De Gids. Jaargang 151
(1988)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 459]
| |
Politiek leven
| |
[pagina 460]
| |
kwijtgeraakt en waaide met alle modieuze winden mee. Vanaf 1966 begon Drees zich hier publiekelijk tegen te keren. Het voorstel om slechts aan een regering deel te nemen als de coalitiepartners tevoren een ‘minimumprogram’ van de PvdA zouden hebben geaccepteerd, achtte hij ‘zeer geschikt om deelneming aan de vorming van een kabinet uit te sluiten’. Zo keerde hij zich ook tegen de gedachten van Nieuw Links over de buitenlandse politiek: de erkenning van de ddr, de aanbidding van Cuba en de verwerping van de navo. Een enkele keer moet hem door het hoofd zijn gegaan dat de problemen waar de partij vroeger al mee geworsteld had (defensie, natie, deelname aan de regering) in nieuwe vormen waren teruggekeerd. Maar lessen uit de geschiedenis waren kennelijk niet getrokken. En het verval was onstuitbaar. 24 Mei 1971 zegde hij zijn lidmaatschap op met een brief, die zo kenmerkend eindigde met de constatering: ‘al ben ik, doordat ik per kwartaal betaal tot 1 juli nog formeel lid van de partij.’Ga naar eindnoot5. Niet lang na deze tragische periode ontving hij de fotokopie van de brief van Troelstra. Ondanks alle verschillen was er toch een aantal overeenkomsten in de positie van Troelstra in 1916 en Drees in 1973. Beiden waren partijleiders, met een buitengewoon verantwoordelijkheidsgevoel voor de eenheid van hun partij, de cruciale vraagstukken waren vergelijkbaar en beiden verkeerden in een isolement. Maar hun karakter en een ruim vijftigjarige geschiedenis maakten de verschillen groter dan de overeenkomsten. De reactie van Drees kwam snel, maar was zeer gedistantieerd.
Er is wel eens een poging gedaan de ontwikkeling van het socialisme in Nederland te verbinden aan beroep en persoonlijkheid van de leiders. Zo gaf W.v.d. Vall in 1938 het volgende beeld van deze ontwikkeling. In de negentiende eeuw was er sprake van massaal leed: ‘Dit leed moest verklankt worden, teneinde de ziende blinden en de horende doven hun eigen lot en de grote mogelijkheden door het socialisme klaar voor de geest te brengen. Bij deze arbeid speelt het gevoel een grote rol. Waar wordt meer met gevoel gewerkt dan op de preekstoel? ... In die dagen is de leider van de socialistische beweging de Lutherse ex-predikant F.N. Domela Nieuwenhuis.’
Dan komt er een tweede fase, waarin de partij een groeiende verantwoordelijkheid op zich neemt: ‘In de openbare lichamen waarin de partij vertegenwoordigers kreeg en in het organisatorische werk is gevoel alleen niet voldoende. Bewijsstukken moeten op tafel komen. Mr. Pieter Jelles Troelstra, de advocaat, de pleiter, de man die in zijn pleidooien in de rechtzaal naast de zakelijke bewijsvoering het gevoel niet kan missen, is de uitgesproken leider van de politieke arbeidersbeweging, de sdap.’
Maar na verloop van tijd breekt een derde fase aan: ‘Op politiek en economisch terrein is een krachtige organisatie gebouwd. Goede stellingen worden op verschillend terrein van het openbare leven ingenomen, waardoor, zij het begrensde, mogelijkheden van nieuwe verhoudingen worden geopend. Van het terrein van de alleen-oppositie wordt de partij gedrongen naar de constructie. (...) Leider van onze socialistische beweging is Ingenieur J.W. Albarda.’Ga naar eindnoot6.
