De Gids. Jaargang 151
(1988)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 791]
| |
tische kringen. De betekenis die eraan wordt gegeven is deze: het is onmogelijk de macht van het patriarchaat te ondermijnen door de strategieën en denkbeelden die de logica en de waarheid van de heersende orde vormen tegen die hegemonie te richten. Zulke strategieën, te denken valt bij voorbeeld aan binair denken en de tactiek van verdringing van het andere, zouden zelf door en door patriarchaal van aard zijn; en het hanteren van dit soort instrumenten zou alleen tot patriarchaat-vriendelijke resultaten kunnen leiden. Zo zijn Audre Lorde's woorden een slagzin geworden die wordt herhaald wanneer iemand - te onbevangen of te enthousiast - op naïeve wijze tracht de werkelijkheid van machtsongelijkheid en onderdrukking te veranderen via de wegen en middelen daartoe door onze cultuur geboden: ‘Pas op, je slooft je uit voor niets.’ De vraag die door Lorde's woorden wordt opgeroepen is in feite deze: in hoeverre zijn onze middelen, zoals taal of de logica, waardevrij, of zijn zij echt onherroepelijk besmet met een patriarchaal virus? Dit is natuurlijk niet alleen van belang voor de feministen onder de literatoren. Toch wil ik mij hier beperken tot het engere feministische kader van dit probleem, omdat de woorden van Lorde mij in herinnering werden gebracht door het lezen van twee onlangs in Nederland gepubliceerde werken die behoren tot de feministische literatuurwetenschap. Ik doel op Ria Lemaire's Passions et Positions: Contribution à une sémiotique du sujet dans la poésie lyrique médiévale en langues romanes (Rodopi, Amsterdam 1988) en Claudine Guégan Fishers La Cosmogonie d'Hélène Cixous (Rodopi, Amsterdam 1988). Dit zijn twee bijna diametraal verschillende werken die juist in hun contrast een schel licht werpen op de vraag of een feministische literatuurwetenschap eigenlijk wel mogelijk is. In Passions et Positions wil Ria Lemaire door middel van een analyse van twee genres binnen de middeleeuwse lyriek - de Galicisch-Portugese ‘cantiga de amigo’ en de ‘canso’ van de Provençaalse troubadours - licht werpen op de vragen ‘Wat kunnen wij weten van de gevoelens en de uitingsmogelijkheden van het vrouwelijke en mannelijke subject? Wat verandert daarin, en wat zijn de nieuwe machtsverhoudingen tussen de geslachten?’ (p. 318). Hoewel haar onderwerp dus op het eerste gezicht beperkt moge lijken tot een specialistische interesse in de historische Romaanse letterkunde, geeft haar behandeling daarvan aan het thema een algemeen historisch belang. Lemaire beargumenteert dat de overgang van een mondeling overgeleverde naar een schriftelijke cultuur gepaard ging met een verschuiving in de sociale positie die de vrouw tot voorwerp van de taal en het verlangen van de man maakte, maar haar minder autonome expressie toestond. Het is een interessante these met wijdstrekkende implicaties, ook voor onze eigen tijd. Wij leven weliswaar in wat de nadagen van een scripturale traditie genoemd zou kunnen worden, maar de vraag in hoeverre en op welke wijze de verworvenheden van de technologie de machtsverhoudingen tussen de seksen beïnvloeden is niet minder acuut of relevant. Integendeel zelfs, de komst van nieuwe technologieën die de macht van de mens zo veel meer vergroten dan indertijd de uitvinding van de boekdrukkunst, geeft ook een grotere reikwijdte aan het verband tussen technologische vooruitgang en sekse-ongelijkheid dat Lemaire veronderstelt. Niet alleen werpt dit Utrechts proefschrift een nieuw licht op de cultuurgeschiedenis, Lemaire tracht ook de geschiedschrijving van de Romaanse letterkunde te herzien. Zowel