De Gids. Jaargang 152
(1989)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 107]
| |
Eelco Runia
| |
[pagina 108]
| |
tijdens veldslagen zou worden bepaald wat het lot van koningen en de marsroute van volkeren zal zijn. Blijkens een boektitel als Decisive battles of the western world zijn het de uitkomsten van veldslagen die de wereld gemaakt hebben tot wat ze is. | |
ManoeuvresDat het standpunt van de historicus bepalend is voor zijn visie op het verleden is een waarheid als een koe. Al in de oudheid wist men dat de geschiedenis er aan de zijde van de opperbevelhebber totaal anders uitziet dan vanuit de voorste linie. Sinds die tijd breken krijgshistorici zich af en toe het hoofd over de vraag of beide standpunten eigenlijk wel te combineren zijn. Duidelijk was immers dat de historicus die kiest voor het perspectief van de bevelhebber afstand moet doen van wat individuen overkomt, terwijl de historicus die beschrijft wat de gemiddelde soldaat meemaakt moet zien te vergeten dat elk individu een verwaarloosbaar klein onderdeel van een groter geheel is. ‘Perspectiefwisselingen’ en woorden als ‘ondertussen’ en ‘inmiddels’ bieden geen soelaas. Ze hebben het irreparabele manco dat ze per definitie een belangrijk element van de ervaringswereld van de individuele combattant verdoezelen: de beperktheid van de eigen gezichtskring. De historicus weet, net als zijn lezers, wat zich een paar honderd meter verderop afspeelt, de gewone soldaat heeft daar, in de hitte van het gevecht, geen enkele notie van. In veel gevallen zal de historicus kiezen voor het perspectief van de bevelhebber. Als hij al iets te kiezen heeft. Het verstrijken van de tijd immers plaatst de historicus hoe dan ook op steeds grotere afstand van de gebeurtenissen die hij beschrijft. Bovendien is er het betreurenswaardige, vaak ontkende, een enkele keer verholpen maar uiteindelijk toch onoplosbare probleem dat degenen die toekeken en commandeerden de historicus heel wat meer en vaak ook heel wat toegankelijker materiaal hebben nagelaten dan degenen die vochten. Tenslotte speelt een rol dat de behoefte aan overzichtelijke verklaringen bij de meeste mensen aanzienlijk dieper steekt dan de behoefte kennis te maken met de ondoorzichtigheid van het verleden. Omdat historici zich in dit opzicht niet van gewone mensen onderscheiden en zich bovendien niet te ver kunnen verwijderen van de behoeftes van hun publiek, zullen zij liever uitleggen waarom op het slagveld alles gebeurde zoals het gebeurde, dan dat zij duidelijk maken hoe het was om geen flauw benul te hebben van wat er allemaal precies gebeurde. Historici zijn, kort en goed, geneigd om, als Lord Raglan, vanaf een veilig en strategisch gelegen punt toe te kijken naar de drama's die zich in de verte ontvouwen. Of deze afstandelijkheid door de eeuwen heen gelijk is gebleven is lang niet zeker. Het is niet ondenkbaar dat er een verband bestaat tussen de wijze van oorlogvoeren en de gedistantieerdheid waarmee historici oorlogen beschreven. De periode waarin oorlogvoering van de kunst van het vechten hoe langer hoe meer de kunst van het manoeuvreren werd - het midden van de achttiende eeuw - was bij voorbeeld ook de tijd waarin historici bewust de afstand vergrootten tot de gebeurtenissen die zij beschreven. Voltaire bepleitte naar aanleiding van zijn eigen Henriade en Siècle de Louis xiv een wat hij noemde ‘epische geschiedschrijving’.Ga naar eind2. Hij stelde dat daarvoor een standpunt, een gezichtshoek, een perspectief nodig was van waaruit verschillende gebeurtenissen op een voor het publiek bevredigende manier in een groter geheel gevat konden worden - ongeveer zoals sinds de renaissance in de schilderkunst gebeurde. In Voltaire's ogen was een loutere opsomming van memorabele gebeurtenissen ondraaglijk saai. Om het publiek te boeien was meer nodig. Een goed geconstrueerde en tot de verbeelding sprekende plot - zoals in het klassieke treurspel -, kleurrijk verwoord en opgesierd met zorgvuldig gekozen anekdotes, leek hem voor de lezers veel aantrekkelijker. Voltaire wilde de geschiedenis dramatiseren. Zijn lezers moesten zich toeschouwers gaan voelen van de drama's die zich | |
