De Gids. Jaargang 151
(1988)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermdGeert Maessen
| |
[pagina 601]
| |
.2Wijsgeren proberen deze wijsheid onder woorden te brengen. Precies in dit proberen bestaat hun wijsbegeerte. | |
.3Wijsgeren worden in de geschiedenis van de wijsbegeerte bijgeschreven als hun pogingen om die wijsheid uit te drukken een zekere consequentie en overtuigingskracht hebben, en bovendien op een of andere wijze verder reiken dan de pogingen van hun voorgangers. Dit ‘verder reiken’ berust vaak op het in een juister perspectief plaatsen van ongeexpliciteerde vooronderstellingen of het oplossen van inconsequenties. | |
.4Al te grote optimisten zouden kunnen denken dat de wijsheid ooit volledig expliciet gemaakt zou kunnen worden. Het definitieve boek waarin dit zou gebeuren, zou dan alle begeerte naar wijsheid indammen, uiteindelijk vervullen, en dus overbodig maken. Men zou zich slechts de inhoud van dat boek eigen hoeven te maken om expliciet te begrijpen wat men altijd al impliciet wist. Ná dit ideale boek der boeken zou er geen wijsgeer meer in de geschiedenis van de wijsbegeerte kunnen worden bijgeschreven, omdat er geen verbetering meer mogelijk zou zijn. De wijsbegeerte zou dan af zijn. | |
.5Dit boek der boeken bestaat echter niet, en zal ook nooit kunnen bestaan. Het impliciet begrepene kan immers niet volledig worden geëxpliciteerd. Of anders gezegd: het inhoudelijke kan nooit volledig worden vormgegeven. Een groot deel van de kloof tussen vorm en inhoud zal altijd onoverbrugbaar blijven. Sinds Gödel schijnt het zelfs wiskundig inzichtelijk te zijn dat een volledige explicitatie van de waarheid onmogelijk is. ‘Binnen’ elke krachtige explicitatie is de onvolledigheid namelijk bewijsbaar. ‘Buiten’ die explicitatie kan de volledigheid eventueel worden aangetoond. Maar in dat geval is de explicitatie niet volledig, omdat ze het standpunt van waaruit haar volledigheid kan worden bewezen niet heeft meegeëxpliciteerd. Het boek der boeken kan dus niet bestaan. Als het zou kunnen bestaan, zou het identiek zijn met de wereld zelf, maar die is er al. Het boek kan dus niet alleen niet bestaan, maar het is zelfs overbodig, want een onnodige verdubbeling van de wereld. We kunnen ons ertoe ‘beperken’ de wereld zelf te lezen. | |
[pagina 602]
| |
.6Juist het inzicht dat er tussen vorm en inhoud een onvermijdelijk onoverbrugbare kloof bestaat is naar mijn idee het grootste resultaat van de wijsbegeerte. Het is het resultaat waarmee de geschiedenis van de wijsbegeerte begon, en waarmee ze eventueel ooit zal eindigen. Sokrates bekende reeds zijn ‘menselijke’ maat met het weten van het nietweten. Ik heb altijd geloofd dat iedereen deze menselijke wijsheid wel zou inzien, maar juist onder de wijsgeren lijken er lieden te zijn die dit maar niet kunnen accepteren. Zo verschijnen er nog steeds ‘definitieve’ boeken die niet door willen gaan voor ‘probeersels’; boeken die zonder enige relativering, op grond van bijvoorbeeld het beperkte menselijke standpunt, nog steeds de pretentie hebben de waarheid zelf te verkondigen, en die hardnekkig blijven rondschreeuwen ‘zó is het!’ | |
.7Misschien hebben die wijsgeren gelijk, en drukken hun boeken inderdaad op een of andere wijze de waarheid uit. Maar precies daarin houden ze dan op wijsbegeerte te zijn. Ze mogen nu aanspraak maken op de wijsheid zelf. Maar verre van de vervulling van het wijsgerig streven te zijn, kunnen ze nu worden gezien als representanten van precies datgene waartegen de wijsbegeerte zich vanaf haar oorsprong heeft verzet, namelijk de wijsheid. | |
