op aan te brengen. Vervolgens koos ze een kleur. Tenslotte werd die op de geprepareerde nagels aangebracht. Haar bewegingen bij het nagellakken waren trefzeker, ze aarzelde niet. Ik vond het prachtig om te zien. Het wond me echt op, de manier waarop ze het kwastje in het sterk ruikende flesje doopte, en vervolgens met een paar stevige streken haar nagels kleurde. Ik bewonderde haar om het laatste mateloos. Voordat ze er aan begon rechtte ze haar rug opnieuw alsof ze bang was dat ze een beetje ingezakt kon zijn geraakt. Haar bewegingen waren precies. Eerst spreidde ze het kwastje door er licht op te drukken, daarna trok ze het resoluut over de hoornlaag. Niet te langzaam, niet te snel, exact in het juiste tempo, met de juiste druk.
Ik heb het nooit fout zien gaan.
Een keer in de maand kwam de schoonheidsspecialiste. Zij deed met de handen van mijn moeder hetzelfde, alleen misschien wat zorgvuldiger, laat ik liever zeggen wat langzamer. Ze masseerde haar vingertoppen, en de muis en de kussentjes in haar hand. Verder verzorgde ze haar voeten, en legde ze een schoonheidsmasker aan.
Maar ze praatten vooral met elkaar. Mijn moeder was over het algemeen stil, ze zei nooit zoveel. Maar als de schoonheidsspecialiste er was hoorde ik voortdurend stemmen, en dan voornamelijk de hare. Het was alsof ze het zich voor een keer permitteerde loslippig te zijn. Ze praatte over alles wat haar in gedachten kwam. Ze roddelde zelfs, iets wat ze mij streng verbood. Als de schoonheidsspecialiste er was, werd mijn moeder ineens heel iemand anders. Haar stem klonk vriendelijk, geheimzinnig, geëmotioneerd.
Ik vond het heerlijk om naar het geluid van die stemmen te luisteren. Ik genoot van de sfeer van verbod en geheimzinnigheid die er rond hun ceremonie hing. Als het heel spannend was werd hun geluid gedempter, was het moeilijker te verstaan wat ze zeiden.
Het ging meestal over mijn vader. Mijn moeder praatte veel over hem, ook over toen hij al jaren dood was.
Maar ik genoot toch het meeste van haar wekelijkse ceremonie met haar handen op de tafel in de voorkamer. De plechtigheid daarvan had iets verlossends. Bij het roddelen en praten voelde ik me een beetje ongemakkelijk, maar als de potjes en de flesjes opengingen en de geuren zich door de kamer verspreidden genoot ik in- | |
| |
tens. Ik zie nog steeds hoe ze haar handen met gespreide vingers in de lucht hield, haar ellebogen op de tafel, ze licht heen en weer bewoog. En er zachtjes tegen blies.
*
Ik voelde me in huis niet meer op mijn gemak nadat ze was gestorven. Ik sliep er, probeerde alles een beetje op orde te houden. Ik stak 's morgens de kachels aan, deed ze 's avonds weer uit. Ik verzorgde de planten, poetste. Ik nam me voor meer in huis te komen.
Daar kwam niets van. Ik nam zelfs mijn ontbijt mee naar het tuinhuis, en toen ik de televisie uit de kamer haalde wist ik dat ik weg moest. Ik zou een zonderling worden die zichzelf in het kolenhok opsloot om de herinnering intact te houden. Dat wilde ik voorkomen.
Ik heb alles verkocht. Ik heb de schepen en een stukje land er voor in de plaats gekregen. Ik dacht dat er nog flink wat geld was, en dat ik het er wel een tijdje mee kon uitzingen, maar dat viel tegen. Wat er van overbleef was na een paar jaar al zo ver geslonken dat ik me zorgen begon te maken. Ik had geen inkomen, daarom ging het zo hard. In een van de laatjes van het bureau van mijn moeder vond ik het adres van de galeriehouder. Ik heb hem een brief gestuurd, hij liet niets van zich horen. Ik ben na een paar maanden gaan kijken. Op het adres zat een edelsmid. Hij wist niet waar de man gebleven was. De handelaar in schilderijen was verdwenen, ik kon hem niet meer vinden. Misschien failliet, of gewoon verhuisd. Als hij mijn moeder een kaartje had gestuurd was dat natuurlijk niet aangekomen.
Ik had niet de moed, niet de durf om naar andere tussenpersonen te gaan. Toch moest ik ergens geld vandaan halen. Voor de regelingen voor beeldende kunstenaars kwam ik niet in aanmerking. Ik had geen bewijs dat ik ooit iets had verkocht, ik had niet geëxposeerd. Ik kwam bovendien te laat, de regelingen werden afgeschaft.
Ik ging naar de sociale dienst, maar die wilde mij ook niet helpen. Ik moest eerst mijn bezit ‘opeten’, daarna kon ik terugkomen.
Ik heb het schip waarop ik werkte verkocht. Ik kreeg er nog niet de helft voor van wat ik er voor had betaald. Ik ben niet zo handig in die dingen.
Ik kon een paar maanden vooruit, dat was tenminste iets.
*
Het is niet allemaal zo maar aan me voorbijgegaan. Ik heb mijn idealen gehad. Ik was niet zo heftig, niet zo uitbundig als de anderen. Ik heb me nooit in de voorste linies begeven. Ik ben er wel bij geweest. Ik stond buiten toen het Maagdenhuis werd bezet, ik zat zelfs voor De Nachtwacht in het Rijksmuseum. Ik heb in de krant gestaan.
Mijn moeder moet me gezien hebben, ik weet het zeker.
Ze heeft er niets van gezegd.
