De Gids. Jaargang 151
(1988)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 785]
| |
Buitenlandse literatuur
| |
[pagina 786]
| |
Bij de wetenschappelijke bestudering van het werk van deze dichter neemt de Nederlandse slavistiek zeker niet de laatste plaats in. Een groot deel van de relevante Mandelstamliteratuur - waaronder nogal wat artikelen van Russische geleerden die hun stukken in hun eigen land niet konden publiceren - is verschenen in het gezaghebbende, in Amsterdam uitgegeven, tijdschrift Russian Literature. | |
Peter Zeeman The Later Poetry of Osip Mandelstam. Text and ContextGa naar eindnoot4.Onlangs is ook de eerste Nederlandse monografie verschenen, een dissertatie van de hand van de Amsterdamse slavist Peter Zeeman. Zoals blijkt uit de titel van zijn boek heeft de auteur zich in het bijzonder gericht op Mandelstams latere werk, de poëzie van de jaren dertig. Dit was een periode waarin de dichter onder grote druk leefde; er bleek voor hem geen plaats meer in de Sovjetliteratuur, die steeds strenger werd onderworpen aan de eisen van het socialistisch realisme, de tijdschriften durfden zijn werk niet meer op te nemen, hij werd verschillende malen verbannen en leefde in voortdurende angst gearresteerd te worden. Zijn poëzie leed er niet onder: Mandelstams latere werk is van een buitengewone kracht - complex, maar rijk aan betekenis, een zeldzame vervlechting van persoonlijke en historisch-culturele problematiek. Zeemans uitgangspunt is dat taal, en daarmee ook de taal van de literatuur, refereert aan een concrete werkelijkheid, met andere woorden, je moet een gedicht lezen in zijn context, rekening houdend met de tijd en de omstandigheden waarin het is ontstaan. Pas dan kun je alle toespelingen begrijpen, verborgen associaties ontdekken en tot een adequate interpretatie van het gedicht komen, waarbij alle betekenisnuances duidelijk worden. Hij neemt hierbij afstand van twee opvattingen die lange tijd de literatuurwetenschap hebben gedomineerd. De eerste is dat een literair werk autonoom is, zijn eigen werkelijkheid schept, die wel verbonden is met de ‘echte’ werkelijkheid, maar alleen in algemene zin; in elk geval verwijst het niet naar een concrete realiteit. De tweede, hiermee verbonden opvatting is dat er niet één juiste interpretatie is van een verhaal of een gedicht, maar dat een lezer in zekere zin kan interpreteren wat hij wil - het literaire werk is er voor hem, gaat over zijn eigen realiteit, hij kan het geheel naar eigen goeddunken uitleggen en gebruiken.Ga naar eindnoot5. Als tegenstander van deze subjectieve lezersinterpretatie houdt Zeeman een pleidooi voor de ‘objectieve’ interpretatie van de criticus-geleerde, iemand die op de hoogte is van het leven en het werk van de schrijver, beter dan de gemiddelde lezer de achtergronden kent en daardoor tot een veelomvattender, ‘juistere’ uitleg van een tekst kan komen. Zeker geen nieuw standpunt - een jaar of vijftig geleden zelfs heel gebruikelijk -, maar wel verfrissend na de (bij voorbeeld ook in het literatuuronderwijs op de scholen) zo gretig geproclameerde lezersvrijheid. In zijn boek toont Zeeman overtuigend aan dat kennis van de historische en maatschappelijke context waarin Mandelstam zijn gedichten schreef onontbeerlijk is om zijn werk geheel te kunnen begrijpen. Als acmeïst die in verzet kwam tegen het zweverige, abstracte symbolisme was Mandelstam sterk gericht op het concrete, de uiterlijke verschijningsvorm van de dingen. Als hij een voorwerp noemt of een gebeurtenis beschrijft bedoelt hij ook dat voorwerp of die gebeurtenis en niet iets anders. Vooral zijn latere werk, dat van de jaren dertig, bevat talrijke verwijzingen naar de politieke en maatschappelijke omstandigheden van zijn tijd. Mandelstam was, om het zacht te zeggen, geen bewonderaar van Stalin en diens vijfjarenplannen, maar kon natuurlijk niet openlijk kritiek leveren. Zijn verwijzingen zijn daarom impliciet, versluierd. Het zijn bedekte toespelingen, vaak geïntroduceerd binnen een metaforische uitdrukking, een ironische zinswending, Esopische taal, en alleen verstaanbaar voor de ingewijde. De niet-ingewijde lezer heeft baat bij de observaties van de | |
[pagina 787]
| |
ingewijde, de deskundige. Deze kern van zijn betoog illustreert Zeeman met de grondige analyse van een reeks gedichten, waarbij hij naast de oppervlaktebetekenis verschillende diepere betekenisniveaus vaststelt. Als voorbeeld een zeer verkorte weergave van zijn opmerkingen over het gedicht ‘Cholodno roze v snegu’ (‘De roos heeft het koud in de sneeuw’) uit de cyclus Armenija, geschreven in 1930 in Tiflis na een reis van acht maanden door Armenië.
