De Gids. Jaargang 151
(1988)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 514]
| |||||||||||||||||||
P.H.J.T. Ververgaert
| |||||||||||||||||||
[pagina 515]
| |||||||||||||||||||
Grootspraak of de met de realiteit overeenstemmende overtuiging dat de Romeinse stedelijke infrastructuur met succes een vergelijking met die van andere stedelijke beschavingen zou kunnen doorstaan? Dit essay gaat in op de vraag of de enorme investeringen, die ertoe strekten de stad te behoeden voor verkeerscongestie, hongersnood en epidemieën, doeltreffend waren dan wel publicitair of politiek geïnspireerde vertoningen. We zullen het stadsbestuur observeren in drie perioden:
Schijn en werkelijkheid, getoetst aan drie fasen in de stedelijke ontwikkeling van Rome bij het begin van de jaartelling, vormen het thema. Hoe was de situatie bij de aanvang van het keizerrijk? Het wetenschappelijk en technologisch erfgoed, waaruit de Romeinse magistraten konden putten was omvangrijk. Het stamde uit de Hellenistische ‘common wealth’ van de oude beschavingen, die het Middellandse-zeebekken en het Klein-Aziatische vasteland hadden gedomineerd in de eeuwen voorafgaand aan de era van het Romeinse imperium. De Perzische qanât-stelsels,Ga naar eindnoot3. ondergrondse watertunnels voorzien van verticale luchtschachten waren geïntroduceerd in het Egypte van de Ptolemaeën (305-30 voor Chr.) en drongen door tot in het Zuiden van Marokko. Het waren de voorlopers van de ingewikkelde aquaducten met hevelconstructies en ontluchtingstorens, die in het hellenistische deel van Klein-Azië waren aangelegd. Reeds in de tweede eeuw voor Christus beschrijft de Griekse historicus Polybius een oude Perzische qanât, die water transporteerde naar de woestijn vanaf ‘bronnen, die onbekend zijn aan de mensen, die het water thans gebruiken’. En nog tot voor kort waren de twee miljoen inwoners van het moderne Teheran voor hun gehele watervoorziening afhankelijk van een qanât-stelsel, dat water onttrekt aan de uitlopers van het Elburzmassief. De Romeinen en Grieken incorporeerden de qanât-technologie in hun watertransportsystemen. In Athene was het aquaduct dat water transporteerde vanaf de berg Pentelicon, van het qanât-type. Het ondergronds kanaal stond in verbinding met de buitenlucht via talrijke op regelmatige afstand van elkaar gegraven luchtschachten. De Romeinse stedebouwkundige Vitruvius, die we verderop nog zullen ontmoeten, geeft voor een specifiek geografisch probleem bij de aanleg van een aquaduct een op de qanât geïnspireerde oplossing: ‘Wanneer er heuvels zijn gelegen tussen de stad en het brongebied dient men tunnels te graven [...] met luchtschachten op een afstand van 40 meter van elkaar.’
De Romeinse kennis van drainage en afvalwaterbehandeling stamde regelrecht van de Etruskische voorouders, die de moerasgebieden langs de Tyrrheense kust in cultuur hadden gebracht. De overvloedige overblijfselen van drainage-kanalen (zogenaamde cuniculi) in Zuid-Etrurië (bijvoorbeeld de Ponte Sodo bij Veii) wijzen erop dat de Etrusken water kanaliseerden voor drainage, irrigatie en transportdoeleinden. Het meest spectaculaire aandenken aan deze Etruskische hydrotechniek is de cloaca maxima, die sedert 500 voor Chr. in gebruik is en nog tot op de dag van vandaag het laaggelegen gebied in Rome's centrum draineert. Ook eigen ervaring was in ruime mate voorhanden. Buiten Rome hadden Romeinse bevelhebbers en, in hun kielzog, de landmeters en ingenieurs hun kwaliteiten kunnen tonen bij de bouw van honderden steden, van waaruit de roman way of life werd gepropageerd. ‘Het resultaat was dat zij, die eens het Latijn veraf- | |||||||||||||||||||
[pagina 516]
| |||||||||||||||||||
schuwden, nu zich in deze taal met welsprekendheid trachtten uit te drukken. De Romeinse mode werd populair en de toga viel frequent te zien. In hun naïviteit noemden de Britten dit beschaving. Terwijl het natuurlijk in werkelijkheid deel uitmaakte van hun dienstbaarheid.’Ga naar eindnoot4.