Ik kon er niet toe komen me helemaal aan hen over te geven. Ik ging wel naar vergaderingen, naar bijeenkomsten, maar ik was elke avond om elf uur weer thuis. Dat is altijd zo gebleven, ook in de meest spannende dagen. Ik kon het me niet veroorloven thuis weg te blijven, ik wilde het ook niet. Het was niet alleen voor mijn werk, ik wilde mijn moeder niet alleen laten. Ik vond het een akelig idee dat zij in dat grote huis achterbleef.
Ik heb nooit iets met haar afgesproken.
| |
| |
Zij heeft nooit tegen me gezegd dat ik om elf uur thuis moest zijn. Ze zou niet boos zijn geworden als ik later kwam, maar ik deed het niet. Ik moest een keer een heel eind omlopen omdat alles was afgezet, ik heb toen een taxi genomen.
Ik heb me wel eens afgevraagd of het wel gezond was, zoals ik met mijn moeder omging. Als ik om me heen keek zag ik dat we een nogal vreemde verhouding hadden. Maar ik vond het best, ik verdiepte me er eigenlijk niet zo in.
Eerlijk gezegd vond ik het wel makkelijk zo.
Ik vond trouwens dat ze gelijk hadden, die van het kunstenaarscollectief. Kennis is er voor iedereen, kunst is er voor iedereen. Kunstenaars moeten naar de mensen, en niet andersom. Ze hadden in alle opzichten gelijk, ik wilde hen helpen. Maar ik wist niet goed hoe. Ik was verlegen, ik had er geen behoefte aan om naar de mensen toe te gaan. Er was voor mij ook geen noodzaak. Ik werkte, en ik kon gewoon blijven doorwerken, daar zorgde mijn moeder voor.
Ik heb een keer, na een oproep van het collectief, een paar doeken naar een zaaltje in de Nieuwmarktbuurt gebracht. Er waren kunstenaars, en ook kinderen bezig met verf en klei. Het zag er heel geanimeerd uit, maar niemand trok zich iets van mij aan. Ik kon zien dat ze enthousiast waren, dat ze zich heel goed vermaakten. Maar ik voelde me er niet zo op m'n gemak. Ik vroeg me af wat ik daar in godsnaam moest doen.
Toen ik zo een poosje had rondgekeken begreep ik dat ik er niet op mijn plaats was. Ik heb die schilderijen weer onder mijn arm genomen, en ik ben naar huis gegaan. Het was prachtig wat ze deden, maar ze hadden mij er niet bij nodig. Ik kon dat hun niet kwalijk nemen, ik hoefde mezelf niets te verwijten. Zij hadden hun plaats, ik had de mijne. Zo was het.
Ik zal niet zeggen dat ik zonder pretenties was, zeker niet. Ik vond mezelf niet slecht, ik meende zelfs dat ik goed was. Ik was er van overtuigd dat ik op een dag ontdekt zou worden. De galeriehouder verzamelde mijn werk, en ik zou een keer in een museum hangen. Ik bewonderde mijn eigen werk. Ik vond de keuze van mijn onderwerpen niet slecht en ik meende dat ik verschillende technieken goed beheerste. Ik had een manier van werken ontwikkeld die groei naar een eigen stijl en een eigen visie liet zien. Ik was trots op mijn werk.
Ik meende dat ik een rol zou kunnen gaan vervullen die Constant tot nu toe vervuld had. Ik zag hem als iemand die thuis zat, hard werkte en een visie op de samenleving ontwikkelde. Hij was de vaandeldrager, ik zou het van hem overnemen. Alhoewel ik anders werkte waren onze ideeën dezelfde. Ik bewonderde hem. Hij verenigde in zich alles wat een goed kunstenaar moest hebben. Hij maakte zijn eigen materiaal, zocht zijn eigen thema's en verwerkte zijn kennis. Hij was een universalist, en dat wilde ik ook zijn.
Het was natuurlijk onzin. Ik was er het type niet voor. Maar toch wilde ik het, ik wilde het absoluut. Ik was van mezelf overtuigd, ik kon me eigenlijk niet voorstellen dat het anders zou gaan.
Ik moest dertig worden voordat ik begreep dat het niet helemaal zo was, en veertig voordat ik in de gaten had dat het helemaal niet zo was.
*
| |
| |
De eerste schok kwam bij de dood van mijn moeder. Maar het was eerder een langzame schok dan een die me plotseling overviel. Ik had het in de eerste tijd te druk om me ergens zorgen over te maken, of me te realiseren dat ze er niet meer was. Dat maakte het later weer moeilijker om tot me te laten doordringen wat er aan de hand was. Ik had niet in de gaten dat toen alles alweer voorbij leek, ik haar eigenlijk pas begon te missen. En als ik het al in de gaten had, dan wilde ik me dat zelf niet toegeven. Er overviel me iets, ik had er geen idee van wat. Of ik wilde het niet weten.
Toen ik eenmaal was verhuisd begon de twijfel. Ik had daarvoor nooit echt geaarzeld. Ik schaamde me soms voor mijn pretenties en m'n kinderachtigheid, maar ik werkte stug door.
Ik kreeg iets in de gaten. Niemand was van mij afhankelijk, dus niemand had mij nodig. Ik had me dat nog niet gerealiseerd, nu wist ik het ineens.
Nadat ik verhuisd was begon ik over dit soort dingen na te denken. Ik maakte me er zorgen over dat ik alleen was en bleef. Ik vroeg me af of ik dat kon volhouden. Per slot was ik op mezelf aangewezen, dat was iets heel anders dan ik tot nu toe gewend was.