[pagina 109]
| |
in het verleden hadden afgespeeld. Dat de historische feiten daarvoor een zekere regie van node hadden vond hij geen bezwaar. De distantie die hiervoor nodig was, verschilt in psychologisch opzicht niet wezenlijk van de distantie die achttiende-eeuwse legeraanvoerders ten opzichte van hun troepen in acht gingen nemen. Tot de Fransen omstreeks 1760 hun legers splitsten en divisies introduceerden,Ga naar eind3. bestonden veldslagen vaak uit het op elkaar botsen van min of meer ongearticuleerde legermassa's, daarna hoe langer hoe meer uit manoeuvres van welonderscheiden legerformaties die zelfstandig marcheerden en als eenheid vochten. De nieuwe organisatie stelde de bevelhebbers in staat hun legereenheden planmatig over een denkbeeldig schaakbord heen en weer te schuiven. Om deze elegantere manier van oorlogvoeren mogelijk te maken moest de discipline aanzienlijk aangescherpt worden. Frederik de Grote, die de Franse nouveautés overnam en vervolmaakte, gaf zijn onderofficieren opdracht elke soldaat die de linie verbrak ter plekke te bajonetteren. Het was de logische consequentie van het nieuwe concept: alleen door een maximum aan discipline van rolvaste eenheden konden de generaals erop rekenen dat de listige zetten die ze in gedachten hadden ook inderdaad zouden worden uitgevoerd. Doel van de laat-achttiende-eeuwse manier van oorlogvoeren was niet in de eerste plaats om de vijand te vernietigen of om hem de lust tot vechten te benemen maar om hem schaakmat te zetten. Frederik de Grote: ‘Een veldslag winnen betekent de tegenstander dwingen zijn positie op te geven.’ De dramatiserende geschiedschrijving en de verlichte manier van oorlogvoeren droegen bij aan het dominanter worden van het bevelhebbersperspectief. En naarmate veldslagen meer exclusief beschreven werden vanuit het perspectief van steeds verder van het strijdgewoel residerende generale staven, zonken de ervaringen van de betrokkenen dieper weg in de vergetelheid. Bovenpersoonlijke drama's gingen prevaleren boven individuele belevenissen. Men ging over veldslagen spreken alsof het geordende, vastomlijnde en overzichtelijke gebeurtenissen waren, die begonnen zodra ‘het eerste schot viel’ en stopten als ‘de kanonnen zwegen’, waar regimenten en bataljons zich op bevel keurig echelon- dan wel carré-gewijs verplaatsten, en waar uniformen en vaandels ervoor zorgden dat de verschillende formaties net zo goed van elkaar te onderscheiden waren als de stukken op het schaakbord. Het waren de veldslagen van de stafkamers en de oorlogskaarten. Vlaggetjes, blokjes, balkjes gaven de posities van de detachementen aan, pijlen de richting waarin ze marcheerden. Een goddelijke overzichtelijkheid. | |
‘My eyes swam’De hertog van Wellington - de overwinnaar van Waterloo - was een van de officieren die zich minder voor theoretisch verantwoord geschuif met vlaggetjes dan voor de realiteit van het soldatenleven interesseerde. Wellington, behalve als veldheer ook als danseur een Europese beroemdheid, vond veldslagen meer op dansfeesten dan op schaakpartijen lijken.Ga naar eind4. Op een bal, zei Wellington, gebeuren zoveel dingen simultaan dat nooit is vast te stellen wat nu eerder plaatsvond: het magnifieke gebaar waarmee de dame bij de tuindeur haar minnaar te kennen geeft dat de volgende dans voor hem is of het omstoten van een glas door de man die iemand ziet binnenkomen die volgens hem niet eens in de stad is. Wellington verklaarde dat het ondoenlijk is een bal op zo'n manier te beschrijven dat én alle dingen die simultaan gebeuren, én alle ontwikkelingen in de tijd, én alle interacties tussen wat zich her en der afspeelde, eruit op te maken zijn. Het is een algemeen principe: de onbevangen waarnemer die zich midden in een turbulent festijn als een bal bevindt, kan weinig of geen orde ontdekken in wat hij om zich heen gebeuren ziet. Alleen privé-besognes bieden houvast: de een is gespitst op de aandacht van zijn minnares, de ander heeft nog een appeltje te schillen met die heer die net binnenkwam, een derde voelt zich underdressed. Met behulp | |
