De Gids. Jaargang 151
(1988)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 801]
| |
J.A.A. van Doorn
| |
[pagina 802]
| |
Voor velen van hen was 1988 een opmerkelijk jaar: een jaar van publieke erkenning. Op 15 augustus, precies 43 jaar na de Japanse capitulatie, onthulde koningin Beatrix in Den Haag het Indisch monument. Het vormde de bekroning van het werk van Indische organisaties die zich al jarenlang hadden ingespannen om de ‘vergeten bezetting’ - die van Indië - een zichtbaar gedenkteken te geven. Op 7 september werd door prins Bernhard te Roermond het monument onthuld ‘ter ere en ter nagedachtenis’ - let op de omschrijving - van de bijna 5.000 militairen die na 1945 in Indië het leven verloren. Een dubbele erkenning, zij het zeer verlaat. Even verlaat als die waarbij de regering in 1980 - na tientallen jaren de druk uit de Indische gemeenschap te hebben weerstaan - besloot het recht van de voormalige Indische geïnterneerden op een uitkering bij wet te regelen. De gestes kwamen, bij toeval, tijdig. Ze waren voorafgegaan door een van die uitbarstingen van collectieve verontwaardiging die in Indische kring van tijd tot tijd plegen voor te komen: in de eerste helft van 1988 kwam de historicus dr. L.de Jong frontaal in botsing met de generatie van oud-militairen die in Indië heeft gediend. | |
2Het tumult ontstond in november 1987 toen de concept-tekst van een hoofdstuk, bestemd voor deel 12 van De Jongs Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, door een medelezer van het concept voortijdig in de openbaarheid werd gebracht. Het stuk ging over wat genoemd wordt de excessen van de Nederlandse troepen in Indië in de periode 1945-1949. De emoties liepen hoog op. In de kranten verschenen boze ingezonden brieven, interviews en artikelen; radio en televisie wijdden er commentaren aan. Verenigingen van oud-militairen protesteerden. Een enkeling achtte zich in eer en goede naam aangetast en diende tegen De Jong een strafklacht in. Onder veteranen werd gekscherend gesproken over de noodzaak van een derde politionele actie; codewoord Madjomodo (MAak De JOng MOndDOod).Ga naar eindnoot1. Tenminste één van de boeken die in 1988 uit deze hoek werden gepubliceerd, was bedoeld als een rechtstreeks antwoord aan De Jong: Een stem uit het veld, bevattende de herinneringen van R.M. Smulders, de laatste adjudant van generaal Spoor.Ga naar eindnoot2. De commotie kwam niet onverwacht. De generatie van militaire oud-Indiëgangers bestaat momenteel overwegend uit zestigjarigen. Herinneringen aan hun diensttijd in de tropen, nooit helemaal uitgewist, dringen zich sterker dan voorheen op. De gevoelens zijn ambivalent: aan de ene kant acht men zich gebruikt en misbruikt door politici die het uitzichtloze conflict met Indonesië gewelddadig wilden beslechten; aan de andere kant stelt men goed werk te hebben verricht zonder dat dit ooit publiekelijk erkend is. Heeft men niet recht op een waardige plaats in de geschiedenisboeken? Des te groter was de schok toen het uitgelekte concept-hoofdstuk van De Jong, onder het kopje Oorlogsmisdrijven, een ongehoord harde aanval bleek te bevatten op het Nederlandse militaire optreden; de schok werd versterkt doordat op verschillende plaatsen vergelijkingen werden getrokken met Duitse en Japanse wandaden. De opwinding duurde voort tot het boek van De Jong verscheen en bleek dat het gewraakte stuk geheel was herschreven, de term ‘oorlogsmisdrijven’ geschrapt en de gewaagde vergelijkingen met Duitsers en Japanners waren verdwenen.Ga naar eindnoot3. Het was niet de eerste keer dat openlijk geprotesteerd werd tegen De Jongs voorstelling van zaken. In 1984 en 1985 was dat eveneens het geval, en ook toen betrof het een tekst over Nederlands-Indië: zijn beeld van de vooroorlogse koloniale samenleving in deel 11 van zijn werk.Ga naar eindnoot4. Aan emoties was ook destijds geen gebrek. Een speciaal daartoe gevormd Comité Geschiedkundig Eerherstel Nederlands-Indië | |
[pagina 803]
| |
ging zelfs zover tegen De Jong een civiele procedure aan te spannen met het doel bepaalde gedeelten van de betreffende publikatie te laten herschrijven.