Ik begon me af te vragen wat ik had bereikt. Ik was gaan tekenen en schilderen omdat ik het leuk vond. Niemand maakte ergens bezwaar tegen, niemand drong er op aan iets anders te gaan doen. Maar ik had nooit geleerd voor mezelf te zorgen. Ik had er geen behoefte aan om weg te gaan toen ik thuis was, er werd goed voor me gezorgd. Ik had ook geen zin om ergens over na te denken. Ik realiseerde me niets.
Ik zat daar op dat schip. Ik was nauwelijks in staat boodschappen te doen, en koken kon ik ook niet. Ik heb het mezelf allemaal moeten leren. Ik heb met geld moeten leren omgaan, ik heb mijn eigen kleren moeten kopen, ik moest zuinig boodschappen doen en ik moest mijn eigen eten klaarmaken. Ik moest gaan opruimen, bed opmaken, de kamer schoonhouden en het tuintje een beetje inrichten. Thuis kon het me niet zo veel schelen, nu kreeg ik ineens een hekel aan rotzooi.
Ik leerde het allemaal. Ik kon het me niet permitteren het te laten doen.
Het ging eigenlijk redelijk goed, in korte tijd was ik in staat voor mezelf te zorgen. Ik had niet de neiging mezelf te verwaarlozen of van m'n omgeving een vuilnisbelt te maken. Je hoort dat van mannen die ineens alleen komen te staan. Ik onderkende het gevaar, ik wilde het voorkomen.
Ik mag best tevreden zijn dat ik me er zoveel aan gelegen heb laten liggen. Het besef dat ik het toch zelf moest doen heeft me een hoop ellende bespaard.
Dat ik twijfelde aan mijn kunnen was de reden waarom ik nog maar moeilijk aan het werk kwam. In het begin kon ik mezelf nog voor de gek houden met de zorg voor de dingen om me heen, en met het idee dat de omstandigheden niet optimaal waren. Ik kocht het andere schip omdat ik dacht niet te kunnen werken in de ruimte waarin ik woonde. Ik had thuis een tuinkamer gehad, hier moest het ook iets aparts zijn.
Toen ik alles had verhuisd, en alles was afgewerkt, toen het atelier helemaal in orde was en de tuin er goed uitzag was er eigenlijk geen excuus meer.
Ik merkte na een tijdje dat ik de hele ochtend kwijt was met ontbijt, bed opmaken, een beetje opruimen en boodschappen doen. Na de lunch liep ik de stad in. Ik ging naar een koffiehuis, kocht een krant en las. Als ik terugkwam had ik alle
| |
| |
tijd nodig om een doek op te spannen, de juiste schetsen uit te zoeken, kwasten en verf te prepareren, en een paar lijnen te zetten. Dan was ik moe.
Het lukte me niet. Als ik geluk had maakte ik een opzet, en gooide die meteen weer weg. Ik haalde doeken waaraan ik nog maar nauwelijks was begonnen van de ezel. Ik merkte dat ik hoe langer hoe meer in boeken zat te bladeren om te kijken hoe anderen het deden.
Alsof dat me verder zou brengen.
*
Ik ben naar Barbara gegaan. Ik kende haar nog van de bezetting van het Rijksmuseum. Wat ze daar precies deed is me nooit helemaal duidelijk geworden. Ze heeft het me ook nooit helemaal duidelijk kunnen maken. Ze nam een bijzondere positie in de organisatie in.
Ze zat naast me op de grond. Ze at achter elkaar drop, ze had een enorme zak bij zich. Ze was heel uitgesproken over dingen, dat viel me op. Ze maakte er haar omgeving meer dan attent op dat ze er was: ze kwam rond voor haar mening uit en liet voortdurend de zak rondgaan. Ze gaf op alles commentaar, gevraagd of ongevraagd.
Ze was heel anders dan ik, en toch had ik meteen sympathie voor haar. Ze was inderdaad innemend, je kon dat merken aan de manier waarop mensen op haar reageerden.
Ze sprak me direct aan toen ze naast me ging zitten. Ik wist niet goed wat ik zeggen moest, maar ik had al gauw in de gaten dat mijn zwijgen geen enkel probleem hoefde te zijn. Ze vulde elke stilte op een aangename manier.
Ze had een natuurlijk overwicht, ze hoefde niet opdringerig te zijn. Ze was het ook niet.
Toen de bezetting voorbij was ontmoetten we elkaar regelmatig. Ik weet niet waarom, we mochten elkaar. We spraken af in een koffiehuis, een keer in de week op maandagmorgen. Het moest steeds een ander zijn. Zo kwamen we in anderhalf jaar in alle delen van de stad.
Ik nam m'n fototoestel mee en maakte foto's.
Thuis heb ik in dat anderhalf jaar een hele serie doeken geschilderd van koffiehuizen en hun bezoekers. Ze zijn met de andere doeken naar de galerie verdwenen.
Barbara had in die tijd een druk leven. Overdag hield ze zich bezig met vergaderingen en besprekingen. In de avond en in de nacht was ze druk in café's. Ze had daarbij ook nog de tijd om te schilderen, en ze deed dat niet eens zo slecht, moet ik zeggen. Ze had zeker aanleg, maar ze investeerde er te weinig tijd in. Ze organiseerde veel, ze dronk veel, ze had een rijk liefdeleven. Ik hoorde haar verhalen, ik moet eerlijk zeggen soms met gemengde gevoelens.
Wat ze deed, deed ze met overgave. Ze was geëmotioneerd, hartstochtelijk, maar ze kon ook nuchter en zakelijk zijn.
Op een bepaald moment vertrok ze naar een Amerikaanse universiteit. Ik vond dat jammer, ik was aan haar gehecht.