[pagina 110]
| |
van deze persoonlijke preoccupaties wordt de chaos tot hanteerbare proporties teruggebracht en vervolgens opgekalefaterd tot verhalen waarmee je voor de dag kunt komen. Hoe chaotisch het dansfeest ook was, als je er de volgende dag over hoort vertellen lijkt er een begin, een midden en een eind, een structuur, een plot zelfs in gezeten te hebben. Beschrijvingen van veldslagen, zei Wellington, zijn net zo misleidend. Ze wekken de indruk dat Pc6-e5 keurig gevolgd werd door Dd4-c3, en bovendien dat de ene zet een weloverwogen antwoord was op de andere, terwijl in feite nooit is te achterhalen wat precies op welk moment plaatsvond, laat staan welke invloed de ene gebeurtenis had op duizend andere. Russell, de Times-correspondent, beschreef hoe hij tijdens de Krimoorlog probeerde vast te stellen wat zich nu precies aan het front afspeelde. Zelf een kijkje nemen mocht hij niet en dus vroeg hij zoveel mogelijk officieren en soldaten naar hun ervaringen. Dit leverde complete verwarring op: ‘How was I to describe what I had not seen? Where to learn the facts for which they were waiting at home? My eyes swam as I tried to make sense of what I had heard.’Ga naar eind5. Een van degenen die net als Russell probeerde wijs te worden uit de chaos van het slagveld was een luitenant die aan de overkant, bij de Russen, vocht: de romanschrijver Lev Tolstoj. | |
Het schaakbord dat er niet wasDe dramatische discrepantie tussen de chaos van het moment zelf en de vastomlijndheid die gebeurtenissen naderhand lijken te hebben, is een van de hoofdthema's van Oorlog en vrede. In dat boek worden, veel nadrukkelijker dan in Schetsen uit Sebastopol (Tolstojs reportages over de Krimoorlog) tegenover elkaar gesteld: de werkelijkheid en de manier waarop die werkelijkheid bevattelijk gemaakt wordt, dat wat echt heeft plaatsgevonden en dat wat daarover door historici is opgeschreven, res gestae en historia rerum gestarum. Historici hebben het over ‘het slagveld bij Borodino’ - als was het een soort schaakbord - maar in Oorlog en vrede kan Pierre Bezoechov, die ter plekke aanwezig is, het maar niet ontdekken: ‘Alles wat Pierre zag, was zo weinig bepaald, dat noch de linker- noch de rechterzijde van het veld zijn verwachtingen ten volle bevredigde. Nergens zag hij het slagveld dat hij verwacht had te zullen aantreffen. Hij zag akkers, weiden, troepen, bossen, de opkringelende rook van piketvuren, dorpen, heuveltjes en rivieren; en hoe hij ook tuurde hij kon geen militaire “stelling” gewaarworden op deze plek die van leven gonsde, of zelfs maar de Russische troepen van de Franse onderscheiden.’Ga naar eind6. Doordat Tolstoj de partijtjes schaak van de geschiedenisboeken voortdurend afzet tegen de dansfeestachtige historische werkelijkheid is Oorlog en vrede niet zomaar een historische roman. In conventionele historische romans ligt de nadruk op de pogingen de dansfeestachtige kant van het verleden nieuw leven in te blazen. Voor schaakpartijachtige kennis is in dit soort boeken geen plaats. De schrijver van gewone historische romans doet net of hij geen overzicht heeft over de periode die hij beschrijft. Gezeten op de top van een berg geschiedenisboeken probeert hij zich voor te stellen hoe het ginds in de verte geweest zou kunnen zijn. Tot de tradities van het genre behoort dat de schrijver alles verzwijgt waaruit distantie zou kunnen blijken tot het tijdperk waarin zijn boek zich afspeelt. Alles wat de personages uit de roman niet kunnen weten, moet worden weggelaten. En omdat anachronismen verboden zijn, kan de schrijver ook niet toelichten wat hij nu eigenlijk vindt van de geschiedenisboeken waarop hij zich baseert. Tolstoj kan het niet laten dit wel te doen. Hij probeert inlevingsvermogen te kruisen met historiografie. Hij neemt geen genoegen met een beschrijving van hoe het werkelijk geweest zou kunnen zijn, en hij heeft te veel temperament om, à la Flaubert, zijn bronnen te verheimelijken. Binnen zijn roman besteedt hij uitgebreid aandacht aan geschiedfilosofische vraagstukken en als hij zijn verhaal moet onderbreken om even een paar historici op hun | |
