| |
| |
| |
[Nummer 2]
Cas Wouters
Madagascar
Sociologische schets van een verkenningsreis
Bijna veertig jaar geleden besloot ik me aan te sluiten bij de postzegelverzamelaars. De eerste zegel die me door zijn schoonheid met dat besluit tevreden stemde, bezorgde me ook een schok van herkenning. Hij kwam namelijk, zo las ik, uit Madacaspar - en ik heette Caspar. Pas later ontdekte ik in mijn schoolatlas dat het land niet helemaal naar mij was genoemd, maar toch wel bijna - zo hield ik vol. Ik zag ook dat het een eiland was, een groot eiland.
Sindsdien heb ik zelden iets over het eiland van mijn jongensdromen gehoord of gelezen, behalve af en toe bij Dick Hillenius. Die was er verrukt van, en niet alleen vanwege zijn vak, de biologie: ‘Ik heb nooit eerder een volk ontmoet dat als geheel zo vriendelijk en behulpzaam en gastvrij was. En daarbij zo mooi.’ (Eilanden bestaan niet meer, kaos, Amsterdam 1988, p. 31) Afgelopen zomer ben ik er geweest. Hillenius had gelijk.
Madagascar is bijna even groot als Frankrijk en de Benelux samen. Het eiland telt ± 11 miljoen inwoners, verdeeld over 18 verschillende stammen of etnische groepen. Zij zijn zowel uit Afrika als Azië afkomstig en hun cultuur vormt een mengeling van deze beide wereldculturen, hetgeen onder andere tot uiting komt in het grote belang van zowel veebezit als rijstbouw. In het koloniale tijdperk is Madagascar bovendien van een Franse inslag voorzien. Het resultaat is een unieke culturele en etnische pluriformiteit binnen één en dezelfde eilandsamenleving. Toch is de belangstelling in de wereld voor deze melange van Afrika en Azië minimaal. Madagascars isolement is groot, zowel figuurlijk als letterlijk. Passagiersschepen gaan er niet heen. Een betrekkelijk gering aantal vrachtboten vaart zeer onregelmatig. Men komt Madagascar dus per vliegtuig binnen. Op twee minuten afstand van het vliegveld staat een hotel waar de hele nacht een landelijke stilte heerst. In de verderop gelegen hoofdstad leven 2 miljoen mensen, maar ook daar kan men 's ochtends bijna overal hanegekraai horen.
Sedert 1975 staat president Ratsiraka aan het hoofd van de Socialistische Republiek Madagascar. In zijn naam werd een uitgebreid nationalisatieprogramma uitgevoerd, dat het land op de rand van het bestaansminimum heeft gebracht. Mensen mét werk verdienen 15 tot 20.000 fmg (f 22,- tot f 30,-) per maand, een ingenieur 25.000 fmg en een minister 250 tot 300.000 fmg. De armoede is er de laatste jaren dusdanig toegenomen dat verschillende groepen daklozen zich de vuilnishopen van de stad als bron van voedsel en inkomsten hebben eigen gemaakt. Zij verdedigen ‘hun’ vuilnishoop, desnoods met geweld.
| |
Vazimba, de ‘oorspronkelijke’ bewoners
Het is niet zeker dat Madagascar vóór de vijfde eeuw, toen uit Azië en Afrika afkomstige mensen er zich vestigden, ook al was bewoond. De overlevering wil echter dat er oorspronkelijk een volk van bijna-blanke dwergachtigen heeft gewoond, Vazimba genaamd. Deze Vazimba zouden door de binnentrekkende volkeren zijn overwonnen en uitgemoord. Vrijwel iedereen op Madagascar is
| |
| |
hier ten stelligste van overtuigd, tot welke van de achttien etnische groepen men ook behoort. Even stellig gelooft men dat de Vazimba nog steeds bestaan - teruggetrokken levend in de bush-bush, bang om gezien te worden. Er bestaan zelfs reisgidsen waarin de Vazimba als een van de vele etnische groepen beschreven worden. Velen vertellen met grote stelligheid dat er tombes van de Vazimba bekend zijn. De Nederlandse consul J. van Wijngaarden, tevens directeur van Radio Nederland Wereldomroep op Madagascar, sloot dat niet uit, evenmin als de Nederlandse missionaris, pater Muldering, die al 25 jaar op Madagascar verblijft.
Echter, volgens Suzan Huisman (in de landenmap van het novib over Madagascar, uitgegeven september '85) heeft men het bestaan van de Vazimba ‘nog niet kunnen aantonen’. En de antropoloog Maurice Bloch is zeer sceptisch. Inderdaad, zegt deze, de huidige bevolking, die aan de tomben van voorouders een prominente betekenis toekent, ziet zichzelf als veroveraars van een land dat oorspronkelijk toebehoorde aan anderen die er hun tomben hadden. Maar Bloch stelt tevens vast dat telkens wanneer de resten van een oude tombe - altijd een gemeenschappelijk graf - worden gevonden, deze steevast als een Vazimbatombe wordt gerubriceerd en dat iedere dode zonder nakomelingen per definitie een Vazimba heet. Als geesten hebben de Vazimba nog meer actuele betekenis: zij kunnen invloed uitoefenen op de vruchtbaarheid, vooral die van vrouwen. Op grond van dit geloof bestaan er nog steeds Vazimba-culten. Zij worden vooral gedragen door vrouwen, die zo de zegen van de Vazimba willen afsmeken.