Ik kon me goed voorstellen dat ze van de gelegenheid gebruik maakte. Ik zou haar missen.
Ik wist dat ze in de Jordaan had gewoond, in de Bloemstraat. Ik had haar sinds die tijd niet meer gezien. Ik had er geen idee van of ze eigenlijk wel teruggekomen was.
| |
| |
Het zou me niet verbaasd hebben als ze weg was gebleven en in Amerika een carrière had weten op te bouwen. Ik had weinig hoop dat ze nog op haar oude adres woonde.
Ik wilde het wel geprobeerd hebben.
In de tijd dat we elkaar geregeld zagen ben ik een keer bij haar op bezoek geweest, betrekkelijk vroeg in de morgen, zo om een uur of tien. Ze deed open, ik liep naar boven. Ze lag nog in bed, naast haar lag een jongen die ik niet kende. Ik wilde al weer weggaan, ik meende dat ik ongelegen kwam. Maar ze stond er op dat ik bleef. Ze vroeg me thee te zetten, ik was blij naar de keuken te kunnen, want ik voelde me behoorlijk opgelaten. Ik zette water op, maar ik kon de theezakjes nergens vinden. Ze kwam uit haar slaapkamer, en ze zocht onder in de keukenkastjes. Ze was naakt, het was de eerste keer dat ik haar bloot zag. Ik moet eerlijk zeggen dat ik haar liever niet zo had gezien. Toen ze zich bukte kreeg ik ronduit een onbehoorlijk uitzicht op haar kruis.
Ik zette thee. Ik veronderstelde dat ze alle twee, of dat tenminste zij uit bed zou komen. Dat was niet zo, ze lagen er nog in toen ik klaar was.
Ze vroeg me bij hen te komen zitten. Er stond een ongemakkelijke, rechte stoel in het slaapkamertje. Op een tafeltje naast het bed stonden een paar glazen. Ik schonk ze vol omdat ze het vroeg. Ik had ze liever eerst omgespoeld. Ik keek kennelijk niet zo erg gerust, want Barbara verzekerde me dat de glazen schoon waren. Ik kon zien dat het niet zo was, de theeaanslag zat nog dik aan de binnenkant.
Ik wilde er niets van zeggen.
Ik weet niet goed waarom, maar ik vond het niet zo fris. Ik bedacht wat er in die nacht in dat bed gebeurd moest zijn... En ik moest drinken uit een van de glazen die daarnaast hadden gestaan. Ik stelde me voor... Nee, ik stelde het me niet voor!
Het was een enorme rotzooi in haar huis. Op het aanrecht stond de afwas hoog opgestapeld, het kostte me moeite om de theepot om te spoelen. Ik kon zien dat borden, kopjes en bestek meer dan een keer waren gebruikt. De resten van een gebakken ei en brood lagen naast aardappelen en een stuk worst. De broodrooster stond op de keukentafel, er om heen lag een dikke laag broodkruimels. Hier en daar lagen aangebrande stukken brood. Naast de keukenstoel, en ook in de kamer lagen de kranten. De spiegel boven de kraan was gebarsten en smerig, op het aanrecht lagen twee half uitgeknepen tubes tandpasta.
In de kamer was de chaos nog groter. De televisie stond op tafel, daarvoor stonden vuile koppen en borden opgestapeld. Aan haar schildersezel hingen handdoeken en droogdoeken. Het was te zien dat die al lang niet meer waren gewassen. Over de vloer en in de stoelen lagen kledingstukken, broeken, blouses, rokjes en ondergoed. En overal papier, tubes verf en vuile kwasten. Op haar palet waren sigaretten uitgedrukt en stond een smerig wijnglas.
Een ding viel me nog op. In de boekenkast stond een beeldje van de maagd Maria, er voor flikkerde het licht van een elektrisch kaarsje. Toen ze naar de keuken kwam zag ik dat Barbara een kruis sloeg toen ze langs het beeldje liep. Overdreven groot, van haar voorhoofd naar haar schaamhaar, van haar linker naar haar rechter tepel.
Ik vond dat onsmakelijk.
| |
| |
Ik zat naast het bed en dronk van m'n thee. Ik voelde me hoogst opgelaten. Barbara probeerde een gesprek op gang te houden, het lukte haar aardig. Toen ze me vroeg voor een tweede keer in te schenken sloeg ik mezelf over. Ik wilde niet onbeleefd zijn, maar ik had echt genoeg gehad. Ik was aan koffie toe, zei ik. Ze bood me aan nescafé te zetten, maar ik wilde weg. Ik sloeg het aanbod af, ik zei dat ik nog meer te doen had. Ik liep de deur uit zonder op antwoord te wachten.
Het was onbehouwen zoals ik me had gedragen. Ik voelde me kinderachtig, maar om de een of andere reden voelde ik me ook beledigd. Ik vond dat ze me zo niet had mogen ontvangen. Het was toch een beetje genant.
Ik wist dat zij het gewoon vond, de jongen die bij haar had geslapen kennelijk ook.
Ik besefte dat het nergens op sloeg, dat het zeker niet haar bedoeling was geweest, maar toch was ik verdrietig en pijnlijk getroffen toen ik de trap afliep. Ik wist hoe ze leefde, ik nam het haar niet kwalijk, maar ik voelde de tranen achter m'n ogen.
Ik zat met haar in koffiehuizen, daar had het bij moeten blijven. Nu was het te laat.
Ik ben nooit meer bij haar langsgegaan.
Ik had er behoefte aan Barbara te zien. Niet om die geschiedenis, ik was het allang weer vergeten. Ik herinnerde het me pas toen ik voor de deur stond. Nee, ik wilde haar zien omdat ik met iemand wilde praten. Ik dacht aan haar omdat ze me in dat anderhalf jaar heel vertrouwd was geworden. En omdat ik meende dat ze me graag had gemogen.