[pagina 111]
| |
nummer te zetten, dan doet hij dat. Dat dit de grenzen van het genre ‘historische roman’ ver te buiten ging, kon hem niet schelen. Door de genres van roman en historiografie te combineren was Tolstoj in staat zijn helden een eigenschap mee te geven die zeer zeldzaam is bij personages in historische romans: historisch besef. Aan Tolstojs personages is te merken dat ze geschiedenisles hebben gehad. Ze hebben het een en ander gelezen over hoe het vroeger was, zij hebben ideeën over wat wel en wat niet tegen de tand des tijds bestand zal zijn en zij oriënteren zich in het heden op wat zij van het verleden menen te weten. Zoals Tatjana in Poesjkins Jevgeni Onegin haar ideeën over wat liefde is ontleent aan wat zij daarover in dichtbundels heeft gelezen, zo laten Tolstojs romanfiguren zich leiden door de geschiedenisboeken die ze hebben gelezen. Hoe vorsten regeren, hoe officieren bij een cavaleriecharge met geheven sabel voor hun manschappen uit galopperen en hoe soldaten dapper standhouden tegen een oppermachtige vijand: Tolstojs helden weten het uit de geschiedenisboeken. In Oorlog en vrede worden hun denkbeelden met de werkelijkheid geconfronteerd. | |
Doordrenkt met geschiedenisVan Tolstojs fictieve helden is Pierre Bezoechov wellicht het meest door boeken beïnvloed. Pierre, niet voor niets bijziend, verwacht bij Borodino een duidelijk afgebakend slagveld aan te treffen, omdat geschiedenisboeken hem hebben voorgespiegeld dat slagvelden duidelijk afgebakend zijn. Maar behalve denkbeelden over slagvelden heeft Pierre ook meningen over de historische gebeurtenissen die zich rondom hem voltrekken. Hij volgt de actualiteit op de voet. En wat hij ziet, interpreteert hij, zeker in het begin van Oorlog en vrede, op een wijze die doet denken aan die van de romantische historici die in Tolstojs jeugd in de mode waren. Voor Pierre lijkt de geschiedenis aanvankelijk te bestaan uit wereldhistorische daden van grote mannen. In de salon van Anna Pavlovna verdedigt hij met onhandig elan de moord op de hertog van Enghien: ‘De terechtstelling van de hertog [...] was een staatkundige noodzaak; en ik beschouw het [...] als grootmoedigheid, dat Napoleon er niet voor terugschrok, de verantwoordelijkheid voor die daad op zichzelf alleen te laden.’Ga naar eind7. Pierre volgt hier de voorstelling van zaken die gegeven wordt in een boek waarvan vaststaat dat Tolstoj het las: Adolphe Thiers' Histoire du consulat et de l'empire. Tolstoj heeft Pierre zo volgegoten met historisch besef dat het lijkt of hij al in het begin van de negentiende eeuw op de hoogte is met geschiedschrijving over de Napoleontische tijd die pas later in die eeuw het licht zou zien. Pierre's historische inslag komt het duidelijkst tot uiting in zijn mening over Napoleon. Hij is voortdurend bezig te schatten hoe Napoleon in geschiedenisboeken zal worden afgeschilderd. De verschillende standpunten die Pierre hierover in de loop van Oorlog en vrede inneemt, komen overeen met de standpunten die Tolstoj in de post-Napoleontische historiografie aantrof. In het begin van het boek is Napoleon voor Pierre de bewonderde ‘vaandeldrager van de revolutie’ die hij ook voor een Bonapartistisch historicus als Thiers was. Langzaam maar zeker ontpopt Pierre's held zich echter als de verafschuwde megalomane parvenu die Restauratie-historici en Russischnationalistische geschiedschrijvers als Michajlovski-Danilevski in hem zagen. Het procédé is kenmerkend voor Oorlog en vrede: Tolstoj injecteert Pierre met denkbeelden, opvattingen en clichés uit de latere historiografie en laat vervolgens via Pierre zien hoe die denkbeelden zich verhouden zouden kunnen hebben tot de historische werkelijkheid. | |
