kaars bijzijn te eten en zorgen ervoor dat alles wat ook maar enigszins herinnert aan specifiek lichamelijke functies (je neus snuiten, het doortrekken van de wc) zich volledig aan de waarneming van de ander onttrekt.
Solals houding ten aanzien van het lichamelijke is zeer ambivalent. Lyrische passages, waarin de schoonheid van de geliefde vrouw wordt bezongen, kunnen abrupt omslaan in het tegendeel: haar blozende wangen, haar volle borsten maken dat hij het vluchtige karakter van het leven, van de liefde des te pijnlijker beseft.
Deze preoccupatie met de vergankelijkheid is in zekere zin een vorm van zelfkwelling. Pure liefdespoëzie, die doet denken aan het Hooglied, gaat over in een bijtend cynisme dat - naar mijn mening ten onrechte - wel als teken van misogynie is uitgelegd. Solals observaties over vrouwen zijn niet minder dodelijk dan wat zijn geliefde, Ariane, over mannen, in casu haar bedrogen echtgenoot te berde brengt. Hoewel zij hem minacht uit de grond van haar hart houdt zij tot in het absurde vast aan de rol van toegewijde echtgenote: alvorens er met haar minnaar vandoor te gaan zet zij nog een knoop aan zijn regenjas.
Solals cynisme komt voort uit een behoefte tot afstand nemen, om niet volledig op te gaan in de cirkelgang van het leven, die begint bij de geboorte en eindigt met de dood. De seksualiteit doet hem beseffen hoezeer deze uitersten met elkaar verstrengeld zijn, zoals ook de nazi's die door de straten marcheren, mooie, jonge mannen in de kracht van hun leven, de verpersoonlijking zijn van de dood. Vrouwen houden van mannen die groot en sterk zijn, maar waartoe kan fysieke kracht anders dienen dan tot het zaaien van dood en verderf? Wie de natuur verheerlijkt verloochent wat de mens van het dier onderscheidt: de taal, de cultuur.
Het onderscheid tussen natuur en cultuur, dat in het denken van Albert Cohen zo'n belangrijke rol speelt, vindt zijn wortels in de joodse traditie. Aardig is in dit verband een anekdote die vermeld staat in Le livre de ma mère (1954). Wanneer de ik-figuur zijn moeder vertelt dat hij gaat skiën stuit hij op een muur van onbegrip. ‘Vind je dat nu echt leuk, al die stenen? [...] Is het niet prettiger om naar Nice te gaan? Daar heb je tuinen, muziek, taxi's en winkels. Mensen zijn geschapen om als mensen te leven en niet op stenen, ze zijn toch geen slangen?’
De liefde is het terrein waar de spanning tussen natuur en cultuur zich het sterkst doet voelen. Solal, Cohens alter ego, houdt van vrouwen, maar toegeven aan de begeerte betekent dat het animale triomfeert over het intellect. Daarom verheft Solal het verleiden tot een kunst, tot een spel met de taal, waaraan een aantal vaste regels ten grondslag ligt. Essentieel daarbij is dat woorden voor iets anders staan dan ze betekenen. Zo vormen hoogstaande gesprekken over kunst en cultuur een vast onderdeel van de hofmakerij in sommige sociale kringen. Deze rituelen zijn zo complex dat ze in het verkeer tussen de seksen vaak tot misverstanden leiden. Wanneer Ariane, als aanzet tot hun liaison, voor Solal piano speelt, gaat de betekenis van zijn langdurig zwijgen volledig aan haar voorbij: ‘Aangezien Solal niets zei, want hij had een hekel aan Bach, schreef zij zijn stilzwijgen toe aan een bewondering die te heftig was voor woorden, en ze was hierdoor hevig ontroerd.’
Het onbegrip dat mannen en vrouwen scheidt speelt ook een belangrijke rol in het werk van Milan Kundera. Ik moest bij het lezen van Cohen vaker aan Kundera denken. Stilistisch hebben ze weinig gemeen, maar thematisch bestaat er een duidelijke verwantschap. Net als bij Cohen behoren de manlijke hoofdpersonen van Kundera tot het ras van de verleiders (zijn meest sympathieke vrouwelijke personages overigens ook, waardoor het mij vreemd voorkomt dat iemand als de slavist Kees Mercks Kundera als ‘vrouw-onvriendelijk’ terzijde schuift). Voor beide schrijvers is de verleiding een spel dat mensen behoedt voor de valkuil van de romantische liefde. Voor de romanticus betekent liefde samensmelting, die in zijn meest extreme vorm tot