| |
| |
| |
Lucas Reijnders
Het milieu in de tang
Het zal weinigen zijn opgevallen, maar onze vaderlandse ‘macher’, minister-president Ruud Lubbers, heeft eind 1987 het milieubeleid uitgeroepen tot vierde pijler van het regeringsbeleid. Ook heeft hij medio 1988 het volk laten weten dat de sombere geluiden over het milieu misplaatst zijn, en het regeringsbeleid voor het milieu vruchten begint af te werpen. Deze laatste uitspraak plaatst Lubbers op één lijn met iemand die uit een wolkenkrabber van honderd verdiepingen is gesprongen en bij het passeren van de tachtigste verdieping vaststelt dat er absoluut niets waar is van de beweerde gevaren van zo'n sprong, maar dat er veeleer een frisse wind waait. De eerstgenoemde Lubberiaanse uiting heeft nog het meest van een strijkje op een zinkend schip, dat probeert met geluiden de moed erin te houden.
Het gaat aanhoudend slechter met het milieu. Het milieu wordt daarbij opgevat in de ruime zin van de levende natuur, de natuurlijke hulpbronnen en de fysisch-chemische samenstelling van de omgeving. Dat het slechter gaat is niet gemakkelijk te begrijpen, want er gebeurt ogenschijnlijk toch ‘van alles’ op dit gebied. De kern van de verslechtering zit 'm erin dat er een aanhoudende afname is van de voorraad moois en een aanhoudende stijging van de voorraad ellende. De afname van moois betreft het aantal natuurlijke soorten en de natuurlijke hulpbronnen. De toename van milieu-ellende betreft de hoeveelheid ‘vuil’, met name op plaatsen waar de vervuiling kan ‘stapelen’ zoals in de atmosfeer en de bodem.
| |
Minder moois
Het aantal natuurlijke soorten neemt wereldwijd af met naar schatting 10-100 per dag. In het huidige tempo voortgaand wordt vóór de eeuwwisseling tussen 5 en 15% van de thans levende soorten uitgeroeid. De komende vijftig jaar dreigt, als alles zo doorgaat, een derde tot de helft van het huidige soortenbestand ter aarde te worden besteld. In Nederland lopen diersoorten als das en otter op hun laatste poten. Plantesoorten die afhankelijk zijn van een voedselarme omgeving zitten ten onzent op een roetsjbaan op weg naar het einde. Het oppervlaktewater ontsnoekt, ontaalt en verbrasemt. De grote, stille heide gaat over in een kleine drukke grasvlakte.
Men kan over het verlies van natuurlijke soorten verschillend denken. Er zijn weinig mensen die wakker liggen van het feit dat je in Nederland geen mammoet of oeros meer tegenkomt. Anderzijds is het aantal lieden miniem dat opgewekt wordt van een wereld waarin brandnetel, zwarte nachtschade, rat en bromvlieg dominerende wilde soorten zijn en waarin genetische knutselaars per ongeluk betonluizen en met aids besmette muizen hebben losgelaten. Voortgang op de huidige voet brengt ons een flink eind op weg naar dit laatste wereldbeeld. De voorraden natuurlijke hulpbronnen minderen net als het aantal natuurlijke soorten. De kwaliteit van het land dat in beginsel geschikt is voor landbouw en veeteelt vertoont wereldwijd een verslechtering. Erosie, verzilting, structuurverlies en vergif leveren daaraan een belangrijke bijdrage. In
| |
| |
Oost-Groningen waait de bodem je 's winters om de oren en in Zuid-Limburg begint mergel her en der door de löss te schemeren. In veel uiterwaarden, in de Broekpolder bij Vlaardingen en in een deel van de Kempen zijn bepaalde groenten niet meer ‘gezond’ te telen.
