De Gids. Jaargang 151
(1988)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 598]
| |
CorrespondentieB. Delfgaauw
| |
.2Met Mulisch vind ik de Utrechtse onderscheiding tussen vakfilosoof en lekenfilosoof merkwaardig en de omschrijving van beide termen onhanteerbaar. Vier studenten studeren af in de wijsbegeerte: de een komt in de ww, de tweede krijgt een functie op het bureau van de universiteit, de derde gaat filosofie doceren aan een sociale academie, de vierde wordt universitair docent filosofie. Volgens de Utrechtse onderscheiding zijn de eerste drie, als zij zich blijven bezighouden met wijsbegeerte lekenfilosofen en is alleen de vierde vakfilosoof, ook al gaat bijna al zijn tijd op aan organiseren. | |
.3Wil men beide termen blijven gebruiken, dan is er maar één mogelijkheid: wie afgestudeerd is in de wijsbegeerte moet men dan vakfilosoof noemen, wat hij verder ook moge doen, wie geen filosofische opleiding aan de universiteit heeft gevolgd, maar toch filosofeert - en misschien grondiger dan menig universitair gevormde - is dan lekenfilosoof. Hanteert men de onderscheiding consequent in deze zin, dan is het | |
[pagina 599]
| |
misschien ook iets gemakkelijker van de depreciërende nuance in de term lekenfilosoof af te komen. | |
.4Het onderscheid tussen lekenfilosoof en vakfilosoof ligt dan in de opleiding, in het verschil tussen autodidact en academicus. De bijkomende depreciërende nuance verdwijnt dan weliswaar niet helemaal, omdat wij gewend zijn - en lang niet altijd ten onrechte - een zeker wantrouwen te koesteren tegenover autodidacten. Er is echter het voordeel dat men gemakkelijker in het licht kan stellen dat voor filosofie twee dingen noodzakelijk zijn en dat het tweede voornamer is dan het eerste. Het eerste is vorming: autodidactisch of universitair. Het tweede is aanleg: zonder aanleg voor filosofie wordt niemand filosoof, maar hoogstens om met Mulisch te spreken: filosofoloog. | |
.5Hoe onderscheidt men filosofen van filosofologen? In mijn discussie met Frits Staal (‘Filosofie als drijfzand’) heb ik erop gewezen dat in onze tijd - maar is het niet altijd zo geweest? - slechts weinige filosofen zich met de kernvragen bezighouden en zeer velen met de franjes van de filosofie. Dit zijn dan Mulisch' filosofologen. Filosofie is vergelijkbaar met een vierkant tapijt. Elk van de vier kanten is afgezet met franje: een kant met wetenschapsfilosofie, een andere kant met taalfilosofie, een derde kant met fenomenologie, een vierde kant met geschiedenis van de wijsbegeerte. | |
.6Nu kan men zich evenals bij een tapijt op twee manieren met de franje bezighouden. Men kan de lijnen volgen die van de franje naar de kern van het tapijt lopen. Men kan ook bij de franje blijven staan en een schat van wetenswaardigheden over franje verzamelen. Twee voorbeelden: men kan, niet tevreden met de beoefening van een bepaalde wetenschap, achter die wetenschap teruggaan en de vooronderstellingen opspeuren waarvan die wetenschap uitgaat. Dan houdt men zich op een zeer nuttige wijze bezig met de franje. Men kan ook die vooronderstellingen ter discussie stellen, dan houdt men zich met de kern van de filosofie bezig. Men kan de ontwikkeling van het Duitse idealisme nauwgezet en tot in details beschrijven zonder in te gaan op de kernvraag: of de grondgedachte van het idealisme houdbaar is. | |
.7In de strikte zin van het woord behoort de franje niet tot de filosofie, maar zij kan wel leiden tot filosoferen. Is dit laatste niet het geval, dan | |
[pagina 600]
| |
gaat het om een vakwetenschap zoals er andere vakwetenschappen zijn. Er is niets tegen dit soort filosofische vakwetenschappen. Ze zijn zelfs erg nuttig zowel voor wetenschap als voor filosofie, mits men niet denkt dat men reeds met echt filosoferen bezig is. Dan ziet men de echte wijsgerige problemen niet meer en komt men er zelfs gemakkelijk toe op de wijsgerige problemen als maar wat gepraat neer te zien. | |
.8‘Vakfilosofen weten alles van filosofen, en filosofen alles van de wereld,’ zegt Harry Mulisch in stelling 12. Een filosoof kan zo geniaal zijn, zou men zich kunnen voorstellen dat hij een overtuigende visie op de wereld geeft zonder kennis van wat andere filosofen gedacht hebben en denken. Een dergelijke genialiteit is echter een onmogelijke voorstelling. Zij zal zich nooit vertonen. Men heeft Descartes wel zo gezien, maar het is duidelijk hoeveel gedachten van andere denkers Descartes verwerkt heeft. Wij leven in een gemeenschap die vervuld is van religieuze en filosofische gedachten. Ieder van ons ademt ze in. | |
.9Ook de filosoof die weigert kennis te nemen van de gedachten van andere filosofen, wordt door gedachten van andere filosofen geleid, juist omdat hij ze niet kent. Kennis nemen van de filosofen die de gedachtenwereld van mijn tijd bepalen, betekent dat ik mijn eigen weg kan gaan bepalen. Anders blijf ik zonder het te beseffen volgens het stramien van een ander denken. Voor creatief filosoferen zijn twee dingen noodzakelijk: enige bekwaamheid in het hanteren van filosofische technieken (logica e.d.) en vrijheid tegenover heersende denkbeelden. Die vrijheid verkrijgt men alleen door kritisch kennis te nemen van die denkbeelden. Of men dan de creativiteit heeft daar iets beters tegenover te stellen is niet langer een zaak van opleiding, maar van aanleg. |