De Gids. Jaargang 152
(1989)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 77]
| |
liquideren, “verteren”, om hen vruchtbaar te laten zijn. We moeten de systemen behandelen zoals kinderen dat met bladeren doen. Zij kloppen die bladeren net zo lang met een borstel tot alleen nog maar het fijnste aderweefsel is overgebleven.’ (p. 55) Wat heeft de in 1895 geboren Duitse schrijver Ernst Jünger, aan wiens boek Das abenteuerliche Herz het door mij vertaalde citaat ontleend is, met de ideologie van het Derde Rijk van doen? Toen ik in juli van dit jaar van een vooraanstaande Westduitse historicus hoorde dat hij bezig was een bundel teksten over het zogenaamde pre-fascisme samen te stellen, vroeg ik hem of Ernst Jünger ook onder de door hem geselecteerden viel. Het antwoord luidde bevestigend, maar het werd begeleid door de opmerking dat het onjuist zou zijn om van een directe lijn van de vroege (tamelijk vroege) Ernst Jünger naar het toen nog prille nationaal-socialisme te spreken. Het verband tussen deze auteur en de voorgeschiedenis van het Derde Rijk moest eerder worden gezien als de bijdrage van een schrijvend individu tot een bepaald geestelijk klimaat waarin zich de ideologie van het nationaal-socialisme kon ontplooien. (Omdat ik het ‘nationaal-socialisme’ in Duitsland met zijn felle antisemitisme als een speciale wereldbeschouwing zie, geef ik aan die term de voorkeur boven het naar mijn gevoel te algemene en ook enigszins verhullende ‘fascisme’.) Tot de eerste geschriften van Ernst Jünger behoren zijn boeken In Stahlgewittern. Aus dem Tagebuch eines Stoßtruppführers (1920), Der Kampf als inneres Erlebnis (1922), Feuer und Blut (1925) en Das abenteuerliche Herz (1929). Kenmerkend voor de genoemde boeken is hun verheerlijkende toon met betrekking tot de wereldoorlog. Wolfgang Kaempfer merkt in zijn monografie over Jünger op dat hij daarin absoluut niet alleen stond. Volgens Kaempfer was de explosie van 1914 voor velen een hernieuwde toeëigening van een wereld waarvan men vervreemd was geraakt: ‘De “esthetisering van de dood”, het in het losgelaten activisme eindelijk tot zichzelf komende “actieve nihilisme” van Nietzsche kunnen als verborgen drijfveren op de achtergrond van een “geestdrift” worden beschouwd, die zich algemeen drapeerde met de bekende vaderlandsverheerlijking.’ (Kaempfer, p. 5) Bekijken we het voor mijn essay centrale boek Das abenteuerliche Herz in het licht van de latere ontwikkelingen in Duitsland, dan bieden deze ‘Aufzeichnungen bei Tag und Nacht’ genoeg argumenten om ronduit verbijsterd te zijn over hun gevaarlijke potenties. Zo dadelijk wil ik systematischer op de basisgedachten van Das abenteuerliche Herz ingaan. Ik wil er echter nu reeds op wijzen dat er vele plaatsen in dit boek voorkomen waar een activisme als eruptie van het leven wordt verheerlijkt, waar soldatenmoed en doodsverachting werden bewonderd en waar de vernietiging van het bestaande - zonder een zingevend historisch perspectief - als bevrijding en verlossing wordt gezien. Ernst Jünger was en is een omstreden schrijver. In het tijdschrift Duitse Kroniek van 1949 (jrg. 1, nr. 7) reageerde Hans-Peter Berglar-Schroër in aarzelende termen op de publikatie van Ernst Jüngers dagboek Strahlungen. Ik laat de desbetreffende passage in vertaling volgen: ‘Nu is ook het dagboek Strahlungen van Ernst Jünger, deze zeer omstreden schrijver, in Duitsland verschenen, en het lijkt vast te staan dat het tot de belangrijkste werken in de Duitse taal van de laatste twintig jaar moet worden gerekend, hoewel de meningen tot nu toe uiteen lopen over de vraag in hoeverre we met een rechtschapen autobiografische getuigenis en in hoeverre met zelfbespiegeling in de geest van Lucifer te doen hebben.’ Voor zover mij bekend kwam de felste kritiek op Jünger in Nederland uit de koker van Rudi Boltendal in de Leeuwarder Courant van 30 maart 1984. In zijn bespreking van de Nederlandse vertaling van Juüngers roman Op de marmerklippen schreef Boltendal: ‘Eén aspect, het opvallendste en tevens dat waarom Jünger door de een werd en wordt afgewezen en door de ander zeer bewonderd, is in een groot deel van het oeuvre aan te treffen. Het is Jüngers | |