De vermoedelijke voorraden van een aantal niet-vernieuwbare minerale grondstoffen dalen met 0,6-2% per jaar. Daartoe behoren aardgas, aardolie, kwik, zink, lood, tin, wolfram en indium. En in de Derde Wereld is de hoeveelheid tijd die gestoken moet worden in het verzamelen van brandhout voor het gezin her en der opgelopen tot 300 (werk)dagen per jaar.
| |
Meer vuil
De voorraad vuil in de atmosfeer en in de bodem vertoont een aanhoudende toename. Door bodemverzuring dreigt aan de helft van het Nederlandse bos de bestaansgrond te ontvallen. De meeste Nederlandse vennen zijn door verzuring veel plante- en diersoorten kwijtgeraakt. Het merendeel der grondwaterwinningen van waterleidingbedrijven zal moeten worden omgezet in high-tech waterzuiveringsinstallaties, waar slechts met grote moeite en de produktie van veel chemisch afval drinkwater te maken is. Mede door de stapeling van fosfaten in het bodemslib gaan IJsselmeer, Nieuwe Meer en Duitse bocht in de nazomer steeds meer op erwtensoep lijken. In de ozonlaag, die het leven beschermt tegen ultraviolette straling, vallen gaten, en de hoeveelheid ozon in de ozonlaag zal waarschijnlijk in de rest van deze eeuw nog aanzienlijk afnemen. Bij voortgaan op de huidige voet is halverwege de komende eeuw de temperatuur waarschijnlijk gemiddeld 2-3°C hoger, het zeewater een kwart tot een halve meter gestegen en de Rijn op weg om een Tiber te worden.
Natuurlijk, op enkele punten gaat het plaatselijk wat beter. In Vlaardingen hoeven de scholen anders dan in het begin van de jaren zeventig niet meer te worden gesloten vanwege de smerige lucht. Er staan nu meer hoge schoorstenen die de viezigheid over de scholen heen naar het oosten blazen, alwaar deze als zure regen neerdaalt. De Rijn is meestal schoner en de roofvogels doen het beter dan tien jaar terug, zij het mede ten koste van een wat versnelde vervuiling van bodem en grondwater. Over het geheel genomen is er echter sprake van een gestage teruggang.
De geldbedragen die met dit verlies aan moois en de toename van milieu-ellende gemoeid zijn beginnen steeds adembenemender vormen aan te nemen. Een èchte sanering van de Nederlandse gifbelten zal waarschijnlijk 40-45 miljard gulden moeten gaan kosten. De investeringen die voor de eeuwwisseling nodig zijn voor de bestrijding van ‘zure regen’ liggen in dezelfde orde van grootte. Volgens ruwe berekeningen zullen bij een voortgaan op de huidige voet over een periode van vijftig jaar de kosten voor de bestrijding van de milieuvervuiling oplopen tot ongeveer 50% van het bruto nationaal produkt tegen ongeveer 2% nu. En een recente berekening betreffende de macro-economische kosten van de uitputting van koper raamt de kosten voor volledige vervanging van koper op ruim 20% van het nationaal inkomen.
| |
Tangbeweging
Er is kortom sprake van een tangbeweging met aan de ene kant toenemende vervuiling en aan de andere kant het wegvallen van natuurlijke hulpbronnen. Deze tangbeweging bedreigt de westerse industrielanden als Nederland, maar deze niet alleen. Effecten van vervuiling als het broeikaseffect (de opwarming van het klimaat) en de aantasting van de ozonlaag hebben een wereldwijde doorwerking en voor mineralen is er in essentie één wereldmarkt. Niet alleen vanuit een oogpunt van communicatie, ook in milieu-opzicht wordt de wereld steeds meer één groot dorp. Een cultuur die er niet in slaagt aan de tangbeweging van vervuiling en verminderende hulpbronnen te ontsnappen is gedoemd tot een sterke verarming, die het le- | |
| |
ven voor velen ‘nasty, brutish and short’ zal maken.
