lezen, ik moest erover vertellen, ik moest het hebben. Ik kocht het in de Zakboekenreeks en ik bezit het nog, met een streep op bladzijde 276: ‘Hij moest kunnen meespreken over alles, niet met de boekengeleerdheid van een lexicon, maar schertsenderwijs. Hij moest een vlotte conversatie kunnen ontwikkelen onder mannen, en op een andere wijze weer, bij vrouwen, zijn litteratuur kennen, vreemde talen spreken met het juiste accent, hún litteraturen kennen, - hij moest op de hoogte zijn van plastische kunsten, van muziek, - hij moest vlot leren reizen in vreemde landen, hij moest kunnen vertellen van steden, landschappen, volkeren, gebruiken en eigen ondervindingen, - hij moest geestig kunnen zijn...’ En zoveel meer moest Jacob Willem Katadreuffe kunnen. Want Jacob wilde advocaat worden, hij wilde een koperen plaat met zijn naam erop. Hij zou meester in de rechten worden, zijn milieu ontvluchten, breken met zijn moeder die zo zuinig was met haar emoties, zich afzetten tegen zijn onredelijk strenge vader. Jacob Katadreuffe was een onwettig kind, hij moest hard werken, harder dan alle andere jongens, maar hij zou ze allemaal voorbijstreven. Hij zou er komen. Eén ding wist hij zeker: ‘niet dit’, niet het benauwde leventje van winkeliers en kleine ambtenaren. Hij zou laag beginnen, hoog zou hij klimmen.
Roman van zoon en vader, stond er in kleine letters op het titelblad. Een zoon die zich verzet tegen een vader. Een vader die hem zijn adem afkneep, een vader als een zwaard zonder genade. Ook ik werd gevormd door een Dreverhaven. Jacob was ik, een onwettig kind van een stroeve moeder. Er was maar één uitweg: meester in de rechten worden. Dan lag de wereld voor mij open, dan kon ik praten over ‘politiek, de binnenlandse en de buitenlandse, over de conjunctuur, de beurs, over opera en toneel en film’. Nooit meer mulo. Meester in de rechten was de weg naar meer. Harder werken, veel lezen, de encyclopedie raadplegen, moeilijke woorden opzoeken, ook bij Bordewijk: haveluinig = onverzorgd, simiësk = aapachtig.
In mijn schoolagenda schreef ik op elke bladzijde word MR, word MR. Week in week uit, die titel in rode letters. Een mantra voor mijn mulojaren. Karakter werd voor mij de roman van de wilskracht. Zonder dat boek was ik mogelijk commies bij de burgerlijke stand geworden. Geboorteregisters bijhouden, logboeken van fatsoen, mooi werk voor een bastaard.