Ik stond voor haar deur, ik aarzelde. Ik was nerveus. Het zou natuurlijk kunnen zijn omdat ik haar al zo lang niet meer gezien had. Ik was bang dat ze me niet meer zou herkennen, of dat ze niet meer wilde weten wie ik was. Misschien was ze getrouwd, woonde ze samen.
Het meest waarschijnlijke was dat ze er niet meer zou wonen.
Er stond geen naam op de deur. Ik drukte op de bovenste bel. Er kwam niemand, ik wilde alweer weggaan. Ik voelde me een beetje teleurgesteld, tegelijk een beetje opgelucht.
Toen ging de deur open.
Ik liep het halfdonkere portaaltje in. Ik zag dat er boven iemand aan de trap stond. Ik vroeg of Barbara thuis was, dat werd bevestigd. Ik vroeg of ik even boven mocht komen, ik was al een paar treden de trap opgeklommen. Er kwam geen antwoord, de vrouw die ik vaag kon zien bleef boven staan. Ik aarzelde opnieuw, liep toch maar door.
Op de tweede verdieping zag ik dat ze nieuwsgierig keek. Ze deed haar best te zien wie er was, maar het was te donker. Het ganglicht brandde niet. Ik herkende haar wel, zij het met veel moeite. Ik zei wie ik was. Ze ontdooide onmiddellijk, kwam me halverwege de trap tegemoet.
We stonden wat onhandig op een trede, ze kuste me drie keer op elke wang. Ze zei dat ik binnen moest komen.
Toen ik binnenkwam zag ik iets heel ongewoons. Zij zag er verzorgd uit, en ook het huis was opgeruimd. Het halletje waarin ik stond was kraakhelder.
De inrichting had iets trendy's, iets dat ik van haar niet gewend was.
Er was iets vreemds aan haar. Ze was uitbundig toen we binnenkwamen, precies zoals ik haar gekend had. Barbara was nog wel degelijk de Barbara die ze vroeger
| |
| |
was geweest, maar ze was ook iemand anders geworden. Ik probeerde er achter te komen wat het was, ik kreeg het niet direct te pakken.
Ineens zag ik het, Barbara was op mijn moeder gaan lijken. Het was frappant, het was zelfs een beetje griezelig. Vroeger was er al enige gelijkenis geweest, maar het was niet zo opvallend. Ik zag het toen niet omdat ze nog jong was? Nu ze onmiskenbaar de sporen droeg van de dingen die ze had meegemaakt, was het duidelijk. Ze stond in de keuken, het licht van het raam viel van opzij op haar gezicht. Het was de uitdrukking, de houding, zelfs de manier waarop ze het haar had gekamd, en de manier waarop ze sprak.
Ik was van mijn stuk gebracht, maar ik wilde er niets van laten merken. Ik ging in een stoel zitten. Zij zette thee. Het huis zag er helemaal anders uit. Alle kamers waren doorgebroken, het was één grote ruimte geworden. Sober, maar smaakvol ingericht. Er was een open keuken, ze praatte door terwijl ze bezig was. Ik volgde haar bewegingen, ze zag dat ik keek. Ik wilde niet onbescheiden zijn, en keek weer de kamer in. Ik zag dat ook de slaapkamer was verdwenen.
Alsof ze wist wat ik dacht zei ze dat ze van de zolder een slaapkamer had gemaakt, en dat ze ooit nog een trap binnendoor naar boven wilde maken. Nu ging ze nog over de buitentrap.
We moesten dadelijk maar even gaan kijken.
Ze vertelde haar verhaal bij de thee. Eigenlijk niets bijzonders. Maar ik was nieuwsgierig, ik merkte dat ik wilde weten wat er met haar gebeurd was.
In Amerika was er niets anders gebeurd dan dat ze een onstuimige affaire had gehad met een jonge zanger. Het was kort, hevig en ze was volstrekt gelukkig. Ze gingen meer horizontaal dan verticaal door het leven. Zo zei ze het, wat dat betreft was ze niets veranderd. Hij stond in de avond op om op te treden, en kwam dan naar huis.
Dat duurde een paar maanden, toen begonnen de opnamen voor een nieuwe plaat. Hij hoefde eigenlijk niet zo, maar zijn manager en de band trokken aan hem. Hij werkte dag en nacht, was bijna nooit meer thuis.
Meteen begon de verveling. Ze zag het aankomen. Zij zou te veel alleen zijn, hij ging zich schuldig en ongemakkelijk voelen. Ze wist dat hij van haar, Barbara, hield. Zij was dol op hem. Maar ze wist dat het een aflopende zaak was. Ze voelde dit als een onvermijdelijke ontwikkeling. Zij kon er niets aan doen. Hij eigenlijk ook niet.
Ze wilde hem voor zijn, ze nam zelf een minnaar. Hij had het niet eens in de gaten. Toen begreep ze dat het tijd was om te gaan. En ze ging, zonder iets achter te laten. Niet eens een briefje. Op een dag trok ze de deur achter zich dicht. Ze had de sleutel op de tafel laten liggen.
Ze hoorde nooit meer iets van hem. Hij ondernam geen poging om haar te vinden of haar weer terug te halen. Ze had dat ook niet verwacht.
Toen ze weer alleen was begreep ze dat ze heimwee had. Ze wilde terug naar huis, terug naar Amsterdam. Ze bleef nog een tijdje om alles in orde te maken. Ze nam op een vriendelijke manier afscheid van haar minnaar. Hij was het er mee eens dat ze ging. Hij wilde niet mee, zij wilde niet dat hij meeging.