‘Is dit een werkelijke veldslag?’Tolstoj laat in Oorlog en vrede zien wat er gebeurt als mensen die zich op een schaakspel ingesteld hadden, in een dodelijk dansfeest verzeild raken. Stendhal was hem hierin voorgegaan. De passage uit La chartreuse de Parme, waarin Stendhal zijn jeugdige held Fabrice del | |
[pagina 112]
| |
Dongo volkomen gedesoriënteerd over het slagveld van Waterloo laat dolen, maakte grote indruk op hem. Stendhal schildert Fabrice af als iemand die door zijn idealisme tijdens de jungle van gebeurtenissen die als de slag bij Waterloo de geschiedenis zou ingaan, voortdurend op het verkeerde been gezet wordt. Fabrice gloeit van eerzucht, maar zijn eerzucht blijkt hem keer op keer slechte diensten te bewijzen. Het staat voor hem vast dat hij allemaal mooie heldendaden zal verrichten, maar vooralsnog heeft hij er de handen vol aan niet te laten merken dat hij de kluts volledig kwijt is. De vraag of hij niet voor een spion of, erger nog, voor een lafaard aangezien zal worden, houdt hem zo bezig dat hem ontgaat wat er rondom hem allemaal gebeurt. Zelfs voor zijn idolen heeft hij geen oog. Volledig in beslag genomen door pogingen zijn paard niet op de overal op de grond liggende gewonden te laten stappen, slaat hij geen acht op de duur uitgemonsterde officieren een eindje verderop. Pas als een maat hem erop attendeert dat de dikke, weinig martiale generaal die autoritair en zonder enige élégance een andere officier stijfscheldt, maarschalk Ney is, herkent hij de ‘prins van de Moskwa’, de ‘dappere onder de dapperen’. Een paar uur later, als Fabrice van moeheid bijna uit zijn zadel valt, komt Napoleon langs. Fabrice, die de keizer vereert en bij het minste of geringste voor hem door het vuur gegaan zou zijn, herkent hem niet. Omdat hij geen goed gelijkende afbeeldingen van hem gezien had, of misschien omdat hij wat veel brandewijn gedronken had, realiseert Fabrice zich de nabijheid van zijn held pas als het te laat is: ‘Dus dat was de Keizer, die daar voorbijging?’ Hij wil zich bij zijn gevolg voegen (‘Wat een zaligheid om de oorlog werkelijk in het gevolg van die held mee te maken!’), maar ziet er van af omdat ‘zijn nieuwe kameraden, de huzaren, hem vriendelijk aankeken’. Als een kip zonder kop draaft Fabrice over het slagveld. Hij weet niet eens aan welke kant de vijand is. Alles is zo anders dan hij zich had voorgesteld! Aan een wachtmeester vraagt hij: ‘Mijnheer, dit is voor het eerst dat ik in een veldslag ben, maar is dit een werkelijke veldslag?’ Stendhal was volgens Tolstoj een van de weinige schrijvers die de realiteit van de oorlog geen geweld aandeed. Nog in het bekende interview met Paul Boyer uit 1901 roemde hij Stendhals beschrijving van de slag bij WaterlooGa naar eind8. en Oorlog en vrede is duidelijk beïnvloed door Stendhals dansfeestachtige beschrijving van veldslagen. Tolstojs weergave van de slag bij Austerlitz bij voorbeeld lijkt in veel opzichten sterk op die van de slag bij Waterloo in La chartreuse de Parme. Ook hier een verslagen keizer, tsaar Alexander ditmaal, en een verdwaasd over het slagveld galopperende jongeman: Nikolaj Rostov. Ook hier een onverwachte confrontatie tussen fan en idool. En ook hier een plotselinge gêne om de gelegenheid te baat te nemen en een onuitwisbare indruk op de keizer te maken. Alleen de motieven verschillen. Bij Fabrice moet alles wijken voor de wens door heuse veteranen voor vol te worden aangezien, terwijl Rostov de keizer het besef wil besparen in een penibele situatie gezien te zijn. | |
