het halen van haar uitkering op een postkantoor in de buurt beroofd was. De aanblik van die geschokte en zich bedreigd voelende toehoorders vergeet ik niet gauw. Trouwens toen ik midden in de nacht thuis kwam uit het ziekenhuis was het voor mijn huisgenoten ook niet een ogenblik van vreugde over ‘ons Amsterdam’. Zij stonden oog in oog met een gehavende.
Aan de onveiligheid op straat zit naast deze ‘echte’ kant ook een ‘oneigenlijke’. Het thema beheerst de publieke opinie als weinig andere. Iedereen praat erover, uit de media is het niet meer weg te denken, in de politiek is het alomtegenwoordig. Regelmatig zien we foto's in de krant waarop een aantal kamerleden zich in bedreigde stadsgebieden waagt, al of niet in tegenwoordigheid van een hoge politiefunctionaris. Zij nemen kennis van de onveiligheid op straat, om daarna aan de ministers van binnenlandse zaken en justitie hun verontrusting over te brengen in een vraag die vooral hun achterban met de nodige moed moet vervullen. Dat wil nog niet zeggen dat de bezorgde geluiden die politici uiten met de werkelijkheid van de beroofde of overvallende te maken hebben.
Aan de reeds vermelde ouders van studenten heb ik steeds gevraagd of zij zelf met het verschijnsel criminaliteit te maken hadden gehad. Was er bij hen ingebroken, waren ze op straat overvallen? Dat bleek nooit het geval geweest te zijn. Veelal woonden zij in kleine dorpen waar de burgerij een rustig leven leidde. Hun ongerustheid was gebaseerd op ‘vanhoren-zeggen’. Soms werd verwezen naar de resultaten van een opinie-onderzoek, waaruit dan zou blijken dat het met de veiligheid droevig gesteld was. Ik kan er hier niet uitvoerig op ingaan, maar ben van mening dat die onderzoeken (of wat daar dan voor doorgaat) er eerder toe bijdragen gevoelens van onveiligheid te vergroten dan dat zij een enigszins objectieve graadmeter zijn voor datgene wat onder de bevolking leeft. In het wereldbeeld van veel mensen is geweld een zo normaal onderdeel geworden, vooral door wat zij op de televisie zien (hoeveel kan de zendtijd verminderen als de politieseries er worden afgetrokken?) dat niemand snel op de gedachte komt dat het met de onveiligheid wel meevalt.
Er schijnt een algemene behoefte te bestaan om te klagen en te zeuren over dingen waarmee geen directe ervaring is opgedaan. Waaruit die behoefte voortkomt zou ik niet precies kunnen zeggen, maar zij bestaat en heeft met betrekking tot de criminaliteit grote verbreiding gevonden. Misschien worden gevoelens van onbehagen geuit in het gepraat over grijpbare zaken. Een kruidenier die met een honkbalknuppel in elkaar wordt geslagen, dat kan iedereen zich voorstellen, maar een atomaire ontploffing?
De onveiligheid is ook een belang geworden. Politiek gezien wanneer de dames en heren politici op het thema inspelen in hun verkiezingscampagnes. Zij beloven veiligheid als zij aan de macht gebracht worden. En als zij aan de macht gekomen zijn, verminderen zij de sterkte van de politie, want een ander gaat over de financiën. De tegenwoordige minister van justitie, F. Korthals Altes is de naam, heeft in De Telegraaf van 20 augustus 1986 laten noteren dat het beleidsplan Samenleving en Criminaliteit ervoor kan zorgen dat de criminaliteit in 1990 ‘volledig onder controle kan zijn’. Populisme van de ergste soort is dat. Ook de beveiligingsindustrie wordt beter van de onveiligheid door het verspreiden van een schril beeld van de criminele werkelijkheid. De hoeveelheden apparatuur die inmiddels aan de man gebracht zijn, hebben geen einde kunnen maken aan het geklaag over de onveiligheid. Het komt nog zover dat het lucratief wordt beveiligingsapparatuur te stelen. Elke markt schept immers haar eigen criminaliteit.
Uit het feit dat er steeds meer over onveiligheid geklaagd wordt, terwijl er nooit zoveel politieke en technische aandacht aan het verschijnsel besteed is als tegenwoordig, kan worden opgemaakt dat de vormen van criminaliteit die ertoe bijdragen dat mensen zich onveilig voelen aanzienlijk gecompliceerder zijn dan gedacht en gehoopt wordt. Wanneer drie