[pagina 78]
| |
krijgslust, zijn militaristische en vechtlustige instelling. Ze mag met het ouder worden wat zijn afgenomen, verdwenen is deze mentaliteit echter geenszins.’ Om aan te tonen welke gevoelens met de persoon en het werk van Ernst Jünger verbonden zijn, roep ik de commoties in de herinnering terug die ontstonden toen aan Jünger op 28 augustus 1982 in de Paulskirche de Goetheprijs van de stad Frankfurt aan de Main voor zijn totale werk werd toegekend. Het Franse blad Figaro Magazine van 4 september 1982 bracht zelfs een fotoverslag van de gebeurtenissen in en rond de Paulskirsche en stak de sympathie voor Jünger en de afkeer van zijn opponenten niet onder stoelen of banken. Bij een grote foto van Jünger (‘Une tête extraordinaire d'empereur romain’) staat het bijschrift: ‘Ernst Jünger: une pensée aiguë et subtile. Trop subtile peut-être pour les jeunes Ouest-Allemands de gauche...’ De eerste versie van Das abenteuerliche Herz verscheen in 1929. In 1938 kwam een tweede versie uit, ditmaal met de gewijzigde ondertitel ‘Figuren und Capriccios’. Vooral deze tweede versie heeft zich in de aandacht van het Duitse opperbevel mogen verheugen: in 1944 verscheen een speciale uitgave bij het ‘Reichskommissariat Ostland’ en in 1945 werd een ‘Frontbuchhandelsausgabe für die Wehrmacht’ gepubliceerd. Ik concentreer mij hier op de eerste uitgave van 1929, vooral omdat de uitgave van 1938 op wezenlijke punten afwijkt van de vroegere publikatie onder dezelfde titel. De laatstgenoemde editie is veel minder politiek van aard en mist de uiterst venijnige kanten van het boek uit 1929. In zijn merkwaardig positieve inleiding tot de heruitgave van Das abenteuerliche Herz uit 1929 noemt Michael Klett dit boek ‘een sleutel tot het denken van Jünger überhaupt’. Het in 1987 voor het eerst sedert 1929 in een afzonderlijke uitgave verschenen Das abenteuerliche Herz is een moeilijk, fascinerend en irritant boek. Het bestaat grofweg gezegd uit dagboekachtige bespiegelingen, waaraan aanduidingen als ‘Berlin’, ‘Leipzig’ en ‘Zinnowitz’ voorafgaan. De lokatie van deze vermoedelijk na de Eerste Wereldoorlog begonnen bespiegelingen is echter nauwelijks direct relevant voor de inhoud van de gedachten en beschouwingen. Wel is de stad - de grote stad, de metropool - als door Junger verfoeid cultureel fenomeen voor zijn gedachten over de menselijke cultuur van belang. Uit deze qua taal vaak zeer ingewikkelde notities blijkt dat de Eerste Wereldoorlog de schrijver Ernst Jünger aan het denken heeft gezet over het wezen van het menselijk bestaan: ‘Nadat het leven zich in de onvergetelijke leerschool van de oorlog in zijn hoogste stroming en in zijn meest extreme mogelijkheden had gepresenteerd, wilde ik in rust zijn dierlijke grondslagen, zijn eenvoudige en toch geheimzinnige bewegingen leren kennen [...]’ (p. 78). Naar de op vernietiging beluste sociale en politieke tendensen in de jaren na 1918 verwijzend, constateert Jünger dat zich in de som der gebeurtenissen ‘[...] de geheime wiskunde van de laatste oorlog aftekent: diegene lijkt het meest te hebben gewonnen die het meest heeft verloren. Alle mensen en dingen van deze tijd streven in de richting van een magisch nulpunt. Dit punt passeren betekent: aan de vlam van een nieuw leven overgeleverd te zijn; dit punt gepasseerd te zijn houdt in: deel van de vlam te zijn.’ (p. 96/97) Vanuit jarenlange persoonlijke ervaringen aan het front kent Jünger de verschrikkingen van de oorlog. Hij beschouwt de vernietiging door de oorlog echter niet vanuit de ellendige kant, vanuit de gevolgen voor de individuele slachtoffers. Jünger probeert de geestelijke zin van deze oorlog te ontdekken. De Eerste Wereldoorlog schoot volgens zijn opvatting de negentiende eeuw aan flarden. De Eerste Wereldoorlog liet de naakte werkelijkheid van de mens zien, die door de filosofieën van de negentiende eeuw, door de evolutietheorie en het naturalisme, kunstmatig was verhuld. De aanblik van het demonische ontdoet het menselijk denken van zijn leugenachtige hulpconstructies en maakt de ziel volgens Jünger gereed tot overgave aan het magische, dat dicht | |