de ‘cantiga de amigo’ als de ‘canso’ zijn altijd vanuit een traditioneel wetenschappelijk oogpunt bekeken - dit wil zeggen, zogenaamd onzijdig en sekse-neutraal, maar in feite vanuit het dominante mannelijke perspectief. ‘Wetenschap’ is synoniem met ‘objectiviteit’, en deze wordt gewaarborgd door het postulaat van een neutraal gezichtspunt, een onzijdig ‘men’, dat op zijn beurt weer een abstracte idealisering is van wat de ‘man’ (en niet het verwarrend dubbelbeeld van de gecombineerde visie van de vrouwelijke en mannelijke ‘men's) ervan vindt of gevonden heeft. Zo stelt Lemaire vast dat | |
[pagina 792]
| |
de gevestigde literatuurgeschiedkundige traditie met haar fascinatie voor politiek-publieke machtsverschillen tussen klassen, rassen en rijken stilzwijgend aan het lot en de rol van de vrouwelijke helft van de mensheid is voorbijgegaan. Zelfs de eigentijdse discussies over de hoofse liefde van Köhler en Vance laten zien hoe, ondanks de relationele thematiek van de poëzie, het standpunt van de vrouw of het idee dat zij een gezichtspunt gehad zou kunnen hebben onder tafel verdwijnt om plaats te laten voor de interessantere ‘harde’ problematiek van machtsverhoudingen tussen mannen onderling. De vraag hoe deze liefdeslyriek zich verhoudt tot de sociale banden tussen de mannen en vrouwen uit de middeleeuwen schijnt voordat Lemaire dit deed niet te zijn gesteld. Als algemeen geïnteresseerde lezer kan ik de juistheid en doeltreffendheid van Lemaire's argument niet dan in zijn meest brede strekking beoordelen. Mijn gevoel dat haar argumenten steek houden baseer ik voornamelijk op de zorgvuldigheid van haar werkwijze, waarover ik als literatuurwetenschapper wel kan oordelen. Er wordt uitgebreid aandacht besteed aan de methodologische, theoretische en epistemologische implicaties van de gevolgde werkwijze. Het boek staat vol diagrammen en schema's van actanten, lijsten van werkwoorden voorkomend bij mannelijke of vrouwelijke personages en zo voort. Passions et Positions presenteert zich als een voorbeeldige telg van het literatuurwetenschappelijke geslacht van de vooraanstaande soort: objectief, schematisch en gebaseerd op concrete bewijzen. Hoewel ik de noodzaak van zo'n wijze van presentatie inzie en legitiem acht - de dissertatie is, zelfs bij een vrouwelijke promotor, een proeve van bekwaamheid in een patriarchale traditie - word ik toch geïntrigeerd door een tegenspraak tussen datgene waar Passions et Positions in feministische zin voor staat en de manier waarop het dat probeert te bereiken. Hoewel Lemaire de opzet heeft aandacht te schenken aan de vrouw als sprekend subject, kenmerkt het werk waarin zij dat doet zich door verwijzingen naar bijna zonder uitzondering mannelijke voorgangers. Zo maakt Lemaire gebruik van de theorieën van Foucault en Jonathan Culler - de laatste zonder meer een zeer vrouwvriendelijk geleerde -, maar daarom niet minder mannelijk. Bovendien blijft diens stelling in On Deconstruction, dat een patriarchale cultuur de onvermijdelijke onzekerheid over de onbewijsbare echtheid van het vaderschap tracht te sublimeren door de legitimatie van een symbolische of metaforische band en een minachting voor de materiële of metonymische band, hoezeer deze stelling zich ook moge opstellen als een rectificatie van patriarchale praktijken en voorkeuren - een transvestitische loot aan een patriarchale stam. In Amerika spreekt men al van ‘men in drag’. De meest opvallende mannelijke aanwezigheid in Lemaire's tekst is de naam van de Canadese geleerde P. Zumthor. Zumthor wordt geprezen, geciteerd en bedankt in bijna ieder hoofdstuk. Loftuitingen aan zijn adres openen en