bracht. Toen het er nog op aankwam, in de oorlogsjaren, was er nogal geschipperd aan de Universiteit van Amsterdam en toen het gevaar geweken was wilde men zich beteren. Zo kwam er een sociale faculteit, waar linkse, maar niet al te linkse docenten werden benoemd en waar iedereen die in die naoorlogse jaren stuurloos was en levendig, een jaartje kwam rondkijken, al was het maar om de colleges van Presser mee te maken en zich aan Den Hollander, Kleerekoper of Barends te vergapen of te ergeren. Na één of twee tentamens verdwenen de meesten van die generatie al gauw naar de journalistiek.
Toen ik in '59 aankwam was er nog niet één hoogleraar die zelf politicologie had gestudeerd. De één was van huis uit jurist, de ander historicus, econoom of psycholoog. Maar allemaal meenden zij dat hun eigen vak het enige uitgangspunt moest zijn voor de nieuwe wetenschap der politiek en stonden erop dat de studenten daarin grondig werden opgeleid. Als de professoren niet al ruzie met elkaar hadden, kregen ze het daarover wel en dus bestond de politieke wetenschap uit een half dozijn parallelle studies, elk afzonderlijk heel nuttig en interessant, en zonder enige schijn of suggestie van samenhang. Kleerekoper schreef twee boekdelen bedrijfseconomie voor en zijn assistent Misset gaf jarenlange training in het boekhouden. De hoogleraar rechten overleed om het jaar, maar elke opvolger verlangde weer dat de studeneten zich schoolden in het staats- en administratiefrecht - dat lag voor de hand -, maar ook dat zij het integraal Burgerlijk Wetboek met jurisprudentie en commentaren uit hun hoofd leerden. Voor de inleiding tot de sociologie stelde Den Hollander de lectuur verplicht van zijn studie over Nederzettings- en vestigingsvormen in de grote Hongaarse laagvlakte. De historicus De Jong (Edz.) legde zich in zijn colleges toe op de vakbondsgeschiedenis, maar bleef bij het gildewezen haperen. Mij maakte het niet uit. Ik was van plan alles te weten en alle studieonderdelen pasten in mijn opzet.
Van Marx, om wie het allemaal begonnen was, kregen wij niets te lezen, een leemte in die encyclopedische studie, maar geen boze opzet: de ene hoogleraar zal wel gedacht hebben dat de ander hem op de lijst zou zetten. Er was een gevoeliger tekort: zoals psychologen in hun studie geen mensenkennis opdoen, zo kregen wij ook niet méér begrip van de politiek. Het laatste tentamen van mijn studie deed ik bij professor Daudt, over het politiek stelsel in de Sovjetunie. Na gedane zaken deelde Hans Daudt mij zijn goedgunstig oordeel mee en gaf mij permissie hem voortaan te tutoyeren. ‘Maar één ding begrijp ik na zeven jaren studie nog steeds niet, professor,’ zei ik, ‘Hans, bedoel ik, hoe is het de leden van het partijpresidium na Stalins dood gelukt om zich te ontdoen van Beria, de beul?’ Het kostte Daudt geen moeite zich dat voor te stellen, en nu, zoveel jaren later, lukt het mij ook iets beter.
Ik was een paar jaar kandidaats-assistent geweest bij Daudts medewerker Lipschits. Hoewel er tientallen universitaire functies bij zijn gekomen is deze bescheiden positie jammer genoeg afgeschaft. Ik moest boeken kaften voor de bibliotheek en maakte fotokopieën door geïmpregneerde vellen de een na de ander tussen twee rollen over een glazen plaat te trekken, waaronder het origineel hel belicht werd. Leerzaam was dat niet, maar het gold als eervol, de assistenten ontvingen een traktement, ze dronken koffie met de staf en raakten zo doordrenkt in de kleine weetjes waarop het vak gedijt. Die gedienstigheid bespaarde de docenten een boel werk en stond hun toe interessante studenten wat beter te leren kennen en wat verder in te voeren in het vak. Het kandidaat-assistentschap is afgeschaft, omdat de medewerkers die voortaan mochten stemmen in de raad het de professoren niet gunden en de studenten die zich in de raad genesteld hadden zelf betaalde baantjes verlangden. Maar het zou opnieuw de beste en de billijkste manier zijn om goede studenten tijdens hun verkorte studietijd nauwer bij het vak te betrekken.
Met mijn jaargenoten bemoeide ik mij nauwelijks. Ik vond ze wat naïef en provinciaals.