Cholodno roze v snegu:
Na Sevane sneg v tri arsina...
Vytaščil gornyj rybak raspisnye lazurnye sani,
Sytych forelej usatye mordy
Nesut policejskuju službu
Na izvestkovom dne.
A v Èrivani i v Èčmiadzine
Ves' vozduch vypila ogromnaja gora,
Ee by primanit' kakoj-to okarinoj
Il' dudkoj priručit',
čtob tajal sneg vo rtu.
Snega, snega, snega na risovoj bumage,
Gora plyvet k gubam.
Mne cholodno. Ja rad...
De roos heeft het koud in de sneeuw:
Op het meer van Sevan ligt drie arsjin sneeuw...
De bergvisser heeft zijn geverfde azuren slee naar
buiten gesleept
De besnorde smoelen van verzadigde forellen
Voeren politiediensten uit
Op de kalkbodem.
Maar in Jerevan en in Etsmiadzin
Heeft de enorme berg alle lucht opgedronken
Je zou hem moeten lokken met een ocarina
Of temmen met een doedelzak,
opdat de sneeuw smelt in zijn mond.
Sneeuw, sneeuw, sneeuw op rijstpapier,
De berg stroomt naar mijn lippen.
Ik heb het koud. Ik ben blij...
Op het eerste gezicht lijkt het gedicht een natuurbeschrijving: de dichter geeft een karakteristiek van het Armeense landschap en verwoordt tevens de gedachten en de gevoelens die het landschap bij hem oproept. Twee andere, minder evidente betekenisniveaus compliceren de situatie echter. Het ene opent via woorden als ‘roos’, ‘azuur’ (poëzie), ‘geverfd’, ‘rijstpapier’ (schilderkunst), ‘ocarina’, ‘doedelzak’ (muziek) het gebied van de kunst. Samen met het voor Mandelstam typische woord ‘lucht’ (in zijn poëzie dikwijls geassocieerd met ‘vrijheid’, ‘geluk’) en de eigennamen Jerevan en Etsmiadzin (in de laatstgenoemde plaats bevinden zich een oud klooster en een beroemde kathedraal), die verbonden kunnen worden met de christelijke beschaving, vormen zij een positieve betekenislaag in het gedicht. Daartegenover staat de negatieve kant, weergegeven door het gevoel van kou, het dreigende beeld van de forellen, de druk die uitgaat van de enorme berg. ‘Besnord’ roept onmiddellijk de associatie met Stalin op en het is niet moeilijk in de beelden van koude, sneeuw, berg, forellen, verwijzingen te zien naar de steeds toenemende atmosfeer van onderdrukking die de dichter bespeurde in de Sovjet-samenleving van het begin van de jaren dertig en waar hijzelf en zijn poëzie (‘de roos heeft het koud in de sneeuw’) direct onder te lijden hadden. Veel meer dan een natuurgedicht is ‘De roos...’ een uitspraak van de dichter over zijn tijd, waarin hij een pleidooi houdt voor artistieke vrijheid en menselijke waarden die dreigen ten onder te gaan in een door de staat gecontroleerde, geterroriseerde samenleving. Ook al valt er op Zeemans theoretische uitgangspunten wel wat aan te merken - doordat hij een uitspraak in een gedicht als een uitspraak over de werkelijkheid beschouwt snijden bij voorbeeld zijn opmerkingen over de metafoor niet echt hout -, hij is in zijn boek duidelijk in zijn opzet geslaagd: Mandelstams moeilijke poëzie toegankelijk maken voor de niet-ingewijde lezer. Van zijn helder geschreven dissertatie zal menig poëzieliefhebber een vruchtbaar gebruik kunnen maken. | |
[pagina 788]
| |