.8Dit lijkt tegenstrijdig maar is het niet. De wijsheid waartegen de wijsbegeerte zich steeds verzet is namelijk een schijnwijsheid, d.w.z. een wijsheid die haar eigen beperkingen niet onderkent; een expliciete wijsheid die in haar explicitatie haar impliciete uitgangspunt is vergeten. De (impliciete) wijsheid die we allen reeds bezitten is daarentegen geen schijnwijsheid. Er is behalve haar zelf immers niets meer waarvoor ze een masker zou kunnen zijn. Hoogstens zou metaforisch gezegd kunnen worden dat het een ‘schijnende’ wijsheid is. Maar als in die metafoor geprobeerd wordt dat schijnende zelf nader te bepalen, dan dreigt het metaforisch karakter van het ‘schijnende zelf’, de wijsheid dus, gemakkelijk om te slaan in een verzelfstandiging van precies dat wat we niet zelfstandig kunnen denken, namelijk de wijsheid. De pogingen de wijsheid in woorden uit te drukken belanden dan via begrippen als God, ziel, zijn, niets, noodzaak, vrijheid, , G(3 + 1) en dergelijke, gemakkelijk in een circuit waarin de wijsheid als het ‘hoogste zijnde’ kan worden bejubeld en aanbeden. Maar dan is de juist te vermijden fatale stap reeds gezet die het mogelijk maakt dat mensen elkaar voor een overtuiging de keel afsnijden. Het ‘hoogst zijnde’ is eenvoudig geen zijnde meer; het ‘is’ niet, en er valt niet voor te vechten. Het heeft dan ook naar mijn idee geen enkele zin om weer ‘nieuwe’ woorden en be- | |
[pagina 603]
| |
grippen te construeren waarmee die wijsheid zou kunnen worden uitgedrukt. Voordat die nieuwe zaken op hun waarde zouden kunnen worden beoordeeld, zou er minstens weer een ‘nieuwe’ interpretatiestrijd gevoerd moeten worden, met eventueel ‘nieuwe’ slachtoffers. Maar na die strijd zou blijken dat we met de woorden die we al hadden net zo veel kunnen zeggen. | |
.9Dat precies hier de centrale wijsgerige problematiek ligt zal duidelijk zijn. Het is het met vele namen benoemde onnoembare hart van de wijsbegeerte, dat nader te plaatsen valt in een discipline die zich metafysica noemt. In die metafysica wordt geprobeerd ruimte te scheppen voor een beschouwelijkheid die ons opmerkzaam zou moeten maken voor de grond van alles wat is; de mogelijkheidsvoorwaarde, of zo men wil: de zin van het leven. Hiertoe probeert ze al sinds de oudheid een onderscheid te maken tussen het menselijke en het goddelijke; het noembare en het onnoembare; het relatieve en het absolute; De zijnden en het zijn; dat wat gezegd kan worden en dat wat zich toont; of tussen het gekrioel in de wereld en de eventueel octavische compositie van die wereld. Deze onderscheidingen worden tegenwoordig onder één noemer gevangen: de differentie. Ter onderscheiding van allerlie andere differenties wordt ook wel gesproken over de ontologische differentie. Het lijkt me een (bescheiden) vooruitgang ten opzichte van dreigende zelfstandigheden als God, ziel en dergelijke. Maar het lijkt helaas niet onwaarschijnlijk dat ook de differentie binnen afzienbare tijd weer zo'n te vermijden zelfstandige status krijgt, en een niet eeuwig maar gelukkig leven kan leiden als de succesvolle concurrent van God. | |
.10De taak van de wijsbegeerte (en dan speciaal de metafysica) bestaat daarin dat ze de wijsheid moet proberen te redden. De dreigende verzelfstandiging van de differentie is daarbij momenteel één van de gevaren. Het redden van de wijsheid is echter iets anders dan haar proberen in te voegen in geconstrueerde theorieën. Dat is immers onmogelijk, zoals we hebben gezien. Het redden van de wijsheid bestaat veel eerder in het opsporen van ongefundeerde vooronderstellingen en inconsistenties. Dit lijkt een louter negatieve aangelegenheid, maar het is meer dan dat. Zoals schoonmaakwerk zoiets als ‘schoonheid’ tevoorschijn tovert, zo zou idealiter het wijsgerig werk ons de ‘zin van het leven’ kunnen tonen, en ons kunnen huisvesten in een kader waarin de schijnbaar noodzakelijke dwang tot allerlei meer of minder wereldschokkende prestaties in een juister daglicht komt te staan. | |
[pagina 604]
| |
.11Als er ‘hoop’ is dankzij de kunst, dan zal dat in zekere zin zijn doordat die kunst zich op niet veel meer richt dan op het ‘eureka’; het besef dat je te kennen geeft ‘hét te hebben gevonden’. Het zou ons een glimp kunnen laten opvangen van het bredere zingevende kader waarvan we deel uitmaken. De kunst zou zich dus een vergelijkbaar soort taak kunnen stellen als de wijsbegeerte. Nu niet het beredeneerde redden van de wijsheid (het opruimen van het vuil), maar het in beelden aanschouwelijk maken van die wijsheid (het scheppen van schoonheid). Kunst en wijsbegeerte zouden zich daarbij door elkaar kunnen laten inspireren. | |