Er is in Nederland echter niets dat wijst op een regeringsbeleid, dat voor het milieu ‘vruchten begint af te werpen’. Als er beleid wordt gevoerd, dan leidt dat op zijn best tot een zekere vertraging van de verslechtering. Zulks houdt nauw verband met het voorraadkarakter van de milieuproblematiek. Om processen als opwarming van het klimaat, de verzuring, de achteruitgang van de ozonlaag, de overvoeding van het water en de toename van de bodemvervuiling te stoppen, moet de toevoeging van een groot aantal stoffen aan het milieu worden verminderd met percentages variërend van 80 tot bijna 100%. Als men de voorraden van schaarse metalen blijvend op peil wil houden, dan moeten recyclingpercentages van meer dan 99% worden bereikt. De toevoeging van stapelende vervuilende stoffen aan het milieu is in Nederland de laatste jaren ruwweg constant. Op enkele punten (zoals de uitworp van verzurende stoffen) is sprake van een lichte daling, op andere punten (zoals de uitworp van klimaat-opwarmende stoffen) is sprake van een lichte stijging. Dalingen in de orde van 80-100% zijn op geen enkel punt bereikt en staan voor de komende 5-10 jaar ook niet op het programma.
De recycling van de meest schaarse mineralen als kwik, zink, lood, tin, wolfram en indium varieert tussen verwaarloosbaar en ongeveer 44% van het verbruik, en haalt nergens de benodigde 99%.
| |
Euroforie
De vooruitzichten worden er niet vrolijker op, indien men rekening houdt met de Euroforie rond de totstandkoming van één geïntegreerde eg-markt. Bij deze eenwording verschuift het zwaartepunt van het milieubeleid naar ‘Brussel’. De Europese Gemeenschap nu opereert in milieuzaken met een staatkunde die zelfs de Heren van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden zou hebben doen blozen. De feitelijke besluiten worden genomen door de Raad van Ministers, waarin ministeriële vertegenwoordigers van de eg-lidstaten zitting hebben. De besluitvorming door de Raad van Ministers verloopt traag. Zwangerschappen van besluiten in de orde van 5-10 jaar zijn eerder regel dan uitzondering. Voorts ligt de uiteindelijke uitkomst van de besluitvorming meestal dicht bij wat het in milieuopzicht meest achterlijke land wil. En tenslotte is het niet ongebruikelijk dat de milieumaatregelen voorwerp worden van ingewikkeld koehandelen, waarbij concessies op het punt van milieubederf worden geruild tegen inschikkelijkheid op het punt van de landbouwprijzen of het regionale beleid. Dit alles onder het oog van de brullende muis, die Europees parlement heet. Bovendien zit ‘Brussel’ vol monomane vrijhandelaars. Bij nationale maatregelen ter beteugeling van de milieu-ellende veroorzaakt door auto's, blik, asbest of cadmium, worden de betrokken landen systematisch als misdadigers voor het Europese hof gesleept. En het idee dat zoiets als chemisch afval geen vrij verhandelbaar produkt zou zijn is in Brussel zoiets als vloeken in de kerk. Alleen een rituele gebeurtenis als het Jaar voor het Milieu, die de Europese milieucommissaris regelmatig op een plaatje in de krant brengt, vermag in Brussel enig enthousiasme te wekken.
De nationale waan van de dag stemt ook al niet vrolijk. Aanhoudend wordt de goegemeente voorgehouden dat als we de zoveelste maffe innovatie x of deregulering y niet omarmen, Nederland zal verworden tot het Albanië of Jutland van Europa. Nimmer wordt er door typen als Rudolf de Korte of Neelie Smit-Kroes gewag van gemaakt dat het omarmen daarvan Nederland op den duur zal doen verworden tot Haïti of erger.