Hier valt veel op af te dingen, al is het een aardig genre-stukje. Het meest opmerkelijke hieraan is vooral, hoezeer een mogelijke tegenstelling tussen leider en beweging uitgesloten wordt. De ontwikkeling van de socialistische beweging heeft een natuurlijk verloop, dat zich als het ware vanzelf de passende leiders vindt. In werkelijkheid gaat het natuurlijk, juist in het socialisme, om aanzienlijk ingewikkelder processen. Ook als men theore- | |
[pagina 461]
| |
tisch gesproken afziet van een ‘wetmatige’ ontwikkeling van de samenleving in strikt marxistische zin (wat slechts met zeer veel omtrekkende bewegingen rond de eeuwwisseling is gebeurd), dan nog blijft er de overtuiging dat de toekomst verzekerd is. Socialisme was vooral het dichterbij brengen van wat in de schoot der Natuur of de Geschiedenis al besloten lag. Typerend was een voorstel op een partijcongres in Duitsland (dat het overigens formeel niet haalde, maar de facto werd ingevoerd) in 1899 het woord dialectiek te vervangen door evolutie. Het extrapoleren van de organisatorische groei van de arbeidersbeweging deed de rest. Dat maakte echter tactiekdebatten in de beweging van bijzondere betekenis. Welke weg was reeds afgelegd, welke volgende stappen moesten worden gezet? Discussies hierover konden niet pragmatisch zijn: het inslaan van een verkeerd pad kon het bereiken van het beloofde land voor generaties vertragen, in verdwalen school het risico de eindbestemming te missen. De heftigheid van de debatten moet dan ook niet worden toegeschreven aan het ‘calvinistische’ karakter van het Nederlands socialisme, maar aan het socialisme als zodanig. En hoewel in deze veel is veranderd, wordt aan het kiezen van de leider van de PvdA nog steeds aanzienlijk meer gewicht toegekend dan in welke andere partij ook. Het was een last, waar Troelstra een aantal keren nagenoeg onder is bezweken, maar die hij nadrukkelijk op zich nam. De vergelijking met Mozes spreekt boekdelen: ‘De lezing van de boeken Mozes heeft er sterk toe meegewerkt, mij een objektieve kijk te geven op de verhouding, waarin ik zelf tegenover mijn partijgenooten was geplaatst en op de zwarigheden, die ik daarbij had ondervonden.’Ga naar eindnoot7.
In de Alpen gordt hij zich in 1916 opnieuw aan, neemt de landkaart door en projecteert een route.Ga naar eindnoot8. Vanuit de bergen bericht hij zijn plannen aan een jong partijgenoot. Drees wekte niet de indruk gevoelig te zijn voor dit soort heroïsche worstelingen. Zijn emotionele gehechtheid aan het socialisme was groot, maar met Mozes zou hij zich niet gaarne vergelijken. Het boek Spreuken lag meer in zijn lijn: het kort geformuleerde inzicht, dat diepe emoties insluit, maar zich vooral richt op praktische handelingsvoorschriften. Dat had uiteraard met zijn karakter te maken (dat zowel de bevlogen retoriek van Troelstra uitsloot, als diens ‘vergissingen’), maar tevens met de ontwikkelingsgang van het socialisme, waarvan ‘de derde fase’ maar ten dele is geschetst in de hierboven geciteerde beeldspraak uit 1938. De opvolger van Troelstra, J.W. Albarda, drukte geenszins een stempel op de beweging. Hij was geen charismatische persoonlijkheid; aan ‘de vernieuwing van het socialisme’ hadden verschillende partijgenoten een groter aandeel. In die zin had de sdap ook niet ‘een ingenieur als leider’, maar werd de partij in het Interbellum vooral gekenmerkt door het feit dat er meerdere ingenieurs in de troosteloze zoutmijnen van alledag bezig waren enig sociaal gevoel in de depressiejaren overeind te houden: de wethouders. Albarda was weliswaar ingenieur, maar zijn politieke carrière ving aan met het wethouderschap in Den Haag (1917-1923), waar ook Drees sinds 1919 wethouder was. Meer in het algemeen vestigde zich in die periode de traditie dat de sociaaldemocraten zich uitstekende bestuurders konden tonen. Al die jaren dat de socialisten op nationaal niveau werden buitengesloten (tot 1939), bewezen ze zich op lokaal niveau. Het leek wel alsof ze over een onuitputtelijk reservoir beschikten aan uitstekende wethouders, naar Wibaut gemodelleerd. Zij ontwikkelden een stijl waarin het grote woord over de toekomst op soepele wijze verbonden was met het begrotingsevenwicht. Het socialisme kwam onweerstaanbaar naderbij, maar zichtbaar werd dat vooral in badhuizen en openbare nutsbedrijven. Een sleutelwoord in deze was ‘verstandig’; zoals ‘prettig’ stond voor de wijze, waarop met collega's uit andere partijen werd | |
[pagina 462]
| |
samengewerkt. Het is deze stijl, die Drees tot in de vingertoppen beheerste. Later zou hij vaststellen: ‘Mijn wethouderschap is van bijzonder veel belang geweest voor mijn latere werkzaamheden in de regering.’Ga naar eindnoot9.