De machteloosheid van schakersPierre Bezoechov en Nikolaj Rostov zijn in staat om ondanks de geschiedenisboeken die zij gelezen hebben de werkelijkheid tot zich te laten doordringen. De meeste personages uit Oorlog en vrede missen dit vermogen. Tolstoj geeft tal van voorbeelden van 's mensen onbedwingbare neiging dansfeestachtige taferelen als ordelijke spelletjes schaak voor te stellen. Tijdens de slag bij Schöngraben komt een regimentscommandant aan vorst Bagration melden ‘dat er zojuist een cavalerieaanval op zijn regiment was gedaan en was afgeslagen, een militaire term, waarmee hij wilde omschrijven wat er was voorgevallen; maar in feite kon hij zelf nauwelijks vaststellen, wat er zich in dat halve uur tussen zijn gelederen had afgespeeld en was hij er niet zeker van, of zijn regiment de aanval had afgeslagen of zelf door | |
[pagina 113]
| |
de aanvallers in de pan was gehakt.’Ga naar eind9. De grootste en meest perverse schaker uit de geschiedenis was in Tolstojs ogen Napoleon. De Napoleon uit Oorlog en vrede heeft niet alleen de neiging de zaken wat gestroomlijnder voor te stellen dan ze zijn, maar ook een tomeloze behoefte de geschiedenis naar zijn hand te zetten. Tolstojs Napoleon is zo doortrokken van de denkwijze van historici dat de realiteit volledig aan hem voorbijgaat. Voor de mensen in zijn omgeving koestert hij diepe minachting, het enige dat voor hem telt is wat de geschiedschrijvers later over hem zullen zeggen. In Oorlog en vrede krijgt hij aan de vooravond van de slag bij Borodino een portret van zijn zoon, ‘de koning van Rome’, spelend met een bal die op de aardbol lijkt en een stok die een scepter moet voorstellen. Tolstoj: ‘Met de natuurlijke begaafdheid van de Italiaan, die zijn gelaatsuitdrukking naar willekeur kan wijzigen, ging [Napoleon] dichter naar het portret toe en mat zich een blik vol peinzende tederheid aan. Hij voelde dat wat hij nu zei en deed door de geschiedschrijving zou worden vastgelegd, en het leek hem - de man wiens grandeur zijn zoon in staat stelde met de aardbol te spelen - het beste om in treffende tegenstelling tot die grandeur de menselijkste vaderlijke tederheid aan de dag te leggen.’Ga naar eind10. Napoleon is in Oorlog en vrede een toneelspeler die speelt dat hij Napoleon is. Hij ziet zichzelf al bij zijn leven als de historische figuur uit toekomstige geschiedenisboekjes. Napoleons gewoonte speciaal voor historici toneelstukjes op te voeren is in Tolstojs ogen een uitwas van een eigenschap die endemisch is bij mensen die opgegroeid zijn te midden van boeken: de neiging plannen te maken. De betrekkelijkheid van voornemens en berekeningen is een van de motieven van Oorlog en vrede. Tolstoj geloofde niet dat plannen de toekomst zouden kunnen vermurwen. ‘De veronderstelling dat het leven in louter redelijke banen te leiden is,’ merkte hij op, ‘beneemt het leven alle adem.’Ga naar eind11. De ijdelheid van plannenmakerij blijkt volgens hem nergens zo navrant als op het slagveld. In stafkamers en hoofdkwartieren houdt men zich onledig met het bedenken van openingszetten, het doorgronden van mogelijke tegenzetten en het uitdokteren van geschikte varianten, maar in de hitte van het gevecht worden plannen vergeten en bevelen genegeerd. Op het slagveld blijkt volgens Tolstoj dat niets te voorzien is. Hoe keurig de plannen ook zijn uitgedacht, hoe zorgvuldig ze ook zijn doorgerekend en hoe onaanvechtbaar ze theoretisch ook zijn, op het slagveld zijn ze van nul en generlei waarde. De enkele keer dat toch iets volgens plan verloopt is te danken aan het feit dat van de duizenden gesmede plannen er allicht eens een uitkomt. Tolstoj was er van overtuigd dat beschaving en ontwikkeling recht evenredig zijn aan het vermogen de werkelijkheid geweld aan te doen en hij geloofde dat de meeste plannen vooral tot doel hadden de ijdelheid te strelen van degenen die ze kunnen bedenken of begrijpen. De krachten die er werkelijk toe doen zijn door mensen niet