Het favoriete stadsmodel, dat zij bij deze imperialistische verstedelijking hanteerden was het orthogonale decumanus-cardo rooster, een eenvoudig stelsel van loodrecht op elkaar staande wegen. Bij Griekse stedebouwers genoot het systeem eeuwenlang bekendheid als het ‘Hippodamos-model’, genoemd naar de Griekse stedebouwkundige Hippodamos van Milete (5e eeuw voor Chr.). De Romeinen zal het schaakbordmodel vooral gecharmeerd hebben vanwege zijn praktische kanten in oorlogs- en vredestijd. Volgens dit patroon werden gedurende veldtochten in korte tijd de nederzettingen en kampementen van hun legioenen opgezet en afgebroken. De manschappen konden er in geval van nood zowel overdag als 's nachts blindelings hun weg vinden, zodat zelfs paniek een ordelijk karakter droeg. Hetzelfde sjabloon maakte deskundige hulp vanuit academische centra overbodig, wanneer men besloot in het veroverd gebied steden te stichten. De bouwers, gepensioneerde legerveteranen, die zich in deze uniforme, ietwat saaie schaakbordsteden vestigden, voelden zich er thuis als Amerikanen in Hilton Hotels.
Rome tartte alle fraaie modellen en ideeën van goedwillende stedebouwers en architecten met filosofische inslag. Geen orthogonale wegenstructuur waarover het verkeer zich kan verspreiden, maar een radiaal stelsel van wegen vormde van oudsher de grondslag van Rome's stadsplan. Wat daarvan het gevolg is kan men thans nog, zij het op een wat andere schaal, vaststellen. Over de inmiddels verbrede, geasfalteerde wegen met hun oude namen - de via salaria, nomentana, tiburtina, prenestina, appia, latina, ardeatina, ostiense (is) en Aurelia - wordt het verkeer onafwendbaar in de verkeerschaos gezogen nabij het circo massimo (circus maximus) en de via dei fori imperiali. Niet anders was de situatie in 45 voor Christus. Over de omvang van de antieke agglomeratie Rome, met zijn havens Ostia en Portus, bestaan zeer uiteenlopende schattingen die variëren van tweehonderdduizend tot twee miljoen inwoners. Op historici, die ons berichten uit de oudheid, maakte de stad een overweldigende indruk. ‘Wanneer men naast de uitgebreidheid en de omvang ook nog de hoogte der huizen in beschouwing neemt, dan kan zich geen andere stad ter wereld met Rome meten.’Ga naar eindnoot5. Het meest sprekend zijn de quantitatieve gegevens over de aantallen slachtoffers van epidemieën, geregistreerd in de tempelboeken van de funeraire Venus Libitina, die een voor antieke begrippen ongekend inwonersaantal doen vermoeden. Volgens Suetonius werden er tijdens de grote epidemie van 65 na Christus alleen al in de herfst van dat jaar 30.000 officiële begrafenissen aangemeld. Rotterdam, in 1848 met 150.000 inwoners, betreurde tijdens de cholera-epidemie van dat jaar tweeduizend slachtoffers. Destijds maakte de omvang van die ramp zo'n diepe indruk dat vrij kort daarna het stadsbestuur besloot tot de aanleg van het openbare drinkwaternet. Indien men deze moderne gegevens transponeert naar de waarnemingen van Suetonius zou men tot een schatting van de omvang van Rome's bevolking komen, die ver boven de 1 miljoen inwoners ligt. Ook recente analyses van historisch cijfermateriaal over de graanimporten en graanverstrekkingen bevestigen de opvatting van Carcopino, die een inwoneraantal van meer dan 1 miljoen een verdedigbare veronderstelling achtte. Daarmee zou Rome een uitzonderingspositie innemen temidden van grote preindustriële steden in de antieke wereld, zoals Alexandrië, Antiochië, Leptis Magna en Carthago. | |||||||||||||||||||
[pagina 517]
| |||||||||||||||||||
Wat er ook van zij, over één kwestie is het historisch materiaal, modern en klassiek, eenduidig: de stad was omstreeks 45 voor Christus uitgedijd tot een overbevolkte metropool, die haar grootste omvang zou bereiken in de tweede eeuw na Christus. Zo er sprake was van reguliere huisvesting voor vluchtelingen en vrijgelatenen, dan moest onderdak worden gevonden in wijken, die veel gemeen hadden met de sloppenwijken van Derde Wereld-steden.