Het was een stijl die buitengewoon goed aansloot op de problemen van de wederopbouw. De beperkingen bleken vooral in de behandeling van de Indonesische kwestie en het onbegrip voor de experimenteerdrift onder een jongere garde. Dat neemt niet weg dat de ‘wethouderstraditie’ in de PvdA is voortgezet, in grote lijnen zelfs tot op de dag van vandaag. Het heldere beleid dat in een aantal gemeenten wordt gevoerd (Groningen bijvoorbeeld), staat nogal in contrast met het moeizame tasten in het duister op nationaal niveau.
Toch valt de gedistantieerde reactie van Drees op de brief van Troelstra uit het voorgaande niet geheel te verklaren. Daarnaast was er een groot verschil in karakter. In dat opzicht is de typering van Drees door Joop den Uyl nog steeds treffend: ‘Hij sprak niet tot de verbeelding, hij blonk niet uit door creativiteit, maar hij was een superieur man. Hij muntte uit door helderheid en de kunst de dingen tot hun kern te herleiden - de kunst der versimpeling. Bij Drees moet je als het ware het geheim van zijn eenvoud ontdekken.’Ga naar eindnoot10.
Dit is voor een deel te herleiden tot het beroep dat Drees aanvankelijk uitoefende: stenograaf. Daar valt meer over te zeggen dan dat hij als stenograaf zoveel geleerd heeft van de beraadslagingen waar hij ambtshalve bij aanwezig was: vergaderingen van Tweede Kamer, Gemeenteraden van Amsterdam, Den Haag en Rotterdam, Provinciale Staten van Noord- en Zuid-Holland; bijeenkomsten van juristen, medici, ingenieurs, colleges van Bolland, toespraken van Henriëtte Roland Holst... De stenografie leverde hem ook zijn eerste grote, pijnlijke conflict op. In 1903/1904 (de jaren van de spoorwegstakingen en de aanmelding van de achttienjarige Drees voor het lidmaatschap van de sdap) rees er, naar aanleiding van een artikel van zijn hand in het orgaan der Amsterdamse stenografen-vereniging Steeds sneller, een onoverbrugbaar geschil tussen het bestuur van de Vereeniging voor Stenografie Groote en de ontwerper en naamgever van het geheel, A.W. Groote: ‘Het gebeurde heeft mij blijvend beïnvloed in die zin, dat ik in mijn politieke werkzaamheden steeds zoveel mogelijk heb trachten te voorkomen dat een zakelijk meningsverschil door te grote halstarrigheid zou uitgroeien tot een persoonlijk conflict.’Ga naar eindnoot11.