‘The power of the Vazimba element is a wild and dangerous power of amoral forces; amoral because the Vazimba are unconcerned with the welfare of other people's descendants. In the blessing, however, their power is controlled and contained by ancestral power.’ (Maurice Bloch, From Blessing to Violence, Cambridge University Press 1986, p. 42-43)
De Vazimba staan dus voor de onvoorspelbare, angstaanjagende maar toch ook benijdenswaardige vitaliteit van natuurkrachten die met behulp van de zegen van de voorouders - alléén te verkrijgen door trouw te zijn aan de voorouderlijke gebruiken en hun orde onverkort te handhaven - getemd en gekanaliseerd moeten worden.
De Vazimba vormen een intrigerend deel van Madagascars cultuur en een rijke bron van speculatie: Als ze hebben bestaan, dan vinden we in de overlevering en in de Vazimba-culten een voorbeeld van de diepe en langdurige indruk (honderden generaties) die fysiek geweld kan nalaten, óók bij de afstammelingen van de geweldenaren. Mochten de Vazimba nu nog steeds ergens op Madagascar een verborgen leven leiden, dan geldt hetzelfde voor de afstammelingen van de slachtoffers. En mocht hun bestaan geheel en al zijn verzonnen, dan kunnen de uit Azië en Afrika afkomstige (verdreven?) volkeren daarin de psychische compensatie voor hun vertrek hebben gevonden. Hoe dan ook, wie het land bezoekt komt via de levenden in ‘aanraking’ met de geesten van zowel de voorouders van de levenden als die van de mensen die zij lang geleden hebben uitgemoord: een apart soort van historisch besef. Het op zo'n onverbloemde manier uitdragen een volk van overwinnaars over anderen te zijn, ontbreekt in de nationale identiteiten van landen als Zuid-Afrika, de usa, Israël, Australië of Nieuw-Zeeland.
| |
Etnische pluriformiteit en politiek
De belangrijkste spanning tussen de etnische groepen op Madagascar is die tussen de Merina (een ‘stam’ van Aziatische origine die vnl. in en om de hoofdstad woont) en de zgn. côtiers, de kustbevolking. Van de achttiende eeuw tot in het recente verleden hadden de Merina grote delen van het eiland in hun macht. De basis ervan legden zij door zwarten als slaven om te ruilen voor geweren. President Ratsiraka is echter een côtier die via het leger is opgeklommen, en zijn ‘decentralisatie- | |
| |
politiek’ heeft er toe geleid dat veel côtiers zich in de hoofdstad op belangrijke posten hebben gevestigd. De laatste tijd moet Ratsiraka weer toestaan dat de Merina sterker vertegenwoordigd raken in de machtscentra. Vooral de voormalige adel van de Merina heeft zich daartoe georganiseerd, aldus een bericht uit Parijs. (La Lettre de l'Océan Indien, no. 337, 18 juin 1988) De toelating van meer Merina tot de machtscentra lijkt vooral onder de druk van een steeds wankeler economische situatie plaats te vinden.
De voormalige kastenindeling van de Merina - adel, vrijen en slaven - behoort nog niet echt tot het verleden. Iedereen weet wie van welke groep afstamt; dat wordt nog steeds belangrijke informatie gevonden. De consul weet zelfs te vertellen dat het een publiek geheim is dat Ratsiraka in 1975 aan de macht is gekomen door president Ratsimandrava kort na zijn aanstelling te vermoorden, en dat hij deze moord liet uitvoeren omdat Ratsimandrava uit de voormalige kaste der slaven afkomstig was.
| |
Etnische pluriformiteit, tradities en omgangsvormen
De achttien verschillende stammen leven in betrekkelijke vrede, zonder stammengeweld met elkaar, mede met behulp van een Aziatisch aandoende en veel terughoudendheid vereisende gedragscode. Ook op Madagascar kan men Europeanen de verzuchting horen slaken: ‘Je weet nooit wat ze denken.’ En inderdaad, oosterse onverstoorbaarheid en ondoorgrondelijkheid zijn er herkenbaar. Zoals in het traditionele Azië is ook hier de sociale ruimte om zich als individu te profileren gering. De tomben zijn niet voor individuen, maar voor alle voorouders, en het spreekwoord ‘duizend mannen sterven niet in één dag’ betekent dat de continuïteit van de groep de discontinuïteit van het individu overstijgt (De naam van de hoofdstad betekent letterlijk: stad van duizend). Dienovereenkomstig gebiedt de traditie dat men zich in woord en daad richt op datgene wat als sociaal wenselijk geldt - een traditie die waarschijnlijk stamt uit tijden van grote knechting. Afwijken is opvallen en al gauw: uit de toon én uit de boot vallen.