In het overgrote deel van de historische studies, die gewijd zijn aan de stedelijke omgeving, overheerst echter de aandacht voor de monumentale architectuur, die vanaf het begin van de keizertijd in het stadscentrum tot stand werd gebracht. Alledaagse vraagstukken op het gebied van voedselvoorziening en huisvesting, die hun sporen achterlieten in ruïnes van de vemen - de horrea - en hoogbouw - de insulaeGa naar voetnoot*, zijn eeuwenlang overschaduwd door cultuur-historische beschouwingen over tempels, triomfbogen, amfitheaters, paleizen, mausolea en villae. Dat was ook de bedoeling van de bouwheren. | |||||||||||||||||||
I Propaganda (in de periode 44-31 voor Chr.)Augustus en zijn partijgenoten kenden na de dood van Julius Caesar wel andere preoccupaties dan bekommernis om de noden van de stad en het falend stedelijk beheer, waardoor de gewone Romein werd getroffen. Propaganda en politieke publiciteit waren de motto's, die hun handelen aanvankelijk domineerden. Bij ontstentenis van klinkende overwinningen op Galliërs of Germanen moesten ostentatieve bouwactiviteiten, die gefinancierd werden uit de geconfisqueerde tegoeden van hun verslagen tegenstanders, Augustus en diens partijgenoten bekendheid van naam verschaffen. Men behoeft waarlijk geen kennis van Latijn te hebben om bij het beluisteren van Augustus' bouwprestaties het gevoel te krijgen dat hier sprake is van een verkiezingsboodschap van de Julische partij: forum julium, basilica julia, templum divi julii, forum augustum, aqua julia, curia julia, arcus augusti.
Vergeten we niet het Capitool en het theater van Pompejus, waarop Augustus zelf ons attendeert in zijn autobiografie, de res gestae divi Augusti. ‘Het Capitool en het theater van Pompejus heb ik herbouwd zonder een inscriptie aan te brengen van mijn naam, hoewel er grote investeringen mee gemoeid waren.’Ga naar eindnoot7. Een publicitaire misser, die hij alsnog goedmaakte door deze autobiografie naderhand te laten beitelen op het voorfront van tempels en basilicae, verspreid over het gehele rijk. Het valt te betwijfelen of de honderdduizenden inwoners, gewone burgers, vluchtelingen, krijgsgevangenen, slaven en vrijgelatenen uit Gallië, Germanië, Griekenland en Azië geprofiteerd hebben van de miljoenen sestertiën verslindende bouwwerken die Augustus liet oprichten, in de jaren dat hij definitief met zijn tegenstanders afrekende. | |||||||||||||||||||