[pagina 79]
| |
bij het leven staat: ‘Hier ligt ook de diepere grond dat vernietigende oorlogen de waarlijk voortreffelijke toegangspoorten tot beslissende segmenten van het zieleleven zijn, en hier is ook de reden te vinden dat bij nieuwe ontplooiingen van het wereldbeeld, bij revoluties, het brute feit van het vloeiende bloed schokkender en vruchtbaarder is dan welke geestelijke schok ook. En zo van zijn evenwicht beroofd, treedt de mens langs zonderlinge, met demonen versierde pijlers binnen in het magische grottensysteem van de roes en de droom, waarin een nieuw zwaartepunt geldigheid verkrijgt.’ (p. 124) Over de feitelijke hoedanigheid van dit ‘nieuwe zwaartepunt’ vernemen we vrijwel niets. Jünger zet zich af tegen een rationalistische, mechanistische wereldbeschouwing, die het menselijk verstand als de exclusieve bron van kennis beschouwt. Hij is een vijand van het positivisme en van de burgerlijke leefwijze: ‘Het is de koude, nooit te verzadigen woede, een zeer modern gevoel, dat in het spel met de materie de prikkel en de bekoring van gevaarlijker spelletjes vermoedt, een woede die ik toewens dat ze nog heel lang naar haar eigenlijke symbolen moge zoeken. Want zij, als de zekerste vernietiger van de idylle, van de landschappen oude stijl, van de gezelligheid en gemoedelijkheid en van het historische Biedermeierdom zal deze taak des te grondiger vervullen, hoe later zij zich door een nieuwe wereld van waarden laat vangen en in deze nieuwe wereld laat inbouwen.’ (p. 134) Wie de moed bezit om zich radicaal van het oude, vooral van het oude in moreel opzicht, los te maken heeft, of misschien beter: is een ‘abenteuerliches Herz’: deze zo toegeruste mens schuwt de hulp der demonen niet. Deze mens is voorbestemd voor het gruwelijke avontuur, voor onrust en gevaar. Deze mens is in staat tot een ‘schitterende onbarmhartigheid’, die achter het platbranden en de vernietiging de verandering waarneemt. Deze mens zoekt de ‘duistere zones van een chaotische vruchtbaarheid’, hij wapent zich tot een uitval (‘Vorstß’) in de tijd. Vooral wanneer Jünger de grote steden met hun mechanische raderwerk als barbaarse scheppingen scherp afkeurt, komen de begrippen in beeld waar hij vanuit gaat en lijkt het mogelijk om een glimp op te vangen van de positieve zijde van zijn kritiek op de cultuur. Das abenteuerliche Herz heeft een duidelijke, antithetische opbouw, die in de aan elkaar tegengestelde grondbegrippen naar voren komt. Het meest fundamentele basisbegrip met behulp waarvan Jünger zijn uitvallen motiveert en rechtvaardigt, is het leven. Het leven vormt de centrale categorie in dit boek. Het leven is de laatste instantie binnen het denken van Das abenteuerliche Herz. Dit woord komt zeer frequent voor, zelfstandig of in combinatie met andere woorden. Jünger spreekt bijvoorbeeld over ‘der bunte Zug des Lebens’, ‘die lebendige Fülle der Welt’, ‘Anarchie des Lebens’, ‘magisches Leben’, ‘geheimster Kern des Lebens’, ‘wunderbares Leben’, ‘das wilde Echo, der heiße Atem des Lebens’, ‘Strahl des Lebens’, ‘das wertvolle Leben’. Ik sluit mijn inventarisatie hier voortijdig af. In Ernst Jüngers vitalisme draait alles om de eis dat tegenover het versteende, mechanische leven, tegenover de dood in de grote stad, het leven in zijn meest directe kracht, in zijn impulsiviteit weer tot zijn recht moet komen. In