Dit alles wil niet zeggen dat de traditionele gedragscode geen veranderingen heeft ondergaan. Bij oppervlakkige, romantische beschouwing kan de adoptie van Westerse levensstijlen en gedragscodes gemakkelijk de indruk wekken dat hier een formaliseringsproces gaande is: driedelige Westerse pakken, bustehouders, formele vergaderingen, sluitingstijden en dergelijke hebben dan de veronderstelde informelere omgang verstoord. Maar, vergeleken met de traditionele omgangsvormen betekenen deze veranderingen in feite een informalisering. De oude codes gaven in veel gevallen uitdrukking aan veel sterkere en ondoordringbaarder sociale scheidslijnen tussen de klassen, de seksen en de generaties. Vooral op het platteland is de sociale controle volgens de oude tradities nog steeds enorm sterk.
Een voorbeeld: pater Muldering probeert in zijn gemeenschap de produktiviteit van de rijstcultuur te verhogen. De traditionele manier waarop de mensen bij voorbeeld jonge rijstplantjes verpoten, beschadigt de wortels zodanig dat menig plantje het aflegt. Toch had hij slechts succes bij één man. Deze stond sterker dan anderen open voor nieuwe methoden, aldus pater Muldering, omdat zijn vader was gestorven. Maar, ondanks het feit dat zijn nieuwe produktiemethoden overtuigend tot grotere oogsten leidden, is de kans dat zijn gemeenschap hem dwingt tot de oude terug te keren zeker niet denkbeeldig. Zijn rijst wordt namelijk geboycot onder het motto: die rijst heeft niet de zegen van onze voorouders en kan daarom slechts ziekte en ellende brengen.
Toch zijn al veel van de oude codes verwaterd of verdwenen. Bij voorbeeld de traditionele manier om iemand te passeren vergt een betrekkelijk uitgebreid en onderdanig gedrag dat nog wel kan worden waargenomen, maar toch steeds minder. Als ze zich volgens die
| |
| |
oude code zouden gedragen zouden veel, vooral jonge mensen zichzelf als belachelijk ervaren. Ze zouden zich opgesloten voelen in een rigide systeem van sociale stratificatie:
Bij het passeren maakt men zichzelf kleiner, men zakt door de knieën, maakt met het bovenlichaam een diepe buiging. Eén arm wordt in een vaste positie gehouden, en wel zodanig dat de hand zich ter hoogte van de knieën of zelfs lager bevindt, met de palm van de hand open gestrekt in de richting van de persoon die men passeert. Zich op deze manier voortbewegend zegt men ‘azaha fady’ - van oorsprong een zeer formele verontschuldiging, aangezien ‘fady’ tevens de betekenis van ‘taboe’ heeft. Op mij maakte deze vertoning een archaïsche indruk, een soort equivalent van: Verschoon mij Heer, Uw dienstwillige dienaar haast zich voorbij - en kijk: géén wapens!
Ook het oude gebruik dat mensen van verschillende rang elkaar ook verschillend begroeten, is tanend. Toen ik, Europeaan, vragen stelde over deze - en andere - traditionele gebruiken, kreeg ik slechts aarzelend antwoord. De vragen werden kennelijk als gênant ervaren. Begrijpelijk, want omgangsvormen zoals deze hielden hen ‘op hun plaats’, d.w.z. de plaats van hun sociaal geërfde superieure of inferieure positie.
| |
Etnische pluriformiteit, eenheidsidealen en eenheidsgedrag
De culturele verschillen tussen de stammen zijn groot. Bij de Bara bij voorbeeld ervaart een man het als vleiend als een andere man interesse toont voor zijn vrouw. En als zij daarop ingaat, dan gedoogt hij dat zolang hij maar als haar echtgenoot wordt gerespecteerd, d.w.z. zolang hij geschenken (zoals een zebu - bultos) ontvangt. Bij de Antandroy daarentegen kan het tonen van een dergelijke interesse gemakkelijk tot gewelddadigheden leiden. Zij worden als ‘jaloers’ beschouwd en polygamie, die onder andere voorkomt bij de Betsileo en de Betsimisaraka, is er uit den boze. In het spectrum van seksuele zeden en gebruiken nemen de Sakalaven wellicht een middenpositie in. Op het platteland kan men daar nog steeds de oude gewoonte zien dat jonge mannen een kam in het haar dragen ten teken dat zij op zoek zijn naar een vrouw (De uit Madagascar afkomstige man die ik in Amsterdam trof, gaf met kennelijke gêne toe ‘van dit gebruik gehoord te hebben’). Eens in de tien jaar vieren de Sakalaven het feest van het baden van de koninklijke overblijfselen, Fitampoha genaamd, en gedurende die week zijn de seksuele taboes, tóch al niet de strengste, verminderd tot opgeheven. In een beschrijving van het feest in een landelijk tijdschrift vond ik de volgende zin: ‘De man die zich overgeeft aan de zonde van de... jaloezie, moet voor die zonde boeten door een zebu te offeren.’ (G. Rabesahala in Madagascar Renouveau no. 8, 1978)
Ondanks alle verschillen is men over het algemeen trots op het ‘continentale eiland’, ‘l'ile heureuse’, waar men samen lid is van één grote gemeenschap; een voorbeeld voor de volkeren van de hele wereld. Een affiche van het Direction de Tourisme overdrijft zelfs: ‘Un pays, un peuple.’ Inderdaad, de grote onderlinge verschillen kunnen vooral aanvaard worden door naar nóg grotere overeenkomsten te verwijzen. Maar, uit zo'n tekst spreekt tevens een vrome wens en in werkelijkheid gaat het uiteraard minder vroom toe. Zowel in als tussen mensen strijden etnische en nationale identiteit om de voorrang. Als voorbeeld kan de mededeling van consul Van Wijngaarden dienen dat er des te meer angst voor andere stammen en gebieden bestaat, naarmate men afdaalt op de maatschappelijke ladder: het consulaat beschikt over een vakantiehuisje aan de kust, maar de lagerbetaalden gaan er niet heen. Ze zijn bang, blijven liever onder elkaar. Velen hebben nog nooit de zee gezien.