Ze nam op een kinderachtige manier afscheid van New York, ze huilde toen ze in het vliegtuig stapte.
| |
| |
Ze dacht aan me toen ze terugkwam. Maar ze durfde me niet op te bellen, iets hield haar tegen. Ze voelde zich gegeneerd als ze aan mij dacht, ze kon dat niet van zich afzetten.
Ze herinnerde zich de dag dat ik langs was geweest. Ze herinnerde zich ook de pijnlijke situatie. Ze wist dat ik het niet leuk vond haar zo te zien, maar om de een of andere reden wilde ze dat ik het zag. Niet om me te pesten, of om me te shockeren. Maar ze vond me zo... Ze wist niet wat ze van me denken moest, en dat irriteerde haar. Misschien toch om me te shockeren? Ze wilde me laten zien dat zij zoiets deed.
Ze had het idee dat het niet tot me doordrong, dat ik het niet wilde weten. Achteraf bedacht ze dat ik daar mijn redenen voor had en dat het gemeen was me er met mijn neus op te drukken.
Ze was blij dat ik langskwam, echt blij.
Het was heerlijk om haar weer te zien. Ik was opgelucht toen ik naar huis ging, ik voelde me zelfs energiek.
Ik bleef bij haar langskomen.
We ontmoetten elkaar opnieuw regelmatig. We spraken ergens in de stad af. Het leek alsof we ons oude ritme en onze oude gewoonten hadden teruggevonden. De gesprekken met haar, de dingen die ze me te vertellen had, het gaf me energie. Verdomd, het inspireerde me. Ik kwam weer aan werken toe. Ik was blij dat ik haar had opgezocht.
Barbara had contacten in de wereld van de galeriehouders. Ze liet me kennismaken met een jonge kunstliefhebber, hij zag wel wat in m'n werk. Hij kocht een paar doeken en ik moest er maar eens over denken of ik niet naar een tentoonstelling wilde toewerken.
Ik vond m'n discipline terug, dwong mezelf een doek waaraan ik begonnen was af te maken. Ik praatte met haar over de dingen waar ik mee bezig was, dat hielp. Ze moedigde me aan, ze inspireerde me door te gaan als het stagneerde.
Na een half jaar waren een aantal doeken klaar. Het ging onverwacht goed. Niet alleen dat ik regelmatig en goed werk afleverde, maar ik had wat betreft stijl en klasse ook een nieuw, een beter stadium bereikt. De galeriehouder was enthousiast over het resultaat, hij meende dat ik over een jaar klaar kon zijn voor een tentoonstelling. Als ik in dit tempo kon doorwerken, en ik kon het enthousiasme volhouden, dan was dat inderdaad geen probleem. Nadat ik er met Barbara over had gepraat heb ik besloten toe te stemmen.
Natuurlijk was ik haar dankbaar. Zij was precies op het juiste ogenblik weer in mijn leven gekomen. Ik wilde haar laten zien dat ik haar dankbaar was, ik wilde iets aardigs voor haar doen. Maar dat niet alleen, ik liep zelf al een hele tijd met het idee rond. Ik wilde haar portretteren. Ik zei dat als ze toestemde ze een ereplaats op de tentoonstelling zou krijgen. Ik zei het met enige ironie, ik doelde een beetje op haar ijdelheid. Ze maakte er zelf ook een grapje over, maar ik zag dat ze zich gevleid voelde. Mijn voorstel viel niet verkeerd. Ze wilde graag een keer geportretteerd worden nu het nog kon, nu ze nog niet een afgeleefd gezicht had.
Ze kwam, en zij praatte. Ik luisterde naar haar, tegelijk probeerde ik een eerste opzet te maken. Het ging niet slecht moet ik zeggen, ik werkte geïnspireerd. Maar er was iets met dat portret. Het kostte me meer energie eraan te werken dan willekeurig welk ander schilderij.
Ik merkte dat ik weer zwijgzaam werd.
Tijdens het portretteren viel het me pas
| |
| |
echt op hoe Barbara op mijn moeder was gaan lijken. Het waren niet alleen de trekken, het was ook de oogopslag, de manier waarop ze keek, de manier waarop ze lachte. Als ze praatte had ze diezelfde bescheiden maar besliste uitdrukking. Vooral als ze een keer bleef eten viel het me op, zoals ze aan tafel zat.
Het is een keer laat geworden. Ik had haar in de ochtend geportretteerd, een korte studie op schetspapier. Het liep behoorlijk uit, ik kon het maar niet te pakken krijgen. Ik had al drie, vier keer geprobeerd er iets behoorlijks van te maken, maar het ging niet. Ik scheurde het papier keer op keer geïrriteerd van het blok. Barbara zei ook niet veel, er heerste een beetje een gespannen sfeer. Na elke volgende mislukte poging trok ik het papier ruwer uit het blok. Het was een onaangenaam geluid, ik zag dat Barbara schrok.
Ze stelde voor er voor vandaag maar mee op te houden. We liepen de stad in om een kop koffie te drinken.
Die morgen en die middag deed zij haar beklag. Het was niet zo vreemd dat ik haar uitdrukking niet te pakken kon krijgen. Ze was anders dan ze tot nu toe was geweest. Ze praatte niet achter elkaar, zoals gewoonlijk. Ze zei een paar dingen, dan wachtte ze. Ze zocht naar woorden. Ik zag haar worsteling, ze zocht naar een manier om het eenvoudig en helder te zeggen. Ze onderdrukte de neiging om haar verhaal te dramatiseren, om het spannend te maken. Ze was eerder bang dat ze te veel zei dan dat ze te weinig zou zeggen. Ze wilde precies zijn, en ze wilde dat ik haar in die precisie begreep.
