Amphitryon en Alkmene zou de echtgenote een onderscheid moeten maken tussen geliefde en echtgenoot, maar zij doet dit niet, omdat ze niet weet dat Jupiter haar in de gedaante van haar man benadert. Ook later blijft ze haar aardse echtgenoot trouw. Otten laat de echtgenote blijkens de laatste twee regels anders optreden. Zij bemint in haar echtgenoot een ander, laten we zeggen het prototype van de man. Ook in het eerste gedicht van de reeks speelt deze verdubbeling van de man een rol: ‘wie is de derde in wiens licht jij baadt?’. En 2 eindigt met: ‘Geen trouw zo ongeveinsd / als van haar die paart met een geheim.’ In een verrassend beeld laat de dichter in 4 zijn vrouw beminnen door een ander schepsel: hier een kauwtje dat insekten pikt van een truitje dat wiegt in de wind in het open raam. Het beeld is heftig: ‘en dreef zijn naakte snavel in het zachte onder je hals.’ In 5, het laatste gedicht van de bundel, krijgt de lezer het beeld voorgeschoteld van een schoonspringer op de duikplank. Het gedicht verwijst naar gedicht 2 in de reeks ‘Verandering van gedaante’: ‘Hoe word ik, gluurder, soeverein? / Door te duiken en jij kijkt? /Jij, om wie ik vrij, mijzelf, wil zijn?’ De duiker in 5 is de mannelijke man, die elegant ‘het veren van de plank / beproeft’. De ik schaduwt hem, laat zich door hem opzwepen en duikt als een jonge god, met een ‘dolfijnse plons’ de diepte in. De ik trekt zich op aan zijn voorbeeld: ‘Er is dit ogenblik - / .../ waarop ik beter ben, / ontzinder, dan ik ben, / waarop ik samenval, / met jou, met jou, /’. De slotstrofe is onthullend voor de rol die de ik zijn voorbeeld heeft laten spelen: ‘ik dacht hem in, / de derde, en ik / liet hem los, / hij nam mij mee/ jouw blikveld in.’
Het is niet toevallig dat in Na de nachttrein een aantal gedichten staat dat met toneel heeft te maken, afgezien van Ottens dramaturgische werkzaamheden. Wie destijds uit het cs van NRC-Handelsblad het gedicht ‘In memoriam Siem Vroom’ heeft geknipt, zal verrast zijn door de veranderingen (verbeteringen) die de dichter heeft aangebracht. Het gedicht sluit wonderwel aan bij de thematiek van de bundel. Bij lezing van ‘Troilus’ moest ik denken aan de schokkende en indrukwekkende opvoering van Globe - liefde en ontrouw:
Ik was de man niet die haar had,
ik was de mannen die zij zag,
ik wil de mannen zijn met wie zij slaapt,
de kluwen mannen in de holte
van het paard wachtend op het breken
van de poort, het rollen langzaam
onze stegen in, niet man zijn
maar een vrouw wil ik en weten
wie ik ben als zij mij hebben allemaal.
De lezer van Denken is een lust, Ottens eigenzinnige en geconcentreerde essay over de pornografische zucht, zal veel herkennen. Als voorbeeld citeer ik twee zinnen: ‘Nog vóór we de drempel van Sperm-à-go-go zijn over gestapt is al gebleken dat de pornografische zucht gebaat is bij het idee dat we verwisselbaar zijn. Niet ik loop daar, maar iemand die zichzelf niet is.’
Willem Jan Otten heeft een prachtige bundel geschreven, verhulde onthulling, waarin de thematiek van de verdubbeling in bijna alle gedichten een rol speelt, zeer gevarieerd, met geestige en intelligente wendingen, maar ook diep-serieus, rakend aan de kern van zijn bewustzijn en dat van de lezer.