carrièreplanners en de managers, wie het niets uitmaakt wat of wie er gemanaged wordt. Zoiets als de geometrische abstractie is in dat perspectief alleen maar een risico, waarvoor het kunsthistorische geweten, indien aanwezig, niet eens geraadpleegd hoeft te worden.
De situatie laat zich het best vergelijken met ons omroepbestel en de vraag is wie zich in museumland aangetrokken voelt tot een vpro-achtige rol en wie kiest voor avro-Tros-Veronica, de vertrossing tot de derde macht. De Rijksdienst staat in deze vergelijking voor de nos en een enkele kleine zendgemachtigde. Wel eer te behalen, maar geen cent extra mee te verdienen.
Het antwoord is nog niet geheel duidelijk, maar zeker is wel dat de koopmansgeest steeds krachtiger zal waaien door de zalen met keurig vormgegeven naambordjes van sponsers, die een op hun wensen en bevattingsvermogen afgestemd repertoire krijgen voorgeschoteld. Een congres of symposium is nu al een obligate
André Volten, Constructie met 3 vlakken, 1957 Coll. van de kunstenaar
gebeurtenis, waarvan de wetenschappelijke betekenis in de toekomst sneller zal devalueren dan de Duitse mark in de crisisjaren. Een bijde-tijdse museumman - en laten we de vrouwen niet vergeten - zal cynisch-instemmend de kunstenaar Mark Kostabi citeren: ‘Money sums up the art world’ (Cultureel Supplement
NRC Handelsblad 27 mei 1988). Het Van Goghjaar werpt wat dat betreft zijn onheilspellende schaduwen vooruit. Iedereen zal present willen zijn op dat feest ter herdenking van Van Goghs honderdste sterfdag. In 1930 wond Richard Roland Holst zich al op over de ‘onanisten van de geest’, die Van Gogh misbruikten. Voor hun ‘Van Gogh-cultus’ maakten zij een afgodsbeeld dat evenveel op Van Gogh leek als ‘de biscuit-bustes van Beethoven ooit op Beethoven hebben geleken’. Beide soort beeltenissen waren, volgens Holst, zeer geliefd voor de ‘geestelijk burgerlijke behuizingen’. Laten we ons troosten met de gedachte dat de feestversiering in 1990 zo mooi wordt dat we de werken van Van Gogh nauwelijks meer nodig zullen hebben. Om die te zien moeten we lang in de rij staan en veel betalen, dat is wel zeker.
Musea hebben nog andere taken en het is goed om ze daaraan te herinneren, misschien willen ze het wel doorvertellen. Het aan hen toevertrouwde cultuurgoed moet zo goed mogelijk worden bewaard, bewerkt en regelmatig publiekelijk getoond, op straffe van collectief cultureel geheugenverlies en dat is ernstiger dan men denkt. Aan de wetenschappelijke bewerking van ons aller bezit schort nogal wat. Een vergelijking met Engelse catalogi van openbaar kunstbezit valt beschamend voor ons land uit, enkele uitzonderingen daargelaten.
Er valt nog genoeg zinnig te sponsoren, als de verantwoordelijke museummensen hun blik niet al te star op hun etalage gericht houden of op die grotere etalage, die ze nog liever zouden inrichten, maar zich in de allereerste plaats zullen bekommeren om het waardevolle in eigen huis, zowel wat de kunst betreft als de conservator, die over ideeën beschikt. En laten we de conservatrices niet vergeten.