Een paar jaar geleden besloot ze haar leven definitief te veranderen. Ze begreep dat ze te weinig werkte om er ooit nog iets behoorlijks van terecht te kunnen brengen. Ze had het geduld en het uithoudingsvermogen niet, ze besefte dat. Ze werd nerveus als ze aan het werk moest. Met wat vrolijkheid en enthousiasme probeerde ze een illusie overeind te houden. Ze begreep dat het onnozel was om zo door te gaan. Een paar jaar geleden brak ze met deze manier van leven.
Op een morgen, eigenlijk nog tamelijk onverwacht, gebeurden er een paar dingen. Ze werd wakker, het was ijskoud op haar slaapkamer. Er was nog niet verbouwd, ze sliep beneden. Ze deed de deur open, ook in de kamer was het koud. Ze had in de avond te veel gedronken, dat wist ze nog. Het was vreemd dat ze haar kachel had uitgezet. In de winter liet ze hem laag staan omdat ze er een hekel aan had uit bed in een koude kamer te moeten komen.
Ze kon zich niet meer herinneren dat ze de kachel had uitgedraaid.
Ze zette de kachel hoog voordat ze onder de douche stapte, tegelijk zette ze het raam open zodat er frisse lucht naar binnen kon. Vanaf die dag zette ze 's avonds en 's morgens het raam van de kamer een paar minuten open. Ze zette in het vervolg de kachel in de kamer 's nachts uit, en in de slaapkamer liet ze het raam een beetje openstaan.
Dit werden de eerste dingen waar ze een nieuwe gewoonte van maakte.
Toen ze onder de douche vandaan kwam bleef ze even voor de kachel staan. Ze leidde de warmte onder haar T-shirt, dat was lekker. Ze maakte een ontbijt klaar, uitvoeriger dan anders. Ze waste een bord om, maakte een stukje van de keukentafel schoon en nam de tijd. Ze had ineens niet meer zo'n haast. Dat was ongewoon.
| |
| |
Toen ze aan de keukentafel zat en van haar brood at wist ze dat er iets definitief veranderd was.
Ze nam een besluit. Ze liep de straat op en kocht een krant. Ze knipte er alle advertenties uit waarin een leraar (m/v) tekenen werd gevraagd. Ze solliciteerde. Ze werd op geen van deze sollicitaties aangenomen, maar het was een begin. Ze vroeg overal om haar heen of iemand een baan wist. Binnen twee weken kon ze op de academie beginnen. Ze verving een docent die ziek was, drie dagen in de week. Ze betwijfelde nog even of ze er wel de capaciteiten voor had, maar ze kreeg geen tijd daar lang bij te blijven stilstaan. Ze betwijfelde ook of het haar wel zou bevallen, maar ook daarvoor had ze geen tijd om er over na te denken. Ze voelde zich op school op haar gemak, ze gaf goed les. De man die ze verving kwam niet meer terug, ze kon blijven.
Op diezelfde ochtend waarop ze had besloten een baan te nemen begon ze met het opruimen van haar huis. Ze gooide alle rotzooi, al het overbodige weg. Ze hield het meest noodzakelijke over. Ze moest onder andere een kapitaal aan verharde kwasten en verf in vuilniszakken gooien, ze constateerde dat geïrriteerd en met behoorlijk veel spijt. Ze liet een paar klussers komen en verbouwde haar huis in een paar maanden tijd. In het dak van de zolder liet ze een paar grote dakramen maken. Ze ging er slapen, en maakte er tegelijk haar atelier.
Ze wist dat het laatste overbodig was, ze zou niet meer schilderen. Ze deed het ook niet meer. Op de ezel stond nog hetzelfde doek waar ze een paar jaar geleden aan begonnen was. Ze liet het staan, niet omdat ze dacht er ooit nog weer aan te beginnen. Het was een symbool voor iets.
Ze ging ook niet meer naar het café, ze bleef's avonds thuis. Ze las veel, deed het werk dat ze voor school moest doen, werd consciëntieus. Ze wilde ook niet meer dat er jongens langskwamen en zomaar bleven slapen. Ze had er genoeg van 's ochtends wakker te worden en weer een ander hoofd te zien.
Haar leven was definitief veranderd. Ze had er vrede mee, ze voelde zich er zelfs heel goed in thuis.
Dat zei ze, maar ze zei ook dat ze er af en toe onrustig van werd als ze bedacht dat ze misschien het verkeerde had gekozen. En dat ze hiermee haar verdere leven door moest gaan. Ik meende iets spijtigs in haar stem te horen. Ze zei dat ze jaloers was op mij, tegelijk wist ze dat ze het niet zou kunnen opbrengen, dáárom had ze er vrede mee. Ze zei alles even kort, even afgebeten. Ze praatte de hele ochtend en een groot deel van de middag. Er vielen stiltes tussen de zinnen.
Barbara is 's avonds blijven eten. Ze bleef ook slapen, maar dat was geen succes. Hoe kon het anders?
Ze vroeg zelf of ze kon blijven. Ik kon haar niet weigeren, ik wilde het ook niet. Ik bood haar mijn bed aan, ik kon zelf in de kamer op het logeerbed gaan. Maar ze wilde dat niet. Ik moest op mijn eigen kamer slapen, ze wilde me niet tot last zijn. Zij sliep in de kamer.
