De Gids. Jaargang 151
(1988)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 825]
| |
C.J.F. Stuldreher
| |
[pagina 826]
| |
In het kader van de eerste politionele actie werd het gebied van deze enclaven enigermate uitgebreid, het meest nog op Oost-Sumatra met Palembang als middelpunt. De tweede politionele actie in december 1948 leverde voor de drie gebieden nog wat meer uitbreiding op, terwijl bovendien elders nog een aantal plaatsen werd bezet, o.a. Telokbetong, Djambi en Pakanbaroe.
De ontwikkeling van de nationalistische revolutie na de uitroeping van de Republiek, waarbij de agitatie en uitoefening van geweld vooral gepleegd werden door de ongeregelde gewapende formaties van jongeren (de pemoeda's), behoeft hier niet in bijzonderheid verder beschreven te worden. Voor een beter begrip van de omstandigheden, waarin de ‘extremistenkampen’ ontstonden, is het voldoende enkele factoren aan te stippen. De beïnvloeding van de ontwikkeling der evolutie door de internationale constellatie,
Een schuilplaats van extremisten wordt onder vuur genomen. Uit: Vrij, Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie te Amsterdam.
die van het begin af van beslissende betekenis voor de loop der dingen is geweest, blijft hier verder buiten beschouwing. Bedoeld is de tegenwerking door de Verenigde Staten en Groot-Brittannië om het vooroorlogse Nederlandse gezag door gewapende strijd tegen de Republiek te helpen herstellen en bestendigen. Van grote betekenis is het feit geweest dat terstond na de capitulatie van Japan geallieerde troepen niet op vitale plaatsen op Java zijn geland, doch daar tot eind september, begin oktober 1945 mee gewacht hebben. Toen was er intussen al een situatie ontstaan, waarin van terugkeer en vestiging van Nederlands gezag zonder geweld feitelijk geen sprake meer zou kunnen zijn. Nederland zelf beschikte amper over militaire eenheden en andere middelen om iets te doen, maar mocht bovendien van het Geallieerde Opperbevel ook niet zelfstandig opereren. Toen in de eerste helft van oktober de eerste Nederlandse militaire eenheden | |
[pagina 827]
| |
op Java landden, werden de acties van de nationalisten aanzienlijk feller, zich uitend in een algemene economische boycot van de Nederlanders, Indische Nederlanders en anderen, en gepaard gaande met tal van gewelddadigheden. In Batavia waren op 28 en 29 september 800 man van de Schotse Seaforth Highlanders gearriveerd. Op Oost-Java landden bij Soerabaja eind oktober ongeveer 3.000 man Britse troepen, die daar moesten worden ingezet om aan de gruwelijke slachtpartijen van de nationalistische jongerengroepen onder de Nederlanders, Indische Nederlanders en anderen een eind te maken en de massaal gevangen genomen mannen uit gevangenschap te bevrijden. Deze gevechten hielden drie weken aan en de Indonesische strijdgroepen hebben zeer grote verliezen geleden. Ongeveer terzelfdertijd (20 oktober) was ook een Britse strijdmacht bij Semarang aan land gegaan, waar zij eveneens in gevecht raakte met geregelde en
De eerste trein met ex-geïnterneerden komt uit Cheribon in Batavia aan. Uit: Vrij, Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie te Amsterdam.