S.K. Somerwil-Ayrton Poverty and Power in the Early Works of DostoevskyGa naar eindnoot6.Kan er over Dostojevski nog wel wat nieuws worden geschreven? Al bijna een eeuw lang verschijnt er een constante stroom van publikaties over deze auteur, die velen beschouwen als de grootste romanschrijver die de wereld tot nu toe heeft opgeleverd. Soms zwelt deze stroom nog aan (ten tijde van het existentialisme bij voorbeeld) om na verloop van tijd weer terug te keren tot zijn ‘normale’ proporties. Tekenen van verdwijnen zijn er nooit geweest - de auteur blijkt niet alleen steeds nieuwe generaties lezers aan te spreken, maar ook steeds nieuwe onderzoekers uit te dagen zich met hem en zijn werk bezig te houden. Die onderzoekers zijn in het geval van Dostojevski van zeer verschillende pluimage. Er zijn filosofen onder die geïnteresseerd zijn in de wijsgerige kant van Dostojevski's werk. Anderen richten zich meer op religieuze of ethische en morele kwesties, zoals het probleem van goed en kwaad dat de auteur zo dikwijls in zijn romans aan de orde stelt. Psychologen houden zich bezig met de persoonlijkheidsstructuur van Dostojevski's romanpersonages (zo is Goljadkin, de hoofdpersoon van De dubbelganger, beschreven als een case-history van schizofrenie, een ziekte die pas in de twintigste eeuw als zodanig is ‘ontdekt’) of van Dostojevski zelf. In het laatste geval blijken schuldgevoel, haat ten opzichte van de vader, masochisme dankbare onderwerpen. Ook de letterkundigen zitten niet stil. Zij houden zich, in veel gevallen, niet uitsluitend bezig met inhoudelijke aspecten van Dostojevski's werk, maar richten hun aandacht ook op zaken die de literatuurgeschiedenis betreffen (Dostojevski's ontwikkeling als schrijver, de relatie die zijn werk heeft met de historische en maatschappelijke context, de plaats van de auteur in de Russische en de wereldliteratuur) of die te maken hebben met Dostojevski's literaire techniek (de opbouw van de spanning, de rol van de verteller, etcetera). Een belangrijke steun bij deze studies is de recente verschijning in de Sovjetunie van een editie van het complete verzamelde werk van Dostojevski, met inbegrip van zijn artikelen en brieven.Ga naar eindnoot7. Op deze editie, de eerste wetenschappelijke van het volledige oeuvre, heeft de wereld lang moeten wachten. De Sovjetunie is bepaald niet karig met het uitgeven van zijn klassieken en van de meest belangrijke negentiende-eeuwse auteurs zijn er al lang geleden goed verzorgde en uitstekend becommentarieerde edities verschenen. Dostojevski is eigenlijk de laatste van de grote negentiendeeeuwers wie deze eer te beurt valt. De Sovjetautoriteiten hebben eigenlijk altijd wat met hem in hun maag gezeten. Voor Lenin was Tolstoj zonder meer de belangrijkste Russische schrijver en daarmee was Tolstoj onmiddellijk sacrosanct, het grote voorbeeld voor iedere Sovjet-schrijver. Met Dostojevski lag het heel anders. Zijn filosofische en religieuze problematiek strookte niet erg met de communistische leer en zijn dikwijls nerveuze, geëxalteerde personages stonden mijlenver van het ideaalbeeld van de socialistisch-realistische held. Men ging niet zover dat men Dostojevski geheel weerde uit de literatuur, maar het lezen en bestuderen van zijn werk werd bepaald niet aangemoedigd. Lange tijd heeft hij ontbroken in de lesprogramma's van de scholen en wie carrière wilde maken als criticus wist dat hij zijn eigen glazen ingooide als hij een monografie aan Dostojevski zou wijden. Thans zijn de barrières rond Dostojevski in de Sovjetunie grotendeels geslecht. Een roman als Misdaad en straf is buitengewoon populair en wordt jaarlijks in enorme oplagen uitgegeven, onder meer door uitgeverij Detskaja Literatura (‘Kinderliteratuur’). Met het verschijnen van de uitgave van het verzameld werk draagt de Sovjetunie ook in toenemende mate bij tot de stroom artikelen en boeken die er in de wereld jaarlijks over Dostojevski wordt gepubliceerd. De vraag wordt daarmee echter niet minder relevant: kan er over Dostojevski nog wel wat nieuws worden geschreven? Het antwoord luidt bevestigend. Literatuurkritiek, litera- | |
