volksverhalen en sprookjes van de Balkan tot China waarin ze haar kennis van en geboeidheid door de oosterse wijsheid en religies verwerkt heeft, en in het centrale verhaal van Als stromend water schept de schrijfster een even onvergetelijke figuur als Hadrianus of Zeno: Nathanaël.
Even onvergetelijk, maar van een heel andere aard: geen keizer of geleerde, maar een eenvoudige timmermanszoon, geboren in de kleine Hollandse kolonie in Greenwich waar in de zeventiende eeuw scheepstimmerlieden in de dokken werkten voor de Lord van de Admiraliteit. In Nathanaël heeft Yourcenar de intuïtieve wijsheid belichaamd van een man die vrijwel ongeletterd is en daardoor gevrijwaard voor de clichés die wij geneigd zijn te beschouwen als hoogst persoonlijke meningen en overtuigingen; zij heeft in hem een gestalte van vlees en bloed gegeven aan haar opvatting dat dergelijke mensen soms de waarheden van het leven dichter en zuiverder benaderen dan degenen die zich door hun ontwikkeling ver boven hen verheven voelen.
Door het toeval verloopt Nathanaëls leven niet volgens het patroon dat bij zijn geboorte te verwachten viel, en dat verschaft hem precies genoeg afstand om zijn heldere maar zwijgende kijk op het leven en de wereld te ontwikkelen. Omdat hij een beetje mank is gaat hij niet op de scheepswerf werken zoals zijn broers, maar wordt hij hulpje van een schoolmeester die hem wat Latijn, wat aardrijkskunde en correct Engels bijbrengt; omdat hij meent iemand te hebben doodgeslagen vlucht hij als vijftienjarige naar zee en zwerft vier jaar rond in de Nieuwe Wereld; omdat hij vervolgens bij zijn oom in Amsterdam werk zoekt ontmoet hij de hoer en dievegge Saraï, met wie hij in zijn naïviteit trouwt - en zo vloeit het leven voort ‘als een rivier of een beek, nu eens modderig en dan weer helder’, zoals Yourcenar in haar nawoord schrijft. ‘Dit jaar van passie en tegenslag viel in een afgrond, zoals een voorwerp valt dat men overboord gooit, zoals bij zijn terugkeer in Greenwich zijn panische angst was weggevallen dat hij de dikke koopman die zo van jonge meisjes hield zou hebben gedood, en zijn maandenlange omzwervingen met de mesties, zijn twee jaren van liefde en gebrek met Foy. Dat alles had evengoed nooit geweest kunnen zijn.’
De som van die toevalligheden is een leven dat niet waardevoller en niet minder waardevol is dan elk leven: een schakel in de kringloop der dingen, een druppel in de zee. Elk mens draagt in Yourcenars ogen in zijn vezels de kennis en eigenschappen met zich mee van allen die voor ons hebben geleefd en van allen die nog zullen leven. De kracht van haar schrijverschap is dat zij haar ideeën over leven, liefde en dood zo prachtig en onnadrukkelijk weet te vertalen in de woorden of gedachten van haar personages. Een fragment ter illustratie: Nathanaël staat op een afgelegen Noordamerikaans eiland een stervende Franse jezuïet bij, na een beschieting vanaf zijn eigen Engelse schip; hij geeft hem wat te drinken, legt zijn jas over hem heen en probeert te vragen of hij nog iets voor hem kan doen. ‘Dit incident keerde nadien verscheidene malen in zijn dromen terug, maar de persoon aan wie hij water bracht wisselde in de loop der jaren dikwijls. Sommige nachten had hij het gevoel dat degene die hij aldus probeerde hij te staan niemand anders was dan hij zelf.’
Het is de intuïtieve wetenschap dat ‘een doodgewone man’ als hij geen ander verweer heeft tegenover de grillen van het lot. Even vanzelfsprekend als die intuïtie is de seksualiteit in zijn leven aanwezig, met de mannen op het schip, met de vriendinnetjes van zijn jeugd, met de publieke vrouwen in Amsterdam. Er is soms lust, soms weerzin, soms passie, maar geen vragen daarachter; Yourcenar leeft al schrijvend het leven van haar personages. Zij is in de duinpan op Texel gaan liggen waar zij Nathanaël laat sterven, in volkomen eenzaamheid: ‘Hij ging voorzichtig op het korte gras liggen, vlakbij een bosje meidoorns dat hem tegen een restje wind beschutte [...] Niemand zou hem op deze plek zoeken [...] Dat wat men in het voorjaar zou vinden, wanneer