ongeregelde nationalistische formaties. Deze Britse strijdmacht moest ook worden ingezet om het ten Zuiden van Semarang gelegen grote interneringscomplex voor burger-geïnterneerden van Ambarawa-Banjoebiroe te helpen ontruimen en de geïnterneerden naar veiliger plaatsen in Soerabaja te brengen. Aldus vormden zich - onder gruwelijke omstandigheden voor de Nederlandse en Indisch-Nederlandse bevolking en anderen - de drie militaire enclaves, die in zware strijd door de Britse eenheden op de agerende, nationalistische strijdformaties bevochten waren. Deze gebieden zouden tot de eerste politionele actie niet in omvang toenemen. Eveneens van grote betekenis voor het ontstaan van deze situatie was het feit dat het Geallieerd Opperbevel de voormalige Japanse bezettingsmacht de opdracht gegeven had tot het moment van gezagsovername door Britse troepen de orde en rust onder de bevolking te handhaven. Daarbij mocht zij zich niet inlaten | |
[pagina 828]
| |
met zaken die de Republiek betroffen. Het tegendeel geschiedde. Niet altijd en overal bewaarden de Japanners de rust en orde en traden zij met succes op tegen gewelddadigheden van de nationalistische formaties, die zich ook tegen hen keerden. De stormloop op het Japanse wapenarsenaal in Soerabaja op 1 oktober 1945 is daarvan een berucht voorbeeld. Maar ook hebben zij naar de Republiek toe een positief beleid van steunverlening gevoerd. Hoe kon dit, gelet op de voorgeschiedenis, ook anders? Immers, in het vacuüm tot de gezagsovername door de geallieerden, zonder enige invloed van Nederlandse zijde, werd een groot deel van het feitelijke bestuur door de Japanners in handen van de Republikeinen gelegd of gelaten. Geen enkele Nederlander, Indische Nederlander of Ambonees, die in 1942 geprobeerd had om tot para-militaire verzetsorganisaties ten behoeve van de hulpverlening aan de teruggekeerde geallieerde troepen te komen, zal deze situatie voorzien hebben. Trucks van het laatste vrouwentransport uit Soerabaja. Uit: Vrij, Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie te Amsterdam.
Het zij hier nog benadrukt dat het Geallieerd Opperbevel ook de opdracht gaf dat de geïnterneerden tot de komst van de geallieerde troepen in de kampen moesten blijven. Deze maatregel werd als noodzakelijk voor de mensen beschouwd, niet zozeer om hen te beschermen, maar vooral om de georganiseerde Rapwi-hulp overal het snelst bij de geïnterneerden te brengen. Dat was immers eerst werkelijk mogelijk, wanneer zij allen in de kampen van hun laatste internering bijeen bleven. In een steeds gevaarlijker wordende situatie van nationalistische agitatie en escalatie van verzet tegen alles wat naar herstel van het Nederlandse gezag zweemde - vandaar ook acties tegen Rapwi-activiteiten - hebben velen die kampen toch verlaten, met instemming van de voormalige Japanse bezetter. Op Java lagen die kampen wat de burgergeïnterneerden betreft van het kustgebied af. Voor de meeste vrouwen en kinderen van Oost- en Midden-Java en sommigen van West- | |
[pagina 829]
| |
Java lagen deze in Semarang, Ambarawa en Banjoebiroe, voor die van West-Java in en nabij Batavia en wat de mannenkampen betreft in Bandoeng en Tjimahi. Op het ogenblik waarop mannen en vrouwen uit de kampen, aangeduid met de afkorting Apwi's (Allied prisoners of war and internees), begonnen te vertrekken, bestonden op Java ongeveer dertig voormalige Japanse krijgsgevangenen- en burger-interneringskampen. Het aantal van hen die uit die kampen naar huis of naar elders vertrokken, doch kort nadien in de kampen van nationalisten/extremisten opnieuw gevangen raakten, wordt geschat op ongeveer 4.000. Zij hebben kortere of langere tijd de ellende van een kamp-bestaan nogmaals moeten doorstaan, veelal vol ontbering en in onzekerheid over hun lot in een situatie van oorlog als vijanden van de Republiek. De duur van deze kampperiode was afhankelijk van de