Maar het belangrijkste is wellicht dat stenografie de korte reductie is van de veelvormigheid van het leven, produkt én symbool van de modernisering van het leven. In de emotionele betrokkenheid van Drees bij de stenografie toonde zich zijn karakter en het feit dat hij tot een andere periode behoorde dan Troelstra (hoewel hij in 1902 nog ‘vol geestdrift’ gevierd had dat Troelstra door het roemruchte district Amsterdam-iii in de Kamer werd gebracht). In zijn reactie op de brief van Troelstra spreekt niet zozeer het gevoel met hem verbonden te zijn in een lange socialistische traditie: Troelstra is voor hem vooral geschiedenis geworden. Het lot wilde dat Drees dat inmiddels ook was. | |
[pagina 463]
| |
Vévey, 2 Januari, 1916Waarde DijkgraafGa naar voetnoot* Voor uw heilwensch met Nieuwjaar mijn beste dank. Het is mij in mijne afzondering een groot genoegen nu en dan uit den kring der medestrijders eens een uiting van belangstelling en sympathie te mogen ontvangen. Mijnerzijds ook U, bij de drukke propaganda die gij, nevens uw gewonen arbeid, maakt, mijne beste wenschen. Ge zijt nog in dat tijdperk van uw leven, waarin men op dat gebied zeer veel van zijne krachten kan vergen; als men een eind over de veertig komt, wordt dat anders; dan kan men niet meer zoo op zijn zenuwen leven en dit te minder, naarmate men daarvan vroeger meer heeft gevorderd. Maar als de ouderen verplicht zijn, zich te wijden aan minder zenuwspannend werk, is het een geluk, dat er steeds weer jongeren klaar staan, om het levende woord in alle hoeken en gaten van het land te brengen en daardoor steeds nieuwe scharen rond ons vaandel te groepeeren. Wat mij betreft, het jonge socialisme, de behoefte, uit te spreken wat zoo onstuimig opdrong in mijn hart; de vreugde over het nieuw ontdekte beloofde land, de nieuwe wetenschap en de nieuwe groeiende internationale broederschap, die mij vóór een 25 jaar in de beweging drongen - dat alles voelde zich door niets zoo bevredigd, als door de propaganda, de ‘erop-slaande’ kritiek, het luiden van de stormklok van die eerste, hoewel zware jaren. Oók in de Kamer, waar we een klein groepje vormden, dat van daar uit de massa kon wekken, daar den strijd tegen het systeem zoo fel kon voeren, terwijl in positief opzicht alles zich groepeerde rondom den eisch van A.K.,Ga naar voetnoot** die de burgerlijke partijen van zins bleken op te bergen, zoodra de arbeidersklasse eenige mannen in de Kamer had. Het is waar, dat ik daar in vooral mijn levenstaak heb gezien. Het A.K. bracht me reeds Pinkster 1885 in de beweging en de volledige verwezenlijking daarvan - dus: ook voor de vrouwen - zal voor mij de bekroning van dat voorname deel van mijn werk zijn. Als de grondwetsherziening van CortGa naar voetnoot*** mocht losloopen, zal het zaak zijn, alle krachten te concentreeren op de te maken kieswet. Zooals de christelijke partijen langzamerhand verlegen beginnen te geraken met hun schoolstrijd en daar wel af willen zijn, zoo wordt het ook voor ons meer dan tijd af te komen van den strijd voor het A.K. Om meer dan één reden, maar o.a. om deze: de strijd voor het A.K. is den strijd voor de vergrooting van onzen invloed in het parlement en het zal meer en meer tijd worden, de vraag te stellen, door mij in 1907 te berde gebracht in Stuttgart, of wij het politieke systeem zelf, | |
[pagina 464]
| |
waarvan het parlement het centrum vormt, niet eens aan grondige kritiek moeten onderwerpen en er een eigen, proletarisch systeem tegenover moeten stellen. Het is een feit: zoodra wij, hetzij dan met of zonder A.K., een groote macht zijn geworden, ook in het parlement, voelen we, dat we vastzitten, verliezen we meer en meer onze élan, onze voortstuwende kracht. Reeds lang vóór den oorlog bleek dat ten onzent. Dan komen er twee tegenovergestelde tendenzen, ééne, die zich desnoods met huid en haar aan 't burgerlijke stelsel en zijne niet te loochenen parlementaire konsekwenties zal overgeven, dus opgaan in burgerlijk hervormingswerk en een andere, die, uit vrees, dien weg te worden opgedrongen en daarbij totaal het socialisme in den steek te zullen laten óf het gehele parlementarisme eraan geeft, óf dit wil besnoeien door allerlei