[pagina 789]
| |
tuurwetenschap is geen natuurwetenschap, zoekt niet naar ‘definitieve’ oplossingen en ontdekkingen. Elke tijd heeft zijn eigen problemen en stelt zijn eigen vragen. Net zoals de filosofie voortdurend verandert doet de literatuurkritiek dat ook. En hier blijkt een criterium voor werkelijk grote schrijvers: hun werk is zo veelzijdig dat het steeds weer geconfronteerd blijkt te kunnen worden met nieuwe opvattingen, steeds weer als toetssteen blijkt te kunnen dienen voor andere trends, andere inzichten. Aan de Dostojevski-studie zal nooit een einde komen: men zal niet zozeer steeds meer ontdekken in het werk van de schrijver, maar wel steeds andere dingen, afhankelijk van de tijd en de persoon van de lezer of onderzoeker.Ga naar eindnoot8. Poverty and Power in the Early Works of Dostoevsky, de dissertatie waarmee de Amsterdamse slaviste S.K. Somerwil-Ayrton onlangs haar doctorsgraad behaalde, is niet onder te brengen bij een bepaalde literatuurkritische of literatuurwetenschappelijke richting. Het boek is niet gebaseerd op structuralistische theorieën en bevat ook niet een deconstructionistische, postmodernistische lezing van Dostojevski's werk. Het is er echter niet minder boeiend om. De stelling van de auteur is dat het relatief weinig bestudeerde vroege werk van Dostojevski, de verhalen en romans die hij schreef in de jaren 1846-1848, vóór zijn verbanning naar Siberië, een veel belangrijker fase in zijn werk vertegenwoordigen dan in het algemeen wordt aangenomen. Te beginnen bij Dostojevski's eersteling, de roman in brieven Arme mensen, bevat het vroege werk alle belangrijke thema's die kenmerkend zijn voor het hele oeuvre van de auteur. Het vroege werk is ten onrechte verwaarloosd; een nauwkeurige analyse ervan, en in het bijzonder van Arme mensen, dat gezien kan worden als een soort matrix-model voor het gehele verdere oeuvre, kan boeiende gegevens opleveren over Dostojevski's ontwikkeling als schrijver. Als de twee centrale thematische complexen in Dostojevski's vroege werk onderscheidt Somerwil-Ayrton ‘armoede’ en de daarmee direct verbonden oppositionele pool van de ‘macht’. Het eerste thema, armoede, was heel gebruikelijk in de Russische literatuur van de jaren veertig, die daarmee reageerde op de maatschappelijke omstandigheden in het Rusland land van die tijd: een snel toenemende bevolking in de grote steden die geen enkele sociale zekerheid kende en op de rand van het bestaansminimum leefde. Een aanzienlijk deel van die bevolking werd, vooral in de toenmalige hoofdstad Sint Petersburg, gevormd door het ‘ambtenarenproletariaat’, een grote groep van slecht betaalde klerken die in de strikt hiërarchisch geordende ambtenarenmaatschappij waarin de beter bedeelde afdelingschefs en andere hogergeplaatsten de toon aangaven, ondanks hun behoeftige levensomstandigheden gedwongen waren de schijn op te houden. De dominante richting in de literatuur van de jaren veertig, de zogenaamde ‘naturalistische school’, had als typische held zelfs de ‘kleine ambtenaar’. Zo'n held zien we bij voorbeeld in het beroemde verhaal ‘De mantel’ van Gogol; zo'n held zien we ook in Dostojevski's Arme mensen en in de meeste van zijn andere vroege verhalen. Tussen Gogols uitbeelding van de kleine ambtenaar en die van Dostojevski bestaan echter grote verschillen. Terwijl Gogol de spot drijft