Hoe is het te verklaren dat De Jong, die gedurende tientallen jaren vrijwel ongekritiseerd kon fungeren als het historische geweten van Nederland, weerstanden oproept als hij Nederlands-Indië tot onderwerp kiest? Er zijn twee interpretaties mogelijk: De Jong heeft in zijn ‘Indisch’ publiek lastige lezers of De Jongs beeld van Nederlands-Indië wekt kritiek. Het een sluit het ander niet uit; integendeel. De eerste verklaring snijdt ongetwijfeld hout. De Jongs lezers, uit Indië afkomstig of bij Indië betrokken geweest, zijn gevoelig - mogelijk overgevoelig - voor verwijten en blaam als hun Indisch verleden ter sprake komt. Het einde van Indië en het begin van Indonesië was voor velen van hen een uiterst moeilijke, soms een rampzalige periode. Na door de oorlog en de kamptijd al hun bezittingen en soms ook familieleden te zijn kwijtgeraakt, zagen zij hun bestaan bedreigd, hun baan verloren en hun loopbaan gebroken om tenslotte hun land - vaak hun geboorteland - te moeten verlaten. De militairen die het tij trachtten te keren - waaronder vele tienduizenden dienstplichtigen - brachten zware offers aan doden en gewonden, maar verloren uiteindelijk het conflict. Het is onjuist te veronderstellen dat zij in meerderheid met een onverwerkt verleden zouden zitten. Degenen die boeiend werk hadden, belangrijke verantwoordelijkheden droegen en interessante ervaringen opdeden, betreurden het einde van Indië vaak zonder rancunes te ontwikkelen. Slaagden ze er later in een goed bestaan op te bouwen, dan kon het overzeese verblijf als een leerzaam avontuur worden beschouwd. Bestuursambtenaren, planters en officieren kijken niet zelden op deze wijze terug.Ga naar eindnoot5. Dat er niettemin in deze kringen verzet rees tegen het Indië-beeld van De Jong, komt voort uit de algemeen-menselijke neiging het eigen verleden - in eigen ogen tenminste redelijk bevredigend - te verdedigen. Niettemin zal men in het algemeen de open discussie zoeken, ondersteund met feiten en argumenten. Wie meer heeft geleden, minder is geslaagd in het leven en bovendien over zijn verleden met onopgeloste vragen zit, zal een discussie niet kunnen waarderen. Hij zal emotioneel reageren en zelfs niet willen luisteren naar wat in zijn robuuste kijk op de zaak gezochte subtiliteiten zijn. Zeker indien het verleden zwaar en verwarrend was - met mislukkingen en misslagen - wordt het moeilijk te verwerken dat anderen, buitenstaanders bovendien, zich over dat verleden publiekelijk uitlaten en nog wel met een intellectuele superioriteit die machteloos en agressief maakt. Hier passen de regels van Edwin Denby: ‘The small survivor has a difficult task Answering the questions great historians ask.’Ga naar eindnoot6. | |
3Zeker als de vragen niet helemaal goed gesteld zijn. EldersGa naar eindnoot7. heb ik de stelling verdedigd dat De Jong de neiging heeft bij de behandeling van de Indische geschiedenis het schema te hanteren dat hij pleegt toe te passen op Nederland en dat in Nederland met veel instemming wordt aanvaard: goede Nederlanders, slechte Duitsers en nog slechtere collaborateurs. Bij Indië gaat dit schema echter maar zeer gedeeltelijk op en leidt het tot gewrongen constructies. De Japanners zijn nog wel in te passen; ze vervullen de bedenkelijke rol die de Duitsers in het Nederlandse verhaal spelen. Dit gedeelte van De Jongs werk is dan ook goed ontvangen. Maar wat was Indië? Het was niet, zoals Nederland, een etnisch homogene maar een zeer heterogene maatschappij, met zo'n 300.000 Nederlanders als bovenste stratum waaronder 70 miljoen inheemsen en meer dan een miljoen Chinese en Arabische ingezetenen. | |
[pagina 804]
| |
Tussen deze segmenten van de bevolking bestonden vanouds tal van relaties die met de opkomst van de inheemse nationalistische beweging onder spanning kwamen te staan. Met de proclamatie van de Indonesische Republiek in augustus 1945 werden de verhoudingen openlijk vijandig, resulterend in een politiek en militair conflict dat pas een einde nam met de souvereiniteitsoverdracht in 1949. De historicus die zich met deze koloniale maatschappij en in het bijzonder met het conflict in de eindfase bezighoudt, staat voor de taak beide partijen recht te doen. De Jongs ‘Nederlandse schema’ schiet dan tekort, zoals bleek in zijn genoemde concept-hoofdstuk over de militaire excessen: de Nederlandse strijd tegen de Republiek werd vergeleken met de oorlog van Japan tegen Indië, terwijl de liquidatie van Indonesische collaborateurs door het Indonesisch verzet gelijkgesteld werd aan de liquidatie van Nederlandse collaborateurs door het Nederlands verzet in '40-'45. Dergelijke vergelijkingen dringen zich op, maar ze kunnen niet worden toegelaten, daar ze het ingewikkelde Nederlands-Indonesische conflict reduceren tot de eenvoud van het Nederlands-Duitse conflict dat er onmiddellijk aan voorafging. Hier begint de ergernis bij degenen die zich, op welke manier ook, bij Indië betrokken voelen.