sluiten de tekst. Hoewel Lemaire hiertoe wordt gedwongen, omdat er kennelijk geen vrouwelijke mediaevist is waarop zij kan terugvallen, rijst toch de vraag in hoeverre Lemaire's werk zelf daardoor niet veilig binnen de patriarchale grenzen blijft. Sterker nog, in het bepalen van haar loyaliteit aan de traditie past Lemaire een traditioneel mannelijke strategie van splitsing en uitsluiting toe: Er zijn goede mannelijke voorgangers, zoals Zumthor, en anderen die naar de marge worden verwezen. De lakmoestest van Lemaire's proefschrift is daarom ook de vraag of zijzelf, door dit te schrijven, spreekruimte creëert voor een vrouwelijk subject (bij voorbeeld zijzelf), of is het ‘vrouwelijk’ subject dat spreekt in Passions et Positions een ondergeschikte spreekbuis van het patriarchaat die, zoals het een goed vrouwtje past, de lof van de heren en meesters tuit? Bij het beantwoorden van die vraag zou het interessant zijn te weten waarom Ria Lemaire haar betoog niet eindigt met een aantal sterke conclusies, maar zich verschuilt achter retorische vragen. Is dit symptomatisch voor de onmogelijkheid om te denken buiten de parame- | |
[pagina 793]
| |
ters van het patriarchaat? Tenslotte, is de wens om de literaire geschiedenis te herschrijven niet zelf al een bewijs dat men in de concrete werkelijkheid van een buitentalige geschiedenis blijft geloven - al is dit een van de dogma's van wat we hedentendage wel ‘fallogocentrisch denken’ noemen? Laat ik hier beslist niet verkeerd begrepen worden. Ik vind het werk van Lemaire voortreffelijk en heel belangrijk. Maar dit neemt niet weg dat het de vraag oproept of het mogelijk is met de middelen van de traditie die traditie zelf om te smeden. Deze vraag wordt al geanticipeerd door de ontwikkelingen binnen de feministische literatuurtheorie zelf, met name zoals die zich het laatste decennium in Frankrijk hebben gemanifesteerd. Er heerst zware twijfel aan de veronderstellingen van vooral de Amerikaanse feministische literatuurwetenschap - dat het mogelijk is de geschiedenis te herschrijven, dat er een eigen vrouwelijke traditie is en is geweest, en dat het instrument van de taal neutraal en onpartijdig is in zijn dienstbaarheid aan het menselijk subject. De taal zelf zou een patriarchaal instrument kunnen zijn, beladen met de waarden die het vrouwelijke vijandig zijn. Wie in deze transatlantische controverse is geïnteresseerd zou Toril Moi's Sexual/Textual Politics: Feminist Literary Theory (Methuen, London 1985) informatief kunnen vinden. Relevant hier is dat Hélène Cixous, die het onderwerp van Claudine Fishers boek vormt, een vertegenwoordigster is van een radicale richting die vindt dat de taal zelf herschreven moet worden om uitdrukking te kunnen geven aan het ‘andere’ en het specifiek eigene van het vrouwelijke. Cixous' essentialisme beoogt een dislokatie van de gevestigde binair-semantische parameters en velden, en een stilistische vernieuwing die een uiting zou zijn van het vrouwelijke subject, en die op zijn beurt de werkelijkheid zal hervormen en meer complex en betekenisvol maken. Op het eerste gezicht lijkt dit een inspirerende boodschap; en wie Cixous leest wordt ongetwijfeld gegrepen door haar stijl. Maar ook hier dringen zich vragen op: als de taal altijd al een patriarchaal instrument is geweest, hoe weten we dan wat echt vrouwelijk is? Zijn daar woorden voor? Wordt ‘écriture féminine’, zoals de stijl van Cixous wel wordt aangeduid, niet toch tegen wil en dank gedomineerd door de mannelijke traditie, omdat het zich daar tegen afzet als ‘het andere’ en als zodanig alleen maar kan zijn wat het patriarchale niet is? Wat voor politiek nut heeft