Ten opzichte van de blanken en andere buitenstaanders is de nationale identiteit van het ‘un pays, un peuple’ sterk ontwikkeld. De geschiedenis wemelt van de voorbeelden van verzet tegen vreemde indringers, en ook tegenwoordig lijkt de kracht van het gevoel van onderlinge verbondenheid en solidariteit
| |
| |
groot. Zo was het bij voorbeeld onmogelijk om er achter te komen wie van het personeel van Radio Nederland betrokken was bij een interne diefstal van verf - aan verf is moeilijk te komen en zij is heel duur. Niemand van het personeel liet iets los, ze dekten elkaar allemaal. Overigens gaat die nationale solidariteit zelden of nooit zo ver dat zij uitmondt in hatelijk of opdringerig gedrag ten opzichte van (blanke) toeristen. Een enkele keer komt het voor dat kinderen in de kleuterleeftijd zich angstig ten opzichte van de vazaha (blanke) tonen. In sommige gezinnen wordt de vazaha namelijk nog als de boeman, als verlengde arm van de ouderlijke autoriteit gebruikt, ongeveer zoals vroeger bij ons Zwarte Piet. Maar over het algemeen kan juist de vriendelijke belangstelling die kinderen ten opzichte van blanken aan de dag leggen de blanke reiziger ervan overtuigen dat de algemene vriendelijkheid van de bevolking authentiek is. Vergeleken bij veel andere armere landen worden de nieuwsgierigheid en de baatzucht ten opzichte van blanken sterk ingetoomd.
| |
Tolerantie en discriminatie
Tot de traditionele gedragscode behoort de gewoonte om zichzelf bij voorbaat te verontschuldigen voor zowel het feit dát men iets zegt of doet, als voor eventuele fouten, gebreken, tekortkomingen. Voor Europeanen lijkt het soms alsof de mensen gebukt gaan onder een sterk schuld- of minderwaardigheidsgevoel. Maar zulk gedrag maakt deel uit van de gangbare omgangsvormen die wellicht het best kunnen worden begrepen uit de sterk verschillende zeden en gebruiken: als vergoeilijking vooraf van mogelijke inbreuken op andermans traditie.
Sterk met elkaar strijdige zeden en gebruiken worden dus apart gehouden en/of getolereerd via algemeen geldende omgangsvormen. De traditionele gedragscode, inclusief de veranderingen in Westerse, informelere richting, biedt die ruimte. Het is een tolerantie die intact blijft zolang een zekere sociale afstand in acht genomen kan worden. Komt men elkaar te nabij, dan gaan de haren overeind en is onderlinge discriminatie niet uitgesloten. Genoemde consul gaf als voorbeeld van discriminatie het protest dat alle medewerkers van Radio Nederland aantekenden tegen de voorgenomen aanstelling van een nieuwe medewerker: hij werd te zwart gevonden.
Hoe blanker, des te hoger aangeschreven. De vrouw van president Ratsiraka draagt een pruik om haar kroeshaar te verbergen; in de steden lopen vrouwen op straat met hun tasje omhoog om hun gezicht tegen de zon te beschermen; op het platteland smeren ze daartoe een witte pasta op hun gezicht.