Afzonderlijk van belang is de complicerende rol die Nederland in Indië speelde, met name in het conflict met de Indonesische Republiek, maar eigenlijk in de hele koloniale geschiedenis. Nederland had immers altijd eigen doelstellingen en belangen, eigen politieke prioriteiten en economische preferenties. Naarmate Indië zich ontwikkelde, moesten de spanningen met het moederland toenemen, een emancipatieproces dat zich, zeer in de verte, laat vergelijken met de transformatie van volksplantingen tot nieuwe staten in een gemenebest. Met het ontstaan van de Indonesische Republiek op het grondgebied van Indië ontstond een nog gecompliceerder driehoeksverhouding: Nederland, Indië en Indonesië in de respectieve rollen van moederland, kolonie en nationale staat. Verloop en afloop van het daaropvolgende conflict dienen in de dynamische verhoudingen tussen deze drie partijen geplaatst en begrepen te worden.Ga naar eindnoot8. Bij het scheiden van de markt was Indië de verliezende partij. Indonesië nam het Indisch grondgebied over en vestigde er een Aziatische staat. Nederland trok zich volledig terug op het moederland en werd tot een kleine Europese natie. Wie ‘Indisch’ was of wilde blijven moest kiezen of delen. Voor het merendeel viel de keuze - niet steeds vrijwillig - op Nederland. Daar begon de speurtocht naar de Indische geschiedenis. | |
4‘Indië’ is altijd een problematisch concept geweest. Het gebied lag in Azië, maar het was niet Aziatisch; het werd door Nederland bestuurd en beïnvloed, maar het werd niet Nederlands. Er ontstond een mengvorm: Indisch. Aanvankelijk was de Nederlandse invloed buitengewoon gering, maar sinds het einde van de achttiende eeuw begonnen Nederlanders - ‘Europeanen’ zei men - hun stempel vaster op de archipel te drukken. De blanke bevolking groeit in omvang; militaire expedities en oorlogen vestigen het koloniale gezag; de bestuursbemoeienis wordt uitgebreid en geïntensiveerd; het economisch potentieel wordt ontwikkeld; grote infrastructurele werken maken de archipel tot één geheel. Wat tot stand kwam was ‘Indië’, nader gespecificeerd als Nederlands-Indië: een gigantische Aziatische ruimte, in toenemende mate bevolkt en bewerkt door Nederlandse initiatieven en instellingen. Dat hieruit, zoals men meende, een ‘Tropisch Nederland’ te voorschijn zou kunnen komen, was evenwel een illusie. Hoezeer Indië in de laatste kwart eeuw ook Nederlandse trek- | |
[pagina 805]
| |
ken kreeg, de sprong naar moderniteit kon alleen lukken door alle in Indië aanwezige capaciteit te mobiliseren en de ruimte te geven. Daarmee werd de kolonie - Nederlands-Indië - tot een quasi-zelfstandige koloniale staat: Indië tout court.Ga naar eindnoot9. Er ligt een tweede, nog opmerkelijker paradox in de Nederlandse bemoeienis met de archipel: zij is vaak gericht op de bevestiging van het bestaande. Talrijk zijn in het koloniale programma de pogingen het oorspronkelijkinheemse te erkennen, te conserveren en niet zelden te versterken: het gezag van de inheemse bestuursadel, het adatrecht, de pluriformiteit van talen en culturen - in het onderwijsbeleid vastgelegd -, de monumenten uit het pre-koloniale verleden, door toedoen van een zeer actieve archeologische dienst, en in de jaren dertig zelfs een bescheiden streven naar het herstel van oude koninkrijken. Niet iedereen in het koloniale kamp was met deze politiek van conservering en opgelegde renaissance gelukkig. Bestuurders en experts voerden eindeloze discussies over de pro's en contra's. Opmerkelijk is wel dat onder de voorstanders zowel ‘ethici’ waren te vinden - respectvol ten opzichte van het bestaande - als