II Theorie en actie (ten tijde van Augustus)Een kentering ten goede tekent zich af in de periode waarin het historische meesterwerk van Vitruvius, De Architectura, verschijnt. Het uit tien boeken bestaande werk behandelt het begrip bouwkunde in de meest brede betekenis. Besproken wordt in boek 1-8, de aedificatio, de bouwkunst in engere zin (het oprichten van gebouwen en werken voor openbaar en privé-gebruik) en in de boeken 9 en 10 werktuigbouwkundige onderwerpen, de machinatio. Vitruvius' inleiding van het handboek doet vermoeden dat Augustus, onder wie hij als artillerie-ingenieur had gediend, behoefte gevoelde aan een nauwgezette en gedetailleerde uiteenzetting over stedebouw, nu hij niet langer meer zijn blik behoefde te richtenGa naar eindnoot8. | |||||||||||||||||||
[pagina 518]
| |||||||||||||||||||
op tegenstanders en vijanden binnen en buiten de grenzen van het rijk, maar zich ongestoord kon wijden aan het herstel en de renovatie van Rome en andere steden: ‘Opdat,’ zo zegt Vitruvius, ‘U zich rekenschap kunt geven van hetgeen U reeds gebouwd heeft en nog in uitvoering zult nemen, want in deze boeken heb ik alle regels van deze wetenschap uiteengezet.’ Tot verrassing van de moderne lezer, die bekend is met de honderden gevallen van bodemverontreiniging in ons land, onderzoekt Vitruvius in boek 1 aan welke voorwaarden een lokatie dient te voldoen, waar een stad geprojecteerd wordt. Bodem, water en lucht behoren naar Vitruvius' oordeel aan een zorgvuldig onderzoek te worden onderworpen alvorens men besluit zich in een bepaald gebied te vestigen. Een moderne variant ligt besloten in artikel 7 van het Besluit op de Ruimtelijke Ordening, 1965, lid 1: Burgemeester en Wethouders stellen ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening een onderzoek in... Lid 2: dit onderzoek heeft met name betrekking op... de bodemgesteldheid in verband met de bij bestemmingsplan aan te wijzen bestemmingen... Volgen we Vitruvius bij zijn klassieke advies over de bodemkwaliteit van de toekomstige stad. ‘Niet sterk genoeg kan ik aandringen op de noodzaak terug te keren naar de methoden van weleer.’ Hij adviseert enige exemplaren te slachten van het vee dat zich voedt op de plaats waar de nederzetting is beraamd. Wanneer de lever van deze exemplaren donker gekleurd of abnormaal is, verdient het aanbeveling vooralsnog geen overhaaste conclusies te trekken, maar een tweede steekproef te nemen. Dan kan mogelijk worden vastgesteld of de afwijkingen te wijten zijn aan een of andere toevallige ziekte danwel aan de gewassen waarmee de dieren zijn gevoed. ‘Volgens de oude overlevering,’ aldus Vitruvius, ‘maken goed water en voedsel de lever gezond en krachtig. Een ongezonde lever duidt erop dat het voedsel en water ter plaatse slecht zijn voor mens en dier. Men zoeke een ander vestigingsoord.’ Adviezen, die van tweeduizend jaar eerder dateren dan toen het besluit viel om woonwijken te bouwen op de verontreinigde grond van Lekkerkerk, Dordrecht, Gouderak en al die andere steden en dorpen waar, zo al niet Vitruvius, dan toch het genoemde artikel 7 van het Besluit op de Ruimtelijke Ordening bekend mocht worden verondersteld.