het voor vrouwen om hun marginaliteit als de eigen essentie aan te merken? Het lijkt uitsluiting te legitimeren. Deze vragen komen dan al bij mij op, maar Claudine Fishers La Cosmogonie d'Hélène Cixous is het werk van een volgelinge. Zij accepteert niet alleen de denkbeelden van Cixous zonder commentaar; haar eigen boek over Cixous vertoont kenmerken van beïnvloeding. Het is geschreven in een beeldrijke, associatieve stijl die de tegenhanger is van de zorgvuldigheid van Ria Lemaire. Bijna iedere zin roept vragen op omtrent de inhoud van begrippen, de interpretatie van de literatuurgeschiedenis, en de vooronderstellingen met betrekking tot het geslacht van de lezer. Zo begint Fishers werk met de mededeling dat ‘l'approche des oeuvres d'Hélène Cixous ne peut se faire que lentement et avec attention, mais les lecteurs, et particulièrement les lectrices, qui oseront creuser latéralement les galeries et méandres de l'inconnu avec Hélène Cixous découvriront, paradoxalement, que l'approche latérale est le plus court chemin vers la verticale et que l'on peut voler, sous les ceintures de feu volcaniques de la lave en fusion, pour atteindre le centre de la terre et du ciel’ (p. 3; curs. C.v.B.). In deze zin vind ik zoveel onduidelijkheden dat ik nauwelijks weet op welke slak ik het eerst zout zal leggen. Waarom moet het werk van Cixous ‘langzaam en aandachtig’ benaderd worden? Geldt dat niet voor alle literatuur, of is er iets specifieks dat de stijl van Cixous kenmerkt en tot langzaam lezen dwingt? Waarom worden vrouwen hier bevoorrecht als lezers met een beter en begenadigd inzicht? Het lijkt je reinste discriminatie; enige verantwoording zou zeker op zijn plaats geweest zijn. Wat be- | |
[pagina 794]
| |
tekent het om Cixous ‘lateraal’ te benaderen, en vervolgens te ontdekken dat de ‘laterale’ weg de kortste is naar de ‘verticale’? Het duizelt mij, vooral als ik zie dat de lezer ook nog moet vliegen onder de kringen van vulkanisch vuur van versmeltende lava, om tegelijkertijd het centrum van hemel en aarde te bereiken. Kortom, alles in mij verzet zich tegen deze, mijns inziens niet alleen uiterst onzorgvuldige, maar ook mystieke wijze van literatuurkritiek. In gedachten hoor ik al het lieve en zachte verwijt van een denkbeeldige auteuse: Dat ik misschien te patriarchaal geïndoctrineerd ben, en dat ik me er niet voldoende voor openstel, zodat ik mezelf van een bevrijdende ervaring beroof. Maar zij overtuigt mij niet. Meer in het algemeen valt het volgende op. Hoewel Fisher poogt het huis van de meester te slechten met nieuwe, niet-patriarchale middelen, schijnt die poging bij voorbaat gedoemd te mislukken, omdat zij zich per definitie buiten de heersende logica plaatst. Alleen als wij ook onze loyaliteit aan de rede opgeven zullen wij dit soort écriture féminine als betekenisvol kunnen zien - waarmee ik niet wil zeggen dat het geen inspirerend effect kan hebben; maar dat effect kan niet worden vertaald in een politiek actieprogramma. En hiermee zijn wij terug bij ons uitgangspunt met een nieuw perspectief op het daar aangesneden dilemma. Het moge onmogelijk zijn om het patriarchaat met eigen middelen te ontmantelen, maar andere middelen worden niet als betekenisvol ervaren zolang onze cultuur doordrongen is van een patriarchale ratio. Betekent dit dan dat feministische literatuurwetenschap is gedoemd te verstommen? Of zal, zoals de geschiedenis vaker leert, juist de confrontatie met een impasse nieuwe groei veroorzaken? Zo lang we dat niet weten lijkt mij het redelijk alternatief van Ria Lemaire verkiesbaar boven de mystieke bevlogenheid van een onuitspreekbare essentiële Vrouwelijkheid. |
|