Maar in de dagelijkse omgang zal geen discriminatie merkbaar zijn, ook niet tussen vertegenwoordigers van de uiterste regionen van de sociale ladder. De sociale omgangscode sluit dat uit: elkaar negeren of uit de hoogte doen is uit den boze. Tussen de etnische groepen bestaat een soort van ‘verzuiling’ die met veel beleefdheid en tolerantie gepaard gaat. Ze leven in vrede met en vooral naast elkaar. (Vgl. Herman Vuijsje, Vermoorde Onschuld. Etnisch verschil als Hollands Taboe, Amsterdam 1986)
Wel komen er af en toe gewelddadigheden voor tegen degenen die als buitenlandse indringers worden beschouwd, zoals de Komoren en de Indiërs. In 1976 zijn er honderden van de Komoren afkomstige mensen vermoord, in de stad Mahajunga vond een slachting plaats. In 1987 is er een onbekend aantal Indiërs vermoord uit protest tegen de machtige economische positie die deze mensen in het land innemen. Maar tussen de stammen die men als deel van de eigen bevolking beschouwt, gebeurt zoiets niet of nauwelijks. De laatste opstand, in het arme Zuidwesten, dateert uit 1971 en was weinig gewelddadig. Dat is opmerkelijk, gezien de grote onderlinge verschillen en de problemen waarin het land verkeert.
| |
| |
| |
Decentralisatie en deportatie
Met behulp van een ‘decentralisatiebeleid’ poogt de regering de aparte etnische identiteiten verder te doen opgaan in een krachtiger nationale identiteit. Dit beleid staat in principe lijnrecht tegenover het beleid dat als ‘apartheid’ wereldberucht is geworden, althans ideologisch is het er het tegendeel van. Maar...
De eerste die over dit beleid vertelde was een Franse missionaris in een achterafstreek in het mid-Westen. Hij zei dat dit beleid neerkwam op een gedwongen verspreidingspolitiek. De bevolking van dorpen waar maar één etnische groep woont, wordt soms - zeker als ze ‘lastig’ zijn - gedeporteerd en hun huizen worden afgebrand. Een Franse tabaksplanter uit die buurt, met een Madagascarse getrouwd en daarom in het land gebleven, relativeerde dit nieuws door te vertellen dat het alleen ging om mensen die sterk verspreid wonen. Zij worden gedwongen zich in dorpen te vestigen, omdat ze daar beter kunnen worden beschermd én gecontroleerd. Een gendarme aan de Oostkust - zélf een Betsileo, die op het hoogland wonen - zei me dat ook dit onzin was: alle stammen zijn vertegenwoordigd in de politiek en de vertegenwoordigers zien erop toe dat er met geen van de leden van hun stam iets mis gaat. Zelfs zo, dat veel werk van de gendarmes door de machinaties van de politiek weer ongedaan wordt gemaakt. Een decentralisatiebeleid? Nee, hij kende slechts een beleid dat op nationale eenwording, ‘unification nationale’, was gericht. Jean-Jack Ramambazafy, chef de service de l'information van het ‘ministère de l'information, de l'animation idéologique et de la cooperativation,’ vertelde op zijn beurt dat de etnische groepen - het woord stam noemde hij koloniaal - ook nu al overal verspreid wonen en dat het praten over etnische groepen weliswaar aan de orde van de dag is, maar er is niets aan de hand: ‘Sommigen in de politiek hebben daar gewoon belang bij.’ De Nederlandse consul kende het decentralisatiebeleid wel degelijk, maar hij wist weinig details: ‘De pers stelt hier niet veel voor; er heerst het “regime van de stilte”. Je moet afgaan op informatie die je “en route” hoort. Er circuleren dus enorm veel verhalen.’ Uit die verhalen
weet hij dat veel mensen uit het hoogland zijn gedwongen naar de kust te verhuizen.
Over het ‘regime van de stilte’ gaf hij verder als voorbeeld dat de eerste minister onlangs was afgetreden en dat niemand wist waarom. Er had geen afscheid plaatsgevonden. Zelfs een directe collega van de eerste minister, ook een generaal en een vriend van Van Wijngaarden, kende de achtergrond van dit vertrek met stille trom niet. De verhalen gonzen van machtsstrijd, corruptie en omkoping.
Deportaties zijn op Madagascar overigens geen ongewoon verschijnsel. Ook arme, werkloze stedelingen worden regelmatig naar het platteland gedeporteerd, ‘waar nog land genoeg is dat ze kunnen bewerken’, maar ze komen steeds weer naar de hoofdstad terug.
De vermenging van de verschillende etnische groepen heeft in het verleden vele vormen aangenomen. In dat opzicht zijn er veel ‘voorboden’ van de ‘decentralisatiepolitiek’. Zo is er geen enkele etnische groep ‘raciaal’ homogeen en zijn er velen die wat hun uiterlijk betreft zowel in Azië als in Afrika zouden opvallen en die een mengvorm van beide continentale typen belichamen. Een andere ‘voorbode’ bestond uit het in praktijk brengen van het ritueel van bloedbroederschap tussen mensen van het hoogland en zwartere westkust-bewoners. Vriendschappen werden zo in verwantschappen omgezet. Volgens sommigen, onder wie een Franse pater, werden veel van deze praktijken ingegeven door eigenbelang: op deze manier wisten de hooglanders hun zwartere vrienden aan zich te binden en uit te buiten.