Al na een half uur ging de deur open. Ze zei niets, ze ging naast me liggen. We hebben met elkaar gevreeën, nogmaals, het was geen succes. Het was de eerste keer dat ik met iemand naar bed ging. Ik vond er niet veel aan, ik kan me niet voorstellen dat het voor haar anders was. Ik kon niet meer in slaap komen, ik voelde me onge- | |
| |
makkelijk. Ik heb naar haar liggen kijken tot het ochtend werd. Ze was me vreemd, vreemder dan ze daarvoor was. Ik vond het jammer dat het zo was gegaan, ik had het anders gewild. Het was beter geweest als we er niet aan waren begonnen, als ze in de andere kamer was gebleven.
Dat ik de volgende keer zo vervelend ben geweest was misschien om die nacht.
De volgende morgen is ze weggegaan. We hebben nergens over gepraat. Zij schaamde zich niet, ik trouwens ook niet. Ik voelde me alleen onbevredigd.
Ik heb de hele week naar haar verlangd, tegelijk ook weer niet. Ik wilde dat ze kwam, maar ik wilde het ook niet. Ik heb niets van me laten horen, ik ben niet bij haar langsgegaan. Zij is ook niet naar mij toegekomen.
Ze kwam pas weer op maandagochtend, op de normale tijd. Ze deed alsof er niets was gebeurd. Ze ging op de stoel zitten die daar al maanden voor haar klaarstond. Ik was nerveus, ik kon merken dat zij het ook was.
Ze praatte. Ze praatte geloof ik over alles wat in die week gebeurd was. Ik hoorde haar stem, ik hoorde niet wat ze zei. Er was, in ieder geval met mij, iets veranderd. Ik wist dat ik nu moest opschieten, vooral door moest werken, omdat anders het portret nooit meer klaar zou komen. Er was iets dat me waarschuwde voor elke vorm van afleiding. Ik was blij dat Barbara praatte, dat ze me niet met mezelf liet.
Toen hield ze ineens haar mond, ze zei niets meer. Het viel me niet eens zo direct op, maar op een gegeven moment merkte ik dat het al een tijdje stil was. Ik zag dat Barbara zich ongemakkelijk voelde, dat ze in de war raakte. Ik probeerde het tegen te houden, maar ik merkte dat ik door haar verwarring werd aangestoken. Ik kon er niets aan doen, ik werd steeds nerveuzer. Ik deed m'n best, maar ik kon m'n aandacht niet meer bij het schilderij houden. Ik wist dat ik er voor het moment mee moest ophouden, ik was bang dat ik het anders zou verpesten.
Ik merkte dat ik een tijdje zomaar naar Barbara zat te kijken. Ik kon me voorstellen dat ze daar nerveus van werd. Ze keek wel niet in mijn richting, maar ze zal het gevoeld hebben dat ik naar haar keek. Ik had net besloten het doek weg te zetten, nog een paar schetsen te proberen. Ik wilde er niet mee ophouden, ik wilde niet dat ze wegging. Ook niet nu zij zo nerveus was en ik nerveus werd van haar.
Ik zag dat ze strak voor zich uitkeek. Dat ze het vermeed mijn richting uit te kijken. Ik voelde me daarom ook al opgelaten. Wat gebeurde er toch? Het was niet mijn bedoeling haar verlegen, en al helemaal niet om haar onwennig te maken. Ik wilde juist dat ze zich bij mij op haar gemak voelde. Ze keek door het raam naar buiten, naar de kade. Daar liep een zwarte poes voorbij met een wit befje.
Barbara tilde haar linker hand op en bracht die naar haar gezicht. Hoe kwam ik er toe zo absurd te doen? Ik begrijp het nog steeds niet. Ik wilde het niet, ik wilde haar niet wegsturen. Ik wilde haar juist liever bij me houden. Barbara beet een stukje van haar nagel, en spuwde dat weer uit. Ze deed het zonder er bij na te denken. Ze had het waarschijnlijk zelf niet in de gaten wat ze deed. Maar dat ze het deed irriteerde me op een ongewoon heftige manier. Ik keek naar haar, ik hoorde het droge, klikkende geluid van haar tanden. Ik zag dat ze het stukje hoorn van haar nagel scheurde, ik meende het zelfs te horen. Het was alsof ze met haar tien vingers, met al haar
| |
| |
nagels opzettelijk over een schoolbord kraste. Ik had het idee dat ze wist dat ik daar niet tegen kon.
Ik herinnerde me nu ook haar handen, zoals ze in die nacht op het laken lagen. Ze had stevige handen, kort en breed. Maar wat me het meest opviel was dat haar nagels waren afgebeten. Ik zag de nagels op sommige plaatsen pijnlijk ver van het vel afgescheurd. Ik zag ook de kloven en de groeven op bij voorbeeld haar rechter duim. Ik kon er niets aan doen, maar ik vond het afschuwelijk om te zien.
Ze spuwde haar afgebeten nagel uit en keek naar haar handen. Ik was bang dat ze het nog een keer zou doen.
Ik had willen opstaan om het schetsblok te pakken. Ik stond op en ging naar haar toe. Ik voelde me alleen. Ik voelde me zo verschrikkelijk alleen, ik weet niet waarom. Ik verweet haar van alles, ik had het idee dat ze me had verlaten. Ze liet me in de steek. Ik verweet haar dat ze me zo had achtergelaten, zo weerloos, zo zonder enig idee. Zonder inzicht in de dingen om me heen. Ik zei onzinnige dingen. Ik zei dat ik haar slaapkamer nooit meer wilde zien. Ik zei dat ze zichzelf te grabbel gooide, en dat je maar naar haar nagels hoefde te kijken om te zien hoe ongelukkig ze eigenlijk was. Ik was werkelijk onredelijk, ik herkende mezelf niet meer.
Ik ging naar haar toe, en ik zei dat ze weg moest gaan. Dat ze niet meer terug moest komen.
|
|