Preciezer nog dan voor de bodem formuleert Vitruvius het kwaliteitsonderzoek van water, ‘het belangrijkste vereiste voor leven, geluk en het dagelijks doen’. Voor de beoordeling van waterbronnen adviseert hij een even doelmatige als praktische kwaliteitstest: ‘Bezie en observeer de fysieke gesteldheid van de mensen, die wonen in de nabijheid van de aangetroffen bron. Zo daar niets op aan te merken is, kan het water zonder bezwaar naar de stad worden geleid.’ De omgeving van de bronnen en putten dient, zo beveelt Vitruvius aan, vrij te zijn van elk soort afval of vuil: een moderne voorwaarde voor de bescherming van waterwingebieden. En wat er kan gebeuren met personen die zich niet storen aan de wettelijke verordeningen - zelfs wanneer zij van keizerlijke komaf waren - vermeldt Tacitus: ‘In diezelfde tijd bracht zijn overdreven begeerte naar verfijnd genot Nero in opspraak en gevaar, daar hij was gaan zwemmen in het brongebied van de Aqua Marcia [...] Men was van oordeel dat Nero door het wassen van zijn lichaam het heilige drinkwater en het gewijde karakter van de plaats had bezoedeld. Er volgde een ernstige ziekte op, die de verbolgenheid der goden bevestigde.’Ga naar eindnoot9. | |||||||||||||||||||
ActieDe publikatie van De Architectura viel samen met een periode waarin de stad Rome getroffen werd door overstromingen, epidemieën en hongersnood. Voor de gekwelde Romeinse burgers, zo die al de moeite zouden nemen zich in het handboek te verdiepen, beschreef Vitruvius een Utopia. Zo kritiek was de situatie dat de princeps in 19 voor Chr. besloot zelf de zorg voor de voedselvoorziening | |||||||||||||||||||
[pagina 519]
| |||||||||||||||||||
op zich te nemen met alle politieke risico's verbonden aan een eventueel falen. De kans daarop was niet gering. Ongeveer 350.000 ton graan werd jaarlijks in één campagne in de maanden mei, juni en juli vanuit Noord-Afrika en Egypte verscheept naar Ostia; een vloot van honderden schepen kwam daaraan te pas. In Ostia werd het graan overgeslagen op standaard lichters van ± 65 ton, die in drie dagen de Tiber werden opgesleept naar de verlaadkaden in Rome om van daaruit te worden gedistribueerd naar vemen en markten. De kwetsbaarheid van dit gefragmenteerde bevoorradingssysteem behoeft nauwelijks toelichting. Een storm tijdens het transport van Alexandrië naar Italië of bij het overslaan van het graan op de rede van Ostia kon fataal zijn voor de voedselvoorziening en het politieke leven van de verantwoordelijke magistraten. In hetzelfde decennium nog wordt de wettelijke basis gelegd voor het waterbeheer van de stad en zien we dat het tot dan toe verantwoordelijke aedilaat geheel ontmanteld en opgedeeld wordt in vakdirecties met aan het hoofd een curator of prefect, die direct verantwoording verschuldigd was aan de princeps. De verschillende probleemgebieden, het waterbeheer, de voedselvoorziening, de brandbestrijding en het Tiber-beheer kregen in die opzet een zwaarder beleidsmatig accent. De ingebruikstelling ca. 50 na Chr. van de kolossale aquaducten de Aqua Claudia en de Aqua Anio Novus, waardoor de watervoorziening van de stad met één slag verdubbelde, vormt de afsluiting van een tijdvak waarin vanaf de publikatie van De Architectura een consequent beleid lijkt uitgevoerd te worden ter verbetering van het stedelijk milieu. Er doet zich echter een interpretatieprobleem voor dat duidelijk wordt, indien men de tijdstippen van de beleidsmaatregelen projecteert over een reeks van incidenten en calamiteiten, die zich in hetzelfde tijdsbestek hebben voorgedaan.
De coïncidentie van de periode waarin de problemen zich voordeden met die waarin de saneringsmaatregelen werden genomen, lijkt te wijzen op een opportunistische incidentenpolitiek van een stadsbestuur dat niet eerder genegen of in staat was om wetten uit te vaardigen en voorzieningen te treffen dan nadat calamiteiten hiervoor een ontvankelijke stemming in de samenleving hadden teweeggebracht. Gezien echter de korte tijdsspanne waarin welhaast alle facetten van het stedelijk beheer aan bod kwamen, lijkt de conclusie gewettigd dat aan Augustus' ingrijpen een plan ten grondslag lag, dat hij stap voor stap uitvoerde, geruggesteund door de opinie van de bevolking, die om drastische maatregelen riep na de zoveelste stadsbrand en reeks overstromingen. Ook vanuit een modern perspectief kan men de reeks acties van de Romeinse gezags- | |||||||||||||||||||