| |
Christendom
In een land met zoveel etnische groepen en identiteiten, die toch gehouden zijn samen te leven, kan de kerk, de georganiseerde gemeenschap van gelovigen, de mensen aan een identiteit helpen die de eigen etnische identiteit overstijgt. Dit gebeurt vooral wanneer de
| |
| |
onderlinge machtsstrijd schade toebrengt aan het algemeen belang en de regering zich door corruptie en wanbeleid van de mensen heeft vervreemd. Dan kunnen de kerken een meergroepen omvattend alibi verschaffen om de belangen te bundelen. Aan de andere kant komt veel christendom voort uit een soort van spiritueel kolonialisme:
‘Als je niet zegt dat je christen bent, laten ze je niet toe in hun hospitalen,’ zei onze gids naar de graven van de Sakalaven. Hij voegde eraan toe: ‘En daar werken wél de beste dokters.’
In die gevallen is het christendom nauwelijks meer dan een hoge hoed die bovenop de oude opvattingen is geplaatst: Waar eerst allerlei rituelen ertoe strekten de voorouders rechtstreeks om hun zegen te vragen, daar dienen zij nu om de voorouders te vragen te bemiddelen bij het verkrijgen van Gods zegen. God is dan een soort voorouder van voorouders geworden.
| |
Afrika en blanken
Op Madagascar voelt eenieder zich boven Afrika verheven, ook degenen die van Afrikaanse oorsprong zijn en op wie weer wordt neergekeken door degenen die van Aziatische oorsprong zijn. Afrikanen komen naar Madagascar om er te studeren - dat zegt iedereen genoeg. Ze gelden als ‘méchant’, met een verwijzing naar het besnijden van vrouwen, als ‘ruw’ en ‘minder intelligent’. Ook intern gelden dezelfde, ‘klassieke’ argumenten: een Merinachauffeur vertelde in alle oprechtheid dat de Sakalaven - van Afrikaanse oorsprong - over het algemeen arbeidsschuw en minder intelligent zijn dan de hooglanders.
Op Madagascar, zoals in heel Afrika, representeren de blanken in Zuid-Afrika de zo hecht gesloten rijen van de blanke rijken die hun de toegang tot de bronnen van die rijkdom ontzeggen. Zuid-Afrikanen mogen het land niet in, maar hun radiouitzendingen zijn in sommige delen ervan te beluisteren en de techniek, de rijkdom en de spiritualiteit die ervan uitstraalt, wekken begeerte. De rijkdom van blanken boeit in bewondering voor de blanke cultuur en levensstijl:
Onderweg gaven wij als dank een paar pakjes Marlboroh aan een man van 71 jaar; het bleek toen dat hij achttien jaar niet had gerookt, maar in de geschenken aanleiding vond opnieuw te beginnen. Door het roken van zo'n Westers, wereldbekend merk sigaretten meende hij op een symbolische manier deel te hebben aan de ‘grote wereld’.
Deze geboeidheid heeft ook een erotisch aspect: de gesoigneerde ‘mannen van de wereld’ weten immers zo jaloersmakend bevallig toegang te krijgen tot de mooie ‘vrouwen van de wereld’ - Westerse vrouwen.
Het incorporeren van Westerse gebruiken en goederen binnen de eigen cultuur kan zich lange tijd tamelijk probleemloos doorzetten, totdat dit integratieproces in een fase komt waarin steeds meer mensen zichzelf gaan ervaren als verkerend op de onderste sporten van een Westerse sociale ladder. Vanaf dat moment kunnen tegenbewegingen die de nadruk leggen op de oude eigen cultuur tot bloei komen, zoals bij voorbeeld is gebeurd in Iran of op Hawai. Het zich richten op ‘de grote wereld’ gaat dus gepaard met ambivalenties, waarvan op Madagascar momenteel nog (of weer) weinig blijkt.
| |
Economie en politiek
Toen J. van Wijngaarden in 1971 op Madagascar arriveerde, moest hij 100 fmg voor f 1,31 kopen. In 1988 hoeft hij voor die 100 fmg slechts 14,5 cent te betalen. Deze devaluatie geeft een indicatie van de economische neergang, die ook in vele beelden van gebrek aan onderhoud en verval tot uiting komt. De nationalisering van de bedrijven is voor het merendeel op een grote mislukking uitgedraaid. Er zijn bij voorbeeld gebieden waar de tabaksproduktie tot 3 à 4% is teruggelopen, vooral omdat de regering pas een jaar na de oogst een deel van de toegezegde aankoopprijs betaalde en vele boeren er dus toe overgingen slechts voor eigen gebruik te verbouwen. De
| |
| |
opmars van bedrijven en organisaties wordt ook geremd door corruptie - beambten eisen ‘hun’ deel - en door ‘oneigenlijke’ concurrentie oftewel jaloezie tussen de etnische groepen, die ‘hun’ deel in de zeggenschap opeisen. De mislukking van de nationalisaties is impliciet toegegeven nu ook op Madagascar sedert begin 1988 een politiek van privatisering is ingezet. Het imf wil nu nóg een devaluatie van zo'n 30%, maar Ratsiraka probeert dat tegen te houden. Op die manier wringt hij zich door de bocht van de privatisering, een politiek die haaks staat op zijn politieke beleid uit het nabije verleden. Nog maar enkele jaren geleden predikte hij de opvattingen van Kim Il Sung. Ook andere voorbeelden maken aannemelijk dat Ratsiraka een handig gebruik weet te maken van de mogelijkheden van zijn functie om in veranderende belangen- en machtsverhoudingen te bemiddelen en nieuwe evenwichten te vinden. Afgaande op de verhalen in de politieke wandelgangen schuwt hij middelen als afpersing, omkoping, bedreiging en geweld niet.