| |
Geld en markt
Hoe het zover heeft kunnen komen is bij dit alles uiteraard een interessante vraag. Er is een baaierd van theorieën die het milieuprobleem proberen te verklaren. Het calvinisme, de overbevolking, de deugdeloze techniek, het
| |
| |
verdwijnen van het animisme, de overmoed van na de renaissance zijn alle aangeroepen als oorzaak van de teloorgang van het milieu in ruime zin. Het komt mij echter voor dat de naastliggende oorzaak van deze teloorgang in belangrijke mate is: het opereren van geld en markt. Door de ingekankerde kippigheid van marktkrachten en geldprikkels worden de belangen van derden, andere natuurlijke soorten en toekomstige generaties weggedrukt. De prikkels van geld en markt zijn in overwegende mate bepalend voor het gedrag van producenten en consumenten. En het komt maar zelden voor dat deze de milieuvriendelijke weg wijzen. Er is geen spuitbus- of piepschuimgebruiker die in zijn portemonnee iets voelt van de mede door hem of haar aangerichte schade aan de ozonlaag. Geen consument die een lamp (met schaars koper en wolfram) koopt en weggooit betaalt een cent mee aan de extra kosten die volgende generaties daardoor zullen moeten maken. Lage olieprijzen gelden als iets moois zonder egards voor de toekomstige generaties. Shell moge bossen over de kling helpen, maar hoeft daarvoor geen schadeloosstelling te betalen. Bij elke maatregel die iets moet kosten wordt door ondernemend Nederland steevast de jingle ‘slecht voor de concurrentiepositie’ ten beste gegeven. Meestal met het gevolg dat er niets of veel te weinig gebeurt. Voor het uitroeien van natuurlijke soorten is nog nooit een cent betaald. En het bedrijf dat door milieubederf zijn kosten vermindert wordt daarvoor door de markt beloond met een extra winst. Het enige aardige van marktprikkels is vermoedelijk dat ze, vanwege het voordeel van produktiekostenbeperking, stimuleren tot beperking van het grondstoffenverbruik. Maar ook deze aardigheid heeft zijn grenzen. Het absolute grondstoffenverbruik stijgt aanhoudend. Geld en markt zijn op het ogenblik in westerse industriestaten waarschijnlijk de belangrijkste milieuterroristen. De hoogachting voor marktgerichtheid, winst en meer geld
moge in de ogen van minister-president Lubbers nodig zijn om zijn karwei af te maken, deze achting legitimeert ook een vorm van georganiseerde stompzinnigheid die regelrecht naar de afgrond lijkt te voeren.
Een en ander wil niet zeggen dat de milieuproblemen in essentie onoplosbaar zijn. Integendeel, technisch zijn er ruime mogelijkheden om de schade door vervuiling en gebruik van natuurlijke hulpbronnen verregaand te beperken. Het grote sterven van natuurlijke soorten kan sterk verminderen, indien bosbouw en landbouw op een andere leest worden geschoeid. Wil men tot een redelijk compromis met het milieu komen, dan kunnen in een aantal gevallen minder vrolijke keuzen echter niet worden ontlopen. De keuze is niet met de auto naar de Veluwe, maar voor een belangrijk deel òf met de auto, òf naar de Veluwe, ook al heet de auto Fiat Panda en sponsort de autofabrikant het Wereld Natuurfonds. Al evenmin is het mogelijk een afdoende oplossing te genereren voor het probleem dat buiten ons land een oppervlak ter grootte van ongeveer twee maal Nederland wordt gebruikt om veevoer te produceren voor Nederlands vee, dat vervolgens daarvan ongeveer honderd miljard kilo stront maakt. Pas bij een gehalveerde veestapel komt er zicht op een redelijk compromis met het milieu. En daarnaast moeten de geldstromen drastisch worden omgeleid. Van de ongeveer 40 miljard gulden die we in Nederland jaarlijks investeren in de gebouwde omgeving moet ongeveer een kwart worden overgeheveld naar milieuvoorzieningen als recyclingfabrieken, energiebesparing, zuivering van afvalstromen en duurzame energievoorziening. Het design van produkten moet voorts ‘over de kop’ met het oog op de mogelijkheden aldus verbruik van hulpbronnen en vervuiling te voorkomen.
Als zo'n weg wordt ingeslagen en het milieubeleid buitenland niet te ver uit de buurt blijft, dan zal het wellicht mettertijd mogelijk blijken de kosten voor de bestrijding van de vervuiling en schadeloosstelling van toekomstige generaties te beperken tot ongeveer 20% van het nationaal produkt.
|
|