anti-ethici die ‘opheffing’ van de inlander tot Europees niveau nu eenmaal vergeefse moeite achtten en schadelijk voor de eigen belangen bovendien.Ga naar eindnoot10. De discussies werden beëindigd door de opkomst van het nationaal-Indonesische initiatief dat ‘Indië’ radicaal verwierp. Let wel: niet de westerse waarden en techniek - die zag men als superieur en noodzakelijk - maar de Indische definitie van deze westerse bemoeienis en het daarop gebouwde complex van politieke, juridische, maatschappelijke en culturele instellingen. Het Indonesisch alternatief, geleidelijk in kracht groeiend, maakte de eigen aard van Indië voor het eerst duidelijk zichtbaar. Door de confrontatie met het nieuwe nationalisme werd men zich pas goed bewust van wat ‘Indië’ representeerde. Toegespitst geformuleerd: ‘Indië’, tot nog toe gezien als een wat curieuze variant van het Nederlandse patroon, werd nu door de Indonesiërs opnieuw gedefinieerd, maar dan antithetisch. Tot 1949 toe - het jaar van de souvereiniteitsoverdracht - heeft men in het Indische kamp niet willen geloven dat het Indonesische alternatief volstrekt serieus was bedoeld. Kort nadien was ‘Indië’ verdwenen. De Nederlandse journalist en vakbondsman Koch, groot sympathisant van het Indonesisch onafhankelijkheidsstreven, keerde in 1954 naar Nederland terug. Hij had zevenenveertig jaar onafgebroken in Indië geleefd en gewerkt, en gehoopt er te sterven. Maar alles was in korte tijd in beweging gekomen. In zijn memoires schreef hij, ter verklaring van zijn vertrek: ‘Indonesië was voor ons een vreemd land geworden.’Ga naar eindnoot11. | |
5We lijken te zijn afgedwaald, maar dat is schijn. Het ging ons om een verklaring van de opvallende lichtgeraaktheid - dus ook kwetsbaarheid - van vele leden van de Indische gemeenschap in ons land; men kan er ook degenen toe rekenen die bij Indië betrokken werden, zoals de tienduizenden militairen die kort voor het doek viel Indië te hulp kwamen. Wat hen verenigt is de band met wat wij ‘Indië’ hebben genoemd: een cultuur en een samenlevingsvorm met een eigen identiteit, onverwisselbaar met zowel de Nederlandse als de Indonesische. Indonesië - nu niet in de politieke zin, maar als culturele en maatschappelijke entiteit - moest Indië uitstoten om zichzelf te vinden. Het was het afwentelen van een last van eeuwen: de last van repressie en exploitatie, maar ook de last van een culturele, intellectuele en morele kolonisatie. Nederland kon Indië niet vervangen, alleen al omdat het fysisch milieu geen enkele overeenkomst biedt, doch vooral omdat ‘Indië’ geen bevolkingsgroep was maar een maatschappijvorm: een samenleving van tientallen miljoenen mensen met de Indische groep in | |
[pagina 806]
| |
het centrum. Met een - gewaagde - metafoor: de Indische Nederlander leefde destijds als een vis in de Indische zee. Die zee kan Nederland niet bieden; alleen een paar betonnen vijvertjes. Wat voor deze mensen resteert is de Indische geschiedenis: de geschiedenis van een eigenaardige maatschappij, maar tevens de geschiedenis van een beperkte groep - enkele tienduizenden - die de kolonie maakte tot wat zij in 1940 was. Inderdaad: tot een modelkolonie, een term die door de gekoloniseerden zal worden weggehoond, maar door de kolonisator als een compliment mag worden aanvaard. Dát Indië is bruusk beëindigd. Wat er van over is, daar en hier, verdwijnt langzaam maar zeker, tot het geheel geschiedenis zal zijn geworden: Indische geschiedenis. Degenen die dit Indië hebben bewoond en gekend, hebben als laatste wens dat zij in die geschiedenis een plaats verwerven, als het kan een waardige plaats. |
|