Over de gehele wereld, niet alleen op Madagascar, hebben miljoenen mensen hun verlangen naar grotere welvaart en grotere sociale gelijkheid gericht op een of andere vorm van socialisme. Met de revolutie op Madagascar is geprobeerd om het tegen de rijke blanken op te nemen en hun te wijzen op een betere uitweg uit de problemen die de wereld moreel in de greep houdt. De laatste jaren lijkt de identificatie met een of andere vorm van socialisme zwakker te worden. Net als op Madagascar is vrijwel overal privatisering aan de orde van de dag. Het vertrouwen in eenvoudige, ideologische recepten verbleekt nu ook de belangrijkste geleide economieën - ussr en China - enigszins worden geliberaliseerd en de meeste socialistische regimes zich niet bepaald een reputatie van sociale rechtvaardigheid en gelijkheid wisten te verwerven. Bovendien leert men langzaam maar zeker uit ervaring dat veel politieke en economische beleidsproblemen ‘ideologisch onafhankelijk’ zijn. Als voorbeeld kunnen de problemen van de enige cementfabriek op Madagascar gelden:
Een Duitser die in de jaren zeventig meehielp het produktieproces in de stad Antsirabe op gang te brengen, vertelde dat in Europa een dergelijke fabriek aan zeventig mensen werk zou bieden, iedereen inbegrepen. Hier benadert alleen al de staf van de fabriek dat aantal. In plaats van uit één directeur bestaat de leiding uit een directeur-generaal met drie directeuren onder zich, allemaal met hun eigen bureaupersoneel. In de eerste jaren draaide de fabriek met winst, maar de winsten verdwenen. Er werd geen cent uitgetrokken voor investeringen noch voor onderhoud. De eerste keer dat het produktieproces stilviel kwam dit doordat de machines waren vastgelopen: ze waren te lang niet geölied en er was geen olie meer in voorraad, noch de benodigde buitenlandse valuta om olie te kopen.
Dit soort gebeurtenissen lijkt symptomatisch voor zowel het geloof in eenvoudige ideologische oplossingen om grotere welvaart en gelijkheid tot stand te brengen, als voor de kinderziekten van prille industrialiseringsprojecten. Dergelijke ervaringen kunnen ertoe leiden dat de kinderziekten van politieke onafhankelijkheid en industrialisering op den duur worden overwonnen. Ook de eisen en voorwaarden verbonden aan geldleningen van instituties zoals het imf en de Wereldbank zullen waarschijnlijk steeds sterker in die richting dwingen. De ‘schuldencrisis’ kan zo misschien worden omgesmeed tot een ontwikkelingsinstrument, waardoor een aantal schuldenlanden een welvaartspeil boven het bestaansminimum bereiken.
| |
Geboortebeperking en aids
Om zo'n welvaartspeil te bereiken moet ook de snelle bevolkingsaanwas in dergelijke landen worden ingedamd. Zoals in de meeste andere arme landen zijn de middelen tot geboortebeperking op Madagascar slechts voor enkelen toegankelijk, als ze al te koop zijn. Bij navraag in verschillende apotheken op Madagascar bleek dat ‘de pil’ noch condooms er voorradig
| |
| |
zijn. Ze waren ‘in bestelling’, al drie jaar of langer. Toen ze te koop waren, bedroeg de prijs méér dan die van een prostituée (De verhouding tussen de prijs van een prostituée en die van een condoom lijkt mij een veelzeggende indicatie voor het welvaarts- en beschavingspeil van een land). Primitief uitgevoerde abortus, met breinaalden, is dus de meest gangbare manier van geboortebeperking. Het aantal sterfgevallen en ongelukken is groot, evenals het aantal ongehuwde moeders.