met de erbarmelijke en belachelijke copiïst Akaki Akakievitsj, die zich alles ontzegt voor zijn grootse ideaal, het kopen van een nieuwe winterjas, beschrijft Dostojevski Makar Devoesjkin, de held van Arme mensen, van binnenuit, met een groot psychologisch inlevingsvermogen en hem volledig in zijn waarde latend. Dostojevski beantwoordt daarmee aan een nieuwe tendens die geleidelijk doordringt in de literatuur van de jaren veertig: meegevoel met de zwakken en onderdrukten, een tendens die duidelijk in verband stond met de steeds luider klinkende roep om economische en sociale hervormingen. Dostojevski, nauw verbonden met zijn tijd en voortkomend uit zijn tijd, bood echter veel meer dan een weerslag van de heersende opvattingen in de Russische samenleving. Het | |
[pagina 790]
| |
thema ‘armoede’ in Dostojevski's werk is niet slechts een sociaal thema, maar grijpt diep in in de menselijke relaties. Macht en geld, de macht van het geld bepalen niet alleen de materiële omstandigheden van de personages, maar ook de emotionele verhoudingen. Om dit centrale aspect van Dostojevski's werk te laten zien maakt mevrouw Somerwil-Ayrton een gedetailleerde, fijnzinnige analyse van de thematische constanten ‘armoede’ en ‘macht’. Ze verdeelt daartoe het complex ‘armoede’ in vier componenten: ‘geld’, ‘werk’, ‘liefde’ en ‘sociale controle’ en verbindt deze componenten vervolgens met het complex ‘macht’ op de tiran-slachtoffer-as. De gekozen methode blijkt bijzonder gelukkig om de complexe psychologische relaties tussen de personages op het spoor te komen en te beschrijven. De auteur slaagt erin niet alleen de evidente gevolgen die de verschillen in materieel bezit voor de personages hebben te belichten (gevoel van meer- en minderwaardigheid, afhankelijkheid), maar ook de meer verborgen, door de macht van het geld bepaalde verhoudingen, in het bijzonder wanneer er tevens sprake is van een liefdesgeschiedenis. Ze toont daarmee overtuigend aan dat bepaalde constanten in Dostojevski's werk: machtsmisbruik van de sterkere tegenover de zwakkere, gecompliceerde driehoeksverhoudingen met subtiele machinaties en manipulaties, het verloren zoon-motief, al heel duidelijk in het vroege werk aanwezig zijn. Er is dus geen aanleiding een breuk te zien tussen Dostojevski's werk voor en dat na zijn verbanning, zoals zo vaak wordt aangenomen in de Dostojevskikritiek. Een ander resultaat van het onderzoek is een nieuwe kijk op de personages. Varvara bij voorbeeld, de geliefde van Makar Devoesjkin in Arme mensen, die uiteindelijk zal trouwen met een rijke landeigenaar, wordt gewoonlijk gezien als een goedwillend meisje dat louter door de omstandigheden gedwongen wordt de ambtenaar af te wijzen. De auteur van Poverty and Power laat zien dat Varvara met vrouwelijke geslepenheid van Devoesjkin gebruik maakt en hem aan het lijntje houdt tot ze ‘gered’ wordt door een welvarender pretendent. Er wordt wel eens geklaagd dat wetenschappelijke studies over literatuur niet te lezen zijn. Die klacht is soms terecht, maar lang niet altijd. Peter Zeemans dissertatie over Mandelstam en die van S.K. Somerwil-Ayrton over Dostojevski bewijzen het tegendeel. Hoewel beide boeken in het Engels geschreven zijn (een slavist moet zich nu eenmaal van een internationale taal bedienen om zijn collega's te kunnen bereiken), zijn ze zonder meer toegankelijk voor een breder publiek dan dat van enkel wetenschappelijk georiënteerde slavisten. Dat is van deze twee studies zeker niet de minste verdienste. |
|