beperkingen aan de parl. aktie op te leggen, die haar op den duur toch óók onmogelijk maken, daar men niets half kan doen, enz. Voor dit dilemma schijnt ook onze Partij te staan en het zal onze groote taak zijn, te onderzoeken, of daar een weg is, haar te behoeden voor de duurzame splitsing, die haar hiermede bedreigt. M.i. moet de oplossing liggen in een nieuw strijdprogram, dat niet, als alle soc-dem programs van thans, een meer konsekwent uitwerken is van het burgerlijke demokratische hervormingsprogram, maar een uitwerking van ons kollektivistisch stelsel, binnen de grenzen der huidige mogelijkheid (o.a. thans nationalisatie van het bankwezen, groote scheepvaartlijnen en transportbedrijven, verzekeringswezen, grootkoloniale bedrijven enz.) en daarnaast: opneming van de in 't ekonomisch leven gegroeide organisatie, zoowel van de ondernemers als van werklieden, in het politiek organisme, naarmate die organsaties daarin passend kunnen worden gemaakt, waarvoor wel allereerst noodig zal zijn: verplichte organisatie. Staat en parlement zullen een deel van hunne bevoegdheden en autoriteit aan deze lichamen, die de genaaste bedrijven onder contrôle der centrale staatsorganen moeten beheeren, behooren over te dragen. De clericale leuze der ‘publieke organisatie van het bedrijf’ zal hierin hare verwezenlijking vinden. Hebben we zulk een program, dan zal daaruit allereerst voortvloeien een hevig hardnekkige strijd tegen het grootkapitaal, de imperialistische groepen, waarbij wij kans hebben, vooral als gevolg van den oorlog, groepen burgerlijk denkende arbeiders en niet-kapitalistischgeïnteresseerde groepen uit de burgerij mede te krijgen, maar dan in onze richting, niet andersom. De militaire kwestie, onder den indruk van den oorlog nu zoo naar voren geschoven, alsof die het voornaamste ware, valt tegen deze groote nieuwe aktie in 't niet; blijft van meer bijkomstig belang op 't nationaal program en vnl., als onderwerp van internat. politiek van zeer groote beteekenis. Zoo ongewild ben ik met u aan 't praten geraakt over de dingen, die in mijn gedwongen ziekteverlof mijn geest bezighouden en die ik, bij terugkeer in de gelederen, nader uitgewerkt, in de Partij hoop te brengen, waar zooveel onbestemd, maar in den grond volkomen gerechtvaardigd gevoel van onzekerheid heerscht, dan slechts erop wacht, be- | |
[pagina 465]
| |
wust gemaakt en verklaard te worden, om daarna in nieuw bewust willen en strijden te worden omgezet. Dat deze korte uiteenzetting van zeer vertrouwelijken aard en dus niet voor openlijke bespreking vatbaar is, ligt in de reden. Alleen ik-zelf ben in staat de Partij deze dingen onder de oogen te brengen. Heb ik, na deze uiteenzetting nog noodig te zegen, dat mijn beterschap voortduurt? Dat de kop goed is, kan ik met genoegen constateeren; wat nog lang niet sterk genoeg is, om de vele onaangenaamheden en moeilijkheden, die vooral in dezen abnormalen tijd den partijleider wachten, met succes te weerstaan, dat zijn de zenuwen, dat is het zieleleven, waarvan bij mij, voor mijne krachten althans, te veel is gevergd. Maar ik wil hopen en vertrouwen dat dit ook in orde zal komen. Met vriendschappelijken groet, Troelstra | |
Dr. W. DreesDen Haag, Beeklaan 502 6/10/1973
Hooggeachte Heer Ribberink
Van harte zeg ik U dank voor de toezending van een fotocopie van de interessante brief van Troelstra uit 1916. Mijn dank ook aan de eigenaresse van de brief. Het is merkwaardig dat Troelstra zo sterk de behoefte had zijn hart uit te storten tegenover een jong propagandist. Er zit iets tragisch in dat hij op het ogenblik dat het algemeen kiesrecht, waarvoor hij zo vurig had gestreden, verwezenlijkt ging worden, bleek te zijn gaan twijfelen aan de doelmatigheid van het parlementaire systeem, waarin het zou werken. Karakteristiek is ook zijn bezorgdheid, enerzijds voor de neiging om op te gaan in hervormingen binnen de ‘burgerlijke’ maatschappij, anderzijds het gevaar dat men zich van de dagelijkse strijd zou afwenden. Het is bekend dat, zoals hij zegt, zijn zenuwen geschokt waren. Dat heeft hem ook in November 1918 parten gespeeld.Ga naar voetnoot**** Alles samen een belangrijke brief. Hoogachtend W. Drees. |
|