[Nummer 11]
Nederland en Indonesië
Toen in de laatste maanden van 1945 in allerlei steden en dorpen van de Indische archipel de rood-witte vlag van de Republiek Indonesia werd gehesen, werd deze tweekleur niet alleen beschouwd als een symbool van het eigen streven naar onafhankelijkheid, maar ook als iets waaraan één kleur opvallend ontbrak: het blauw. Terwijl velen daar enthousiast over waren en er hier en daar zelfs verwacht werd dat in de toekomst ook nog de witte baan zou worden weggeknipt, waarmee eindelijk de sociale revolutie een feit zou zijn, hebben anderen het verdwijnen van de blauwe kleur als een dreigend teken ervaren: er leek een einde te komen aan een wereld waarin zij geboren waren en zich thuis voelden. Vier jaar later was deze dreiging werkelijkheid geworden, terwijl voor de Indonesische nationalisten eerst nu het uur der bevrijding was aangebroken.
Mede naar aanleiding van de beroering die ontstond over een ontwerp-hoofdstuk uit het twaalfde deel van Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog van Dr. L. de Jong, besloot de redactie van De Gids een speciaal nummer aan de verhouding tussen Nederlanders en Indonesiërs te wijden. Uit de reacties op dit ontwerp-hoofdstuk bleek immers hoezeer de afloop van de koloniale periode in veel opzichten nog tot het onverwerkte verleden behoort. Anderzijds bestaat in brede kring in ons land bezorgdheid over de situatie van de mensenrechten in Indonesië, zoals onlangs opnieuw duidelijk werd na de executie van twee communisten, die al twintig jaar geleden ter dood veroordeeld waren.
In een inleidend essay gaat J.A.A. van Doorn in op de vraag hoe het komt dat de belangstelling voor Indonesië en met name de koloniale tijd in Nederland zo levendig is gebleven.
Hierna wordt in een vijftal beschouwingen aandacht besteed aan het koloniale verleden en de afloop daarvan. G.C. Molewijk schrijft over het kolonisatieproces, waarbij hij vooral ingaat op ontwikkelingen in de negentiende eeuw en daarbij een vergelijking maakt tussen de kolonisatie van Nederlands-Indië en Belgisch Congo. G.J. Resink verdiept zich in de rol die de Franse dichter Arthur Rimbaud heeft gespeeld - of liever: niet heeft gespeeld - in de Atjeh-oorlog. In zijn bijdrage over de periode na de Tweede Wereldoorlog vestigt C.J.F. Stuldreher de aandacht op de lotgevallen van talloze Nederlanders, Indische Nederlanders en Ambonezen na de Japanse capitulatie. Laurens van Schie behandelt in zijn essay de worsteling tussen Nederland en de Republiek in dezelfde tijd, waarbij hij vooral het optreden van de laatste gouverneur-generaal in Nederlands-Indië, H.J. van Mook, belicht. Liesbeth Dolk schrijft vervolgens over de geschiedenis van het tijdschrift Oriëntatie, dat tijdens de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd en in de jaren daarna uitkwam en waarin geprobeerd werd een dialoog tussen Nederlandse en Indonesische kunstenaars en intellectuelen tot stand te brengen.
Het slotgedeelte van dit nummer wordt geopend met een tweetal gedichten van G.J. Resink. Vervolgens haalt Piet Calis herinneringen op aan de jaren waarin hij Nederlandse literatuur doceerde aan de Universitas Indone-