[pagina 520]
| |||||||||||||||||||
dragers weinig vleiend als ad hoc-beleid bestempelen, indien men althans die kwalificatie zou willen toedichten aan een kwarteeuw eigentijdse milieupolitiek op analoge wijze geschematiseerd en gerangschikt als die van twee millennia geleden. Men oordele zelf:
| |||||||||||||||||||
III Een nieuw begin (ten tijde van Nero)In de stad Rome bleef een wezenlijke verbetering uit, hoewel ontegenzeggelijk de enorme investeringen, de reorganisatie, de sectorale aanpak en de nieuwe wetten bijdroegen aan de verbetering van het stedelijk leefmilieu. Een sprekend bewijs voor die stelling ligt besloten in een beschouwing over de rampzalige verwoestingen, die de grote stadsbrand van 64 na Chr. ten tijde van Nero's bewind aanrichtte. Van de 14 districten bleven er vier van de brand gevrijwaard; drie werden letterlijk met de grond gelijk gemaakt en van de overige zeven restten slechts ingestorte en uitgebrande ruïnes van huizen. Tacitus beschrijft het verloop van de gebeurtenissen gedetailleerd en geeft de ravage bijna fotografisch weer.Ga naar eindnoot10. Ook andere bronnen duiden erop dat de omvang en de gevolgen van de calamiteit in de orde van grootte vergeleken kunnen worden met die van een zwaar bombardement in de Tweede Wereldoorlog. ‘Pas op de zesde dag luwde de brand [...] Toen de gebouwen over een immens areaal waren verwoest en het voortrazend vuur werd gesmoord in het vrije veld en de open horizon.’ De oorzaak? Hoewel anderen Nero schuldig verklaarden aan de ramp, stelt Tacitus 40 jaar later in alle objectiviteit en nuchterheid vast: ‘De stad met haar kronkelige wegen en ordeloos stratenpatroon, dat typerend was voor het Oude Rome, was een makkelijke prooi voor het vuur’; waartegen de 7000 man sterke door Augustus geformeerde brandweercohorten klaarblijkelijk weinig konden uitrichten. Het Nieuwe Rome met zijn ‘schitterende schoonheid’Ga naar eindnoot10. werd herbouwd in een regeringsperiode, die zich kenmerkte door de barbaarse terreur van Nero. Daaraan voorbijgaand geeft Tacitus ‘sine ira et studio’ aan deze keizer de eer en de verantwoordelijkheid voor een wederopbouw, die de stad dichter dan ooit bracht bij de Hellenistische uitgangspunten en de opvattingen van Vitruvius over een gezonde stad: ‘In de hoofdstad werden de districten die niet door het paleis - de domus aurea - in beslag werden genomen, herbouwd, echter niet zoals na de gallische brand (390 voor Chr.) zonder plan en regel, maar volgens een afgemeten stratenpatroon met brede allees, gebouwen van beperkte hoogte en wijd uitgelegde ruimten.’
Toch werd de betrekkelijkheid van het begrip ‘gezonde stad’ niet alleen dagelijks geïllustreerd door de moordpartijen in de amfitheaters, maar ook door onverwacht - zo scheen het althans - opduikende plagen en pestilentiën, die een nog fundamentelere bedreiging van het leven in deze stad vormden. Gewapend met onze medische en microbio- | |||||||||||||||||||
[pagina 521]
| |||||||||||||||||||