te doorgronden, laat staan om te buigen. Probeert men het toch, zoals in Oorlog en vrede generaal Pfühl, een kei in het bedenken van ingenieuze plannen om Napoleon te verpletteren, dan maakt men zich belachelijk.Ga naar eind12. De mensen die zichzelf de meeste invloed op de gebeurtenissen toekennen hebben daar volgens Tolstoj juist de minste invloed op. In gedachten verdiept staan ze aan de kant, tandenknarsend kijken ze vanaf een heuvel toe, terwijl de gewone man tenminste nog vecht. ‘Slaven der geschiedenis’ noemt Tolstoj hen: wie bij voorbeeld meent op het slagveld de dingen naar zijn hand te kunnen zetten maakt zich volstrekt afhankelijk van het vechten van anderen en verliest volgens de Tolstojaanse dialectiek zijn laatste beetje greep op de gebeurtenissen. ‘Alleen als gewoon soldaat kan men dienen in de zekerheid dat wat men doet van nut is.’Ga naar eind13. De consequentie van Tolstojs opvatting is dat elke lijn die ex post facto in historische gebeurtenissen lijkt te zitten op gezichtsbedrog berust. De slag bij Borodino was volgens hem een macabere slachtpartij, waarbij de officieren voortdurend proberen te doen alsof de | |
[pagina 114]
| |
strijd een planmatig verloop heeft, terwijl de gewone soldaten alleen radeloos heen en weer willen rennen. In feite, zegt Tolstoj, beperkten de Russische officieren zich ertoe hun manschappen aan de Franse kogels bloot te stellen, de Franse officieren deden mutatis mutandis hetzelfde en het geheel wordt ‘veldslag’ genoemd. Tolstoj: ‘In werkelijkheid brachten [de] vooren achterwaartse bewegingen geen enkele verbetering of wijziging in de positie der troepen. Al het geren en gegaloppeer deed maar weinig kwaad, en verminking en dood werden teweeg gebracht door de kogels en projectielen die over de velden streken waarop deze mannen krioelden. Zo gauw zij de plek verlieten waar de kogels en projectielen rondvlogen, groepeerden hun meerderen, die zich op de achtergrond bevonden, hen opnieuw en herstelden de discipline, en leidden hen onder invloed van deze discipline terug naar de vuurlinie, waar zij onder invloed van hun doodsangst alle discipline verloren en rondrenden naar gelang van de drijfveren die hen toevallig op zo'n moment bewogen.’Ga naar eind14. | |
SymbioseHistorici beschrijven veldslagen bij voorkeur aan de hand van de strategische en tactische plannen die ze in dagorders en officiële documenten aantreffen. Daarmee leunen ze zwaar op de bevelen die volgens de naderhand geschreven rapporten uitgevaardigd zouden zijn - volgens Tolstoj een onfeilbaar recept voor een leugenachtige voorstelling van zaken. Hij wist het uit eigen ervaring. Sinds zijn jeugd had hij met grote regelmaat gedetailleerde zelfverbeteringsplannen opgesteld - telkens had hij moeten constateren dat ze niet tegen het leven bestand waren. En netzomin als zijn leven beschreven kon worden door al zijn vrome plannen naast elkaar te leggen, konden historici op basis van krijgsplannen en dagorders een beeld geven van wat zich tijdens veldslagen afgespeeld had. Maarschalk Koetoezov, in Oorlog en vrede de vermoeide en vadsige dansmeester die het allemaal wel best vindt en in zijn afkeer van rekenarij de tegenpool van Tolstojs Napoleon, is de verpersoonlijking van dit standpunt. ‘Door bij Borodino slag te leveren en het gevecht niet te ontwijken,’ lezen we in Oorlog en vrede, ‘handelde Koetoezov onwillekeurig en irrationeel. Maar later futselden de geschiedschrijvers listig uitgedachte bewijzen in elkaar voor de vooruitziende blik en het genie van de generaals die van de blinde werktuigen, waarvan de historie zich bedient, wel de meest slaafse en onvrijwilligste waren.’Ga naar eind15. Tolstoj wist het niet, wilde het misschien niet weten, maar Napoleon dacht er net zo over. De man die in Oorlog en vrede de rol van de grote schaker speelt, wist beter dan Tolstoj deed voorkomen dat een veldslag per definitie een chaos is. Op St. Helena merkte hij op: ‘De historische feitelijkheid, die men zo vaak aanroept en waar men zich zo frequent op beroept, is vaak niet meer dan een woord: zij kan niet vastgesteld worden op het moment waarop de gebeurtenissen in feite plaatsvinden, in het tumult van tegenstrijdige passies; en als er, later, een zekere overeenstemming is, dan komt dat alleen omdat er niemand is om haar tegen te spreken.’ Voor Napoleon stond net als voor Tolstoj vast dat de geschiedenis gemaakt wordt in een mêlée, waarin de betrokkenen hun oriëntatie volledig kwijt zijn en waarin van het uit de geschiedenisboeken bekende grotere geheel niets te ontdekken is. En net als Tolstoj trok hij er de consequentie uit: ‘Als dit zo is, wat is dan [...] historische waarheid? Een fictie-waar-men-het-over-eens-is, zoals wel treffend is gezegd.’Ga naar eind16. Voor Tolstoj was en bleef Napoleon de man die bij alles wat hij publiekelijk deed en zei een oogje op de geschiedschrijvers gericht hield. Als zodanig is hij in Oorlog en vrede het symbool voor iets dat Tolstoj erg verwerpelijk vond: de symbiotische verstandhouding tussen de mensen die de geschiedenis beschrijven en de mensen die haar menen te maken. Door de historici kant en klare faits et gestes aan te leveren had Napoleon voorzien in hun behoefte aan afgeronde karakters en overzichtelijke partijtjes | |
[pagina 115]
| |
schaak. Volgens Tolstoj met succes. Weliswaar schilderden niet alle geschiedschrijvers Napoleon af zoals hij het zich gewenst had, maar het onwaarachtige van zijn handelen was nog niemand opgevallen. Van de weeromstuit presenteerde Tolstoj hem als een belachelijke stumper die zijns ondanks, op een manier die hij zelf absoluut niet begreep, een historisch personage werd. Anticiperen op de geschiedschrijving getuigde volgens Tolstoj van een slecht karakter. Hij kon zich niet voorstellen dat iemand die moreel zuiver op de graat was zich iets van een publiek zou kunnen aantrekken en net als Rousseau, wiens werk hij naar eigen zeggen in zijn jeugd verslonden had, geloofde hij dat van mensen die er een beroep van maken zich op podia te laten bewonderen een verderfelijke invloed uitging.Ga naar eind17. Tolstoj dacht dat het geval Napoleon aantoonde dat de symbiose tussen geschiedschrijvers en dadenstellers hoe langer hoe inniger werd en hij was bang dat de laatsten hoe langer hoe enthousiaster zouden gaan proberen het leven in redelijke banen te leiden. En een proliferatie van de neiging in alles een schaakpartij te zien zou volgens hem ten koste gaan van het vermogen de wereld te ervaren zoals die is: als een dansfeest dat soms dodelijk, een enkele keer opwindend, vaak vermoeiend maar altijd onoverzichtelijk is. De ‘onwillekeurigheid’ van Koetoezov zou hoe langer hoe zeldzamer worden en mensen als Pierre Bezoechov zouden misschien definitief verstrikt raken in allerlei door de geschiedschrijving gecodificeerde ideeën over hoe de wereld in elkaar zit. Tolstoj is, met Nietzsche, een van de weinigen die zich verdiept hebben in de invloed die geschiedschrijving heeft op geschiedenis-inwording. Maar terwijl Nietzsche in Vom Nutzen und Nachteil der Historie für das Leben betoogde dat een overmaat aan historisch besef 's mensen handelingsbekwaamheid aantast, is Tolstoj bang dat het tegenovergestelde zal gebeuren. Hij geloofde dat naarmate de schaakpartijachtige kijk van historici op de wereld meer ingang zou vinden, het geloof in ‘de maakbaarheid van de samenleving’ zou toenemen. Als niet altijd duidelijk is op wie Tolstoj het nu eigenlijk voorzien heeft, op de geschiedschrijvers of op de mannen die, als Napoleon, instant-geschiedenis proberen te leveren, dan komt dat omdat Tolstojs ontstemming zich eerst en vooral richt op de symbiotische relatie tussen beide. Het was ironisch dat hij, om het onheilspellende van deze symbiose aan te tonen, ongrijpbare dansers als Napoleon en Koetoezov tot goed hanteerbare schaakstukken moest reduceren. |
|