Iedereen op Madagascar weet te vertellen dat aids er niet voorkomt, maar of dat werkelijk zo is valt niet na te gaan. En mocht het zo zijn, dan duurt dat vast niet lang meer. Gezien de seksuele gewoonten op het eiland - een missionaris: ‘De meisjes gedragen zich hier net zo vrij als de jongens’ - zal de ziekte zich er snel verspreiden. De noodzaak om daaraan een halt toe te roepen kan er dan toe leiden dat er op grote schaal condooms tegen lage prijzen beschikbaar worden gesteld, waardoor ook het geboortecijfer zou kunnen dalen. Zo'n politiek kan echter alleen slagen als de inkomens boven het bestaansminimum uitkomen: op dit moment sterven er op Madagascar nog velen aan malaria omdat de honger hen ertoe aanzet rijst te kopen in plaats van anti-malariapillen.
| |
Bevolking en staat
Voor het gros van de bevolking bestaat er boven het niveau van de politie nauwelijks een staat, laat staan een rechtsstaat. En de politie is corrupt, dat weet iedereen. Chauffeurs vertellen bij voorbeeld dat ze regelmatig wat geld aan de politie geven om hen te vriend te houden. Doen ze dat niet, dan worden ze gepakt. Een overtreding, bij voorbeeld het vervoeren van meer passagiers dan officieel is toegestaan - en dat is haast regel -, kost hun dan méér dan de regelmatige bijdragen die ze nu afstaan.
De politiefunctie van bewaking van eigendommen wordt meestal in eigen beheer vervuld. Overal zijn er ‘gardiens’, voor een krats te huur. Toch lopen op grote delen van het eiland de kudden zebu's nog vrij, d.w.z. zonder bewaking rond. Veediefstal komt dan ook nog regelmatig voor, hoewel de regering steeds meer en steeds hardere maatregelen ertegen neemt. In een aantal stammen geldt het stelen van zebu's traditioneel als een teken van mannelijkheid en kon een jongen die nog geen zebu had gestolen zich niet als man doen gelden. Veedieven, dahola's (spreek uit: djoela's), zijn nog steeds operatief. Pater Muldering vertelde dat de politie tegenwoordig 's nachts de dorpen binnenkomt, bekend staande veedieven van hun bed licht, hun identiteit laat bevestigen door eveneens uit hun bed gelichte dorpsgenoten, om de dieven vervolgens buiten het dorp te vermoorden, waarna hun hoofden soms op palen worden gestoken. De verwanten en de dorpsgenoten begraven de gehavende lijken en er wordt niet meer over gesproken: ook hier het ‘regime van de stilte’. Overigens, wie in een gevangenis belandt, dient daar door zijn familie van voedsel te worden voorzien. Het aantal sterfgevallen in gevangenissen is ongetwijfeld groot.
Aan de andere kant kennen velen die ik sprak het verhaal dat zegt dat de regering enorme hoeveelheden gestolen vee van veedieven heeft opgekocht, verkocht en verscheept naar de Komoren, vanwaar het aan Zuid-Afrika is doorverkocht. (Zie Alfred van Cleef, ‘Malaise op Madagascar’, Intermediair jrg. 23, nr. 27 (3 juli 1987) Het volgende verhaal, uit ditzelfde artikel overgenomen, was sommigen op Madagascar eveneens bekend. Zij stonden er meer versteld van dat dit soort verhalen ‘vrijelijk’ in de buitenlandse pers kan worden afgedrukt dan dat ze zich verbaasden over de inhoud ervan:
‘Zo betaalt Madagascar een deel van de wapenzendingen uit de Sovjetunie met vanille. De hoeveelheid vanille die op deze manier het eiland verlaat is zo groot dat de Sovjetunie zich tegenwoordig erop kan beroemen vanilleexporteur te zijn terwijl het kostbare aromaplantje in het geheel niet op Russisch grondgebied wordt verbouwd.’ (p. 55)
| |
| |
| |
Slot
Onder druk van buitenaf - van rijke landen en instellingen als de Wereldbank en het Internationale Monetaire Fonds - en druk van binnen - er is een levendige handel in allerlei leerboeken en het aantal leergierige en ambitieuze mensen dat zich op de ontwikkelingsmodellen van het Westen en Japan oriënteert lijkt toe te nemen - kunnen de kinderziekten van politieke onafhankelijkheid en industrialisering geleidelijk worden overwonnen. Dáárop is het politieke en economische beleid steeds ondubbelzinniger gericht. De aanwezige spanningen kunnen tot explosies leiden, maar de beide vormen van druk zullen toch eerder sterker worden dan afnemen. De uitspraak ‘de wereld wordt steeds kleiner’ slaat niet alleen op de toenemende mogelijkheden om over de wereld te reizen en te communiceren, maar ook op de toenemende onderlinge bindingen waaruit een steeds hechter en kwetsbaarder mondiaal vlechtwerk van instituties en staten ontstaat. Daarin schuilen kansen voor zich industrialiserende landen om zich een groter aandeel in de mondiale koek te verwerven. Landen als Japan, Korea of Thailand zijn voorgegaan en kunnen een voorbeeldfunctie vervullen.
Afgaande op de privatisering van bedrijven en de openstelling van het land voor toeristen (sedert 1984) en zakenlieden (sedert 1988) uit de geïndustrialiseerde landen is er op Madagascar een ontwikkeling gaande die het economische en politieke isolement van het eiland kan doorbreken. De kansen van deze eilandsamenleving in een wereld die steeds kleiner wordt en dus óók steeds meer een eilandsamenleving, zullen bij die ontwikkeling waarschijnlijk toenemen.
|
|