dat licht moeten we zijn jubelzang over de afbraak van de burgerlijke morele waarden zien. Daarom is hij zo sterk gefixeerd op situaties in de nabijheid van de dood, omdat de dood als bron van de menselijke angst de bepalende factor van het leven algemeen is. De mens, zo luidt de centrale gedachte op de achtergrond, heeft zich losgemaakt van de vitale impulsen van het bestaan. Het leven is geamputeerd door de gekunstelde denkwijzen van de negentiende eeuw. Om het leven als oorspronkelijke kracht binnen de mens te rehabiliteren, moeten alle kunstmatige constructies eerst tot nul worden gereduceerd. De totale ontkenning van het bestaande, inclusief het denken in de zin van humaniteit en inclusief een democratische staatsopvatting, dit fundamentele nihilisme heeft de functie de | |
[pagina 80]
| |
toegangspoort te zijn tot de stroom van het echte leven. Jünger schetst dat nieuwe bij voorkeur in termen die ontleend zijn aan de militaire sfeer of die - zoals in het geval van de geïdealiseerde gevechtsvlieger, de ‘Kampfflieger’ - de realiteit van de oorlog ook werkelijk bedoelen. Das abenteuerliche Herz ruimt zeer veel plaats voor dromen in. De droom is in staat om de schrijver van de ballast van het burgerlijke denken te bevrijden. Ten aanzien van de droom geldt hetzelfde als met betrekking tot de voorkeur voor situaties waarin een bevrijding plaatsvindt van de door een onwaarachtige cultuur bepaalde beknelling van het leven. De droom is voor Jünger de ware sleutel tot de werkelijkheid. In de dromen neemt het leven wraak op de cultuur: ‘Dromen zijn diep; in hun sferen zijn de vleugels van de ziel minder aan banden gelegd. Zij spreken ons in beelden aan, die geladen zijn met betekenis. Dromen duiden betekent: onder hun beelden de geheime betekenis opzoeken, die zowel aan de nacht als aan de dag ten grondslag ligt. Het is mijn heimelijke trots dat ik achter de wiskunde van de veldslagen de schitterende droom bespeurde, waarin het leven zich stortte toen het licht hem te saai werd.’ Het ‘eigenlijke leven’ zoekt toch een weg, zijn weg, door alle beknottingen en draperieën heen. Het leven openbaart zich als laatste, niet tot iets anders herleidbare instantie van het menselijk bestaan in de dromen en in de roes met behulp van verdovende middelen. Ook bij deze roes zien we volgens Jünger het protest tegen de verstandelijke organisatie en derhalve inkapseling van het leven. Is Das abenteuerliche Herz zelf misschien ook in een roes geschreven? De schrijver walgt van de burgerlijke waarden en van de wereld der vormen, waaruit het leven is verdwenen. De stroom van zijn bespiegelingen is vermoedelijk ook als poging te zien om aan de dwang tot vormen te ontkomen. De schrijver verlangt naar dynamiet, ‘zodat de “Lebensraum” kan worden leeggeveegd ten gunste van een nieuwe hiërarchie’. Het gaat daarbij om een hiërarchie waarvan de hoogste waarde een door de soldaat belichaamde explosieve vitaliteit vormt. Een beeld is bij Jünger vaak het begin van een reeks associaties. Op een geweldig indringende wijze weet hij cultuurhistorische constellaties in concrete beelden, vooral uit de wereld van de dieren en de planten, samen te vatten. De lezer komt door die overtuigende aanschouwelijkheid van grote cultuurhistorische samenhangen en psychische diepten in de verleiding om ‘ja’, te zeggen wanneer hij, denkend aan zijn uitgangspunten, in wezen ‘nee’ bedoelt. De kracht van Jüngers proza ligt eerder in de creatieve uitwerking van vruchtbare impulsen van buiten dan in de autonome creativiteit van deze schrijver zelf. In gedachten en in stijl is hij veel dank verschuldigd aan Friedrich Nietzsche. Daarnaast is het werk van Henri Bergson (1859-1941) voor Jünger van groot belang geweest. Het heeft me daarom verwonderd dat Karl Heinz Bohrer in zijn grote boek Die Ästhetik des Schreckens (1977) over Jünger en de literaire avant-garde slechts heel