logische kennis is men niet verrast te vernemen dat na de stadsbrand van 64 na Christus en, vijftien jaar later, na de uitbarsting van de Vesuvius dodelijke epidemieën de bevolking van Rome en andere steden decimeerden. Vooral in Rome, waar in de maanden, volgend op de brand van juli, mensenmassa's provisorisch waren ondergebracht op het Campus Martius langs de Tiber en in parken en paleistuinen, sloeg de epidemie in alle hevigheid toe. ‘Waar mensen van alle rangen en standen getroffen werden door een dodelijke epidemie. Slaven en vrije burgers werden gelijkelijk geveld temidden van hun weeklagende familieleden, die, terwijl ze zich wenend aan hen vastklampten, vaak op dezelfde brandstapel werden verbrand.’Ga naar eindnoot11. Om zo snel mogelijk de wederopbouw van de stad mogelijk te maken beval Nero de lege containers op de Tiber, welke in diezelfde zomer hun graan hadden afgeleverd in Rome, te vullen met sloopafval uit het rampgebied en dit te dumpen in moerassen nabij Ostia. Een misschien creatieve maar in onze ogen onverstandige beslissing, die de besmetting tot gevolg had van nieuwe ladingen graan in de vervuilde containers. Door in te stemmen met de keizerlijke voorstellen droeg de voedselprefectuur onbedoeld bij aan het in stand houden en zelfs het versterken van de epidemie. Overigens, kennis alleen zou niet toereikend zijn geweest. Zonder snel optredende medische teams, die grootscheepse vaccinatieprogramma's kunnen uitvoeren, en zonder een nooddrinkwatervoorziening is in een dergelijke situatie elk optreden vruchteloos. ‘Om de plaag te bestrijden en de kracht van de epidemie te breken was er geen hulp, menselijk of goddelijk, die hij (de keizer) niet aanwendde, zoekend naar elk soort offer aan de goden en naar alle soorten van remedies.’Ga naar eindnoot12. Vertwijfeld en hulpeloos hebben de deskundige functionarissen uit die dagen moeten toezien hoe tienduizenden slachtoffers vielen. Met een verbazingwekkende veerkracht herstelde de stad zich van deze slagen. Een solide basis hiervoor bood de infrastructuur en strakke organisatie, die het moest stellen zonder grootschalige faciliteiten, die in onze dagen een welhaast vanzelfsprekende basis voor de stedelijke huishouding leggen. Anderhalve eeuw lang vormden deze de vitale ruggegraat van de eerste metropool die de westelijke wereld aanschouwde. De gaten en wonden, die waren geslagen door epidemieën en andere rampen, werden opgevuld door de vruchtbare generaties van Romeinsen en Romeinen, wier ouders als slaven of vluchtelingen in Rome waren beland. Zoals in onze tijd de gebeurtenissen van Bhopal, Seveso en Tsjernobyl snel in de vergetelheid geraken, zo sleet ook in preïndustriële samenlevingen het odium, dat kleefde aan door rampspoed bezochte steden. De conclusie dringt zich op dat de antieke agglomeratie crises kende, die de wortels van haar bestaan aantastte. De aard daarvan en de pogingen deze te boven te komen vertonen verrassend veel gelijkenis met die van moderne metropolen. De druk om een oplossing te vinden en er financiële middelen voor te reserveren groeide in tijden van crises en werd in sterke mate bepaald door de publieke opinie van de honderdduizenden, die voor hun ‘leefmilieu’ de voedselvoorziening, hun behuizing, hun veiligheid en hun gezondheid afhankelijk waren van het stadsbestuur. Die politieke realiteit is na tweeduizend jaar niet veranderd. Maar ondanks de ernst van de problemen blijft het een troostrijke gedachte dat de beroemde derde satire, waarin Juvenalis de gevaren en ongemakken van het Romeins stedelijk milieu hekelt, nog steeds niet de eeuwige discussie heeft doen verstommen tussen vooren tegenstanders van het stadsleven. De amatores ruris en amatores urbis, ieder van hen hanteert voor zijn gelijk zijn eigen argumenten. HoratiusGa naar eindnoot13. behorend tot de eerste categorie, merkt retorisch op: ‘Denk je dat het mogelijk is in Rome poëzie te schrijven, temidden van die hectische bedrijvigheid [...] in dit niet aflatend tumult, dag en nacht?’ Tegenover hem Tacitus, die de stad roemt om haar ‘schitterende schoonheid’ en over de on- | |||||||||||||||||||
[pagina 522]
| |||||||||||||||||||
gerepte natuur van onze lage landen ‘horridis silvis et foedis paludibus’Ga naar eindnoot14. misprijzend opmerkt: ‘Wie zou Germania willen bezoeken met zijn woeste gronden, grauwe luchten en zijn triest stemmende aanblik en beschaving, tenzij het zijn vaderland was?’Ga naar eindnoot15. | |||||||||||||||||||
Enige algemene werken en monografieën
Vele van de oudere werken zijn verkrijgbaar bij de Koninklijke Bibliotheek. |
|