mogelijkheden voor de geallieerde resp. Nederlandse autoriteiten om tot evacuatie of bevrijding over te gaan. In deze kampen zijn gedurende de Bersiapperiode behalve de hierboven genoemde 4.000 personen nog eens 35.000 mensen terecht gekomen; zij waren voornamelijk Indische Nederlanders, die buiten de Japanse internering gebleven waren. De beproevingen, waaraan de Nederlanders, de Indische Nederlanders en andere groepen, voornamelijk Ambonezen die zich niet bij de nationalisten wilden aansluiten, sedert begin september 1945 werden blootgesteld, zijn binnen zeer korte tijd geëscaleerd tot gruwelijke slachtingen en andere gewelddadigheden door gewapende formaties van permoeda's en tot massale interneringen van hen die als vijanden werden beschouwd van hun Republiek. Het aantal dodelijke slachtoffers van de nationalistische moordlust onder de Nederlandse bevolkingsgroep, de Indische Nederlanders en Ambonezen, wordt geschat op ca. 3.500 personen. Het aantal van de hierboven bedoelde kampen wordt op 220 geschat, waarvan er 135 zijn gelokaliseerd. Het betrof vooral gevangenschap van mannen en jongens van 11 tot 60 jaar in de steden van Midden- en Oost-Java en internering van de achtergebleven vrouwen en kinderen. De gevangenen zijn voornamelijk Indische Nederlanders geweest. De periodisering van hun geschiedenis wordt bepaald door een drietal ‘evacuatie/bevrijdingsgolven’ naar Britse militaire enclaves. De eerste twee golven vonden plaats in 1946, respectievelijk in de maanden april en mei én van oktober tot december; er werden toen gezamenlijk ca. 26.000 personen naar de Britse enclaves overgebracht. In de maanden januari tot mei 1948 werden in een derde golf ca. 12.000 personen uit het toen nog door de Republikeinen beheerste gedeelte van Midden-Java geëvacueerd. Ongeveer 2.000 personen zijn achtergebleven; zij opteerden voor het warga-negaraschap.Ga naar eindnoot2. De acties werden uitgevoerd per vrachtauto, vliegtuig en geblindeerde trein; het Nederlands-Indische gouvernement heeft moeten zorgen voor hout en steenkool voor de locomotieven, voor 200 vrachtauto's en ook voor de bewapening van twee Indonesische bewakingsbataljons ter begeleiding van de evacuatie-transporten. Het Britse militaire gezag dat feitelijk verantwoordelijk was voor de levens van de groepen uit het republikeins gebied, wist bij de leiding van de Republiek te bereiken dat zij bij de pemoeda-formaties, waarop zij nauwelijks greep had, zou bevorderen tot evacuatie van de gevangenen van de Republiek over te gaan. Inderdaad kreeg Rapwi begin 1946 verlof om met de evacuatie een begin te maken. In Batavia werd daartoe een Centraal Evacuatiebureau ingericht. Over het tempo van de uitvoering is in het voorgaande al het nodige gezegd. Tenslotte zij er op gewezen dat de nood in de kampen, het ontberen van de eerste dagelijkse levensbehoeften en de slechte accommodatie in grote mate veroorzaakt werden door het optreden van de pemoeda's; zij legden, waar zij maar konden, beslag op goederen en geld van hun gevangenen. Zij bezaten veelal zelf niets, werden ook niet gesalarieerd en zij probeerden geenszins door passende maat- | |
[pagina 830]
| |
regelen dat lot te verbeteren. Een kort citaat uit deel 12 (Epiloog) van Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog (p. 748) van Dr. L. de Jong, uit de paragraaf ‘evacuatie der bedreigden’, moge dienen als passende afsluiting: ‘Maar hoe verschillend de lotgevallen ook waren, er kwam geen geëvacueerde in de Nederlandse enclaves aan die niet te berichten had van diep-schokkende ervaringen van hem of haar zelf of van bekenden en zo leidde de komst der geëvacueerden er over het algemeen toe dat de meeste in Indië aanwezige Nederlanders en Indische Nederlanders er nog sterker dan tevoren van overtuigd raakten dat het koninkrijk zich in Indië maar één doel moest stellen: korte metten maken met de Republiek.’ |
|