terloops naar Bergson verwijst. Wanneer we Das abenteuerliche Herz met Bergsons L'Evolution créatrice uit 1907 vergelijken, dan zien we markante parallellen tussen beide werken. Ook Bergson gaat van de basisovertuiging uit dat de menselijke rede niet in staat is om het leven als leven te begrijpen. Hij stelt daarom een andere weg voor, die van de intuïtie. Verstand (rede) en instinct (ook ‘sympathie’ genoemd) ziet Bergson als tegengestelden. Hij verzet zich in zijn fundamentele boek tegen twee opvattingen van de werkelijkheid die het leven niet begrijpen, namelijk ‘mécanisme’ en ‘finalité’. De mechanische opvatting der evolutietheorie en de gedachte dat de ontwikkeling van het universum volgens een programma vooraf verloopt zijn volgens hem ‘cadres’, denkopvattingen, die het leven als voortdurende schepping geweld aandoen. Evenals de kunst is ook de filosofie volgens Bergson zonder praktisch belang. Naar zijn mening is het de plicht van de filosofie om het levende - ‘le vivant’ - zonder de bijgedach- | |
[pagina 81]
| |
ten van praktisch nut te onderzoeken. Die door hem gewenste houding tegenover het levende noemt Bergson ‘spéculer’, bespiegelen of beschouwen. Van groot belang voor de overdracht van zijn ideeën is Bergsons taal geweest. Hij vergelijkt het leven met een ‘élan’. Het leven is in zijn contact met de materie vergelijkbaar met een impuls (‘impulsion’ of ‘élan’). Bergson noemt net als Jünger het leven een stroom (‘courant de vie’). De schepping is voortdurend in beweging. Om die beweging, deze ‘activité vitale’, nader te komen, is de traditionele wetenschap nauwelijks te gebruiken. De wetenschap kan de sleutel van het leven (‘la clé de la vie’) niet bieden. De begrippen van Bergson omcirkelen het leven, omdat het menselijk verstand geen toegang heeft tot de ware continuïteit van het leven, de ‘évolution créatrice’. Het leven valt alleen maar begripsmatig te benaderen. Bergson spreekt over de ‘souplesse de la vie’, over de ‘force immanente à la vie’. Een innerlijke kracht leidt het leven tot steeds complexere vormen. Dit ‘élan originel de la vie’ noemt Bergson ook wel de adem van het leven. Jünger en Bergson gemeenschappelijk is de verwerping van de positivistische wetenschap, die in hun opvatting niet de sleutel tot het begrijpen of bespiegelen van het leven kan bieden. Bij beiden vinden we een voorbehoud om het leven te benoemen. Zij kiezen andere vormen van inzicht en kennis - intuïtie, instinct, droom en roes - dan die van de natuurwetenschap. Daar houdt de parallel op. Bij Bergson is God uiteindelijk de hoogste instantie. God is het ‘onophoudende leven’, God is vrijheid, God is het ‘principe vital’. Ernst Jünger vult het door hem zo vurig bepleite ‘eigenlijke leven’ met beelden die ontleend zijn aan concrete historische ervaringen, vooral op militair gebied. Jünger plaatst zijn pleidooi voor het leven in het kader van een revolutionair elan, het elan van een jeugd die naar de roes van het gevaarlijke leven verlangt. Door die voortdurende harde concretisering van het verlangen naar een niets ontziende vitaliteit, met een totale eliminatie van goed en kwaad, door de kille bewapening van het ‘abenteuerliche Herz’ heeft Jünger met dit boek tenminste het zijne bijgedragen tot een geestelijk klimaat, waarin de ideologie van het nationaal-socialisme wortel kon schieten. | |
NootVoor de vertaling van de citaten maakte ik gebruik van: Ernst Jünger, Das abenteuerliche Herz. Erste Fassung. Aufzeichnungen bei Tag und Nacht. Ernst Klett Verlag, (= Cotta's Bibliothek der Moderne, deel 67), Stuttgart 1987. De betreffende bladzijden staan achter het citaat. Een uitstekende samenvatting van alle literatuur van en over Ernst Jünger biedt: Wolfgang Kaempfer, Ernst Jünger. Metzler, (= Sammlung Metzler, deel 201), Stuttgart 1981. De posities pro en contra Jünger worden in Kaempfers boek duidelijk gepresenteerd. |
|