.12De wetenschap stelt zich, anders dan de wijsbegeerte, tot taak om beperkte, overzichtelijke theorieën uit te werken, zodat ze geschikt worden om op een of andere wijze (bijvoorbeeld in techniek) te kunnen worden toegepast. De impliciete wijsheid wordt dus in de wetenschap aangewend voor praktisch nut. In de wijsbegeerte daarentegen wordt de wijsheid aangewend om diezelfde wijsheid in een juister perspectief te zien: het gaat er om de zin van de zaak zelf. Nut en zin zijn echter niet te scheiden. Nut zonder zingevend kader bestaat niet, evenmin als een zingevend kader zonder allerlei nuttige zaken. Wetenschap en wijsbegeerte zijn dus niet strikt te scheiden. Het is dan ook weinig zinvol om over ‘wetenschap’ en ‘wijsbegeerte’ te spreken alsof het twee ‘vakken’ zijn. Eerder zijn het dezelfde ‘vakken’, maar dan met verschillende primaire doelstellingen. | |
.13De term ‘vak’ lijkt ontleend aan de arbeidsmarkt. Iemands ‘vak’ is dan het beroep waarmee hij zijn brood verdient. Maar nagenoeg iedereen is in bovenstaande zin wetenschapper én wijsgeer, de meesten alleen niet beroepshalve. Er zijn ook mensen die hun brood zelf bakken, maar daardoor zijn ze nog geen bakker. Een bakker is immers een vakman die met brood bakken zijn brood verdient. De waarderende kwalificatie die aan het onderscheid tussen vakman en leek zou zijn verbonden, lijkt me gezocht. Vaak is zelfgebakken brood immers veel lekkerder, maar vaak ook niet. Vanuit de wijsheid zou deze op voorhand kwalificerende vakjesgeest kunnen worden doorbroken. Dat zou kunnen via de lekenwereld (zoals Mulisch probeert), maar ook via de wereld van de vakman (zoals bijvoorbeeld Verhoeven probeert).Ga naar voetnoot* Het feit dat iemand een leek is biedt echter geen garantie voor het beter kunnen uitdrukken van de wijsheid, evenmin als het feit dat iemand een vakman is. | |
[pagina 605]
| |
.14De leken, idioten en dilettanten vormen een moeilijk grijpbare groep. Het geïnstitutionaliseerde academische wereldje lijkt beter grijpbaar omdat er een soort minimaal schiftingsproces heeft plaatsgevonden middels allerlei academische graden. Maar deze graden vormen helaas geen garantie voor kwaliteit, zeker niet binnen de wijsbegeerte. Een confrontatie met externe ‘deskundigen’, bijvoorbeeld andere academici, maar ook leken, idioten en dilettanten, lijkt in het geval van de wijsbegeerte een levensvoorwaarde, en tevens een bewijs voor haar maatschappelijke relevantie. | |
.15De moraal van het verhaal: de wijsheid(1) laat zich in de wijsbegeerte niet expliciteren(2), maar in de geschiedenis van de wijsbegeerte wel steeds beter(3). De definitieve explicitatie(4) is echter onmogelijk(5). Het is de menselijke maat, en dus de wijsheid(6), die zich tegen elke als definitief gepresenteerde explicitatie verzet(7). De wijsheid blijkt ‘onnoembaar’(8), en staat als zodanig in de ‘differentie’ met het noembare(9). De wijsbegeerte probeert dit onnoembare voor elke benoeming te vrijwaren(10). De kunst zou de wijsbegeerte echter kunnen helpen het onnoembare te ‘tonen’(11). De wetenschap stelt zich tot doel ‘beperkte’ theorieën uit te werken en ten nutte aan te wenden(12). De ‘slechte’ vakfilosofen staan slechts in dienst van dit nut; de ‘goede’ blijken wijsgeren en staan slechts in dienst van de wijsheid(13). De leken, idioten en dilettanten lijken de ideale buitenstaanders om de vakfilosofen weer tot de wijsheid te wenden(14) opdat ze de rode draad(15) weer kunnen zien die begon in de moerassige wazigheid van de filosofologie(16). | |
.16De wijsbegeergeleerdheid is de begeerte die verzweert in de geleerdheid totdat het haar spijt dat ze werd geleid door geleerde begeerte en verkeerde geleerdheid. Ooit zal alles wat leert, zweert en begeert zijn verteerd en verzonken in waar het eens dronken van werd, namelijk de wijsheid. |