Het was ook Gide die het voorwoord bij de Franse vertaling van Zuyderzee (Gallimard) schreef.
Zoals bekend vocht Last in de Spaanse burgeroorlog, waarvandaan hij de prachtige Brieven uit Spanje schreef, later bewerkt tot De Spaansche tragedie. Hij verliet de cpn in 1938, hoewel Bertolt Brecht nog een hele nacht op hem had ingepraat om ‘zijn ziel te redden’. Tijdens de oorlog zat hij ondergedoken in Nederland en voerde, samen met anderen, de redactie van het illegale blad De vonk. Uit die tijd stamden ook zijn contacten met wat later het coc zou worden. Last hield bij de oprichtingsvergadering van de Shakespeare-club - zoals het coc toen nog heette - de eerste lezing. Over Liefde in Griekenland. In 1950 ging hij op uitnodiging van Hatta naar Indonesië, schreef daar in opdracht van president Soekarno een rapport over Kunst en Cultuur op Bali en gaf er tot 1954 les op een soort hbs. In 1957 promoveerde hij in Hamburg tot doctor in de filosofie. Als gedelegeerde van de pen-club maakte hij reizen naar Japan, Korea, Vietnam en de Philippijnen en in opdracht van het Fonds voor de Letteren naar Formosa en, weer, Japan. Hij kreeg de Marianne Philipsprijs en de Joost van den Vondelprijs. Tot provo Robert Jasper Grootveld in Lasts boek over Van der Lubbe, Kruisgang der Jeugd, in Van der Lubbe en Last de echte provo zag en hij zich in 1966 op een, weliswaar onverkiesbare, plaats op de kandidatenlijst voor Provo liet zetten. Nadat hij zijn laatste jaren in het Rosa Spierhuis nog stevig in de clinch gelegen had met Annie Romein-Verschoor overleed hij, geveld door kanker, in 1972. Gedesillusioneerd, lijdend onder onbegrip en miskenning. Zijn vrouw, Ida Last-ter Haar, vooral bekend als oprichtster van kindercircus Elleboog, stierf enkele jaren na hem. Zijn drie dochters leven nog, twee in Nederland, een in Amerika.
Du Perron noemde Last naar aanleiding van zijn Spaanse brieven ‘een jongeman, altijd een beetje theatraal, au fond verwoed romantisch, maar actief, moedig, allesbehalve uitsluitend een intellectueel’ en Wam de Moor schreef treffend bij zijn dood: ‘Die jongeman is Last eigenlijk altijd gebleven, moedig en rebels, omdat hij zijn eigen weg ging, minder in de literatuur dan daarbuiten, al was het schrift zijn uitdrukkingsmiddel.’
Tot zover een korte blik op het leven en werk van een Nederlands auteur met een werkelijk kosmopolitische aanleg en die, o schande, niet eens opgenomen is in de literaire galerij van het Nederlands Letterkundig Museum. Als een schrijver niet te classificeren valt, betekent dat nog niet dat hij niet bestaat.
Maar goed, over naar punt twee: de bronnen waaruit deze, en alle andere, gegevens komen om het verhaal van een mensenleven - wat immers de biografie letterlijk is - te kunnen schrijven, en de haken en ogen die zich daarbij voordoen. In het algemeen zijn er drie soorten bronnen: a. uitspraken van de auteur zelf, hetzij zelf op schrift gesteld, hetzij in interviewvorm weergegeven, b. de persoonlijke getuigenissen van familie, vrienden en kennissen, en het beeldmateriaal, zoals foto's of huizen waar de auteur gewoond heeft, c. secondaire literatuur over de auteur.
Over de uitspraken van de auteur zelf, hetzij in eigen geschrift hetzij in interviewvorm, zou ik over het laatste het volgende willen opmerken: het interview is een bron van informatie die men met grote voorzichtigheid moet hanteren. Zelf maak ik me ook regelmatig schuldig aan deze vorm van literair portretteren en daarom weet ik: de interviewer liegt niet maar hij componeert wel, hij streeft naar een spannend, informatief verhaal. In wezen is het - goede - literaire interview een mini-biografie. Iets anders zijn de optredens van de auteur op radio en tv. Ook daar wordt vaak in geknipt en geschoven, maar in elk geval is de auteur daar zelf te horen en wordt hij, als bron, niet vertekend door de weergave door derden.
In welke vorm kunnen we verder de auteur nog als authentieke bron aantreffen, en waar kan de biograaf dan al zo over struikelen? Ik noem: zijn correspondentie, zijn autobiografie, zijn dagboeken, zijn lezingen, zijn ro-