| |
Ton Naaijkens
Mon ami Musil
Over de man zonder eigenschappen
Musil had iets Engels: hij gaf iemand niet graag een hand. Elias Canetti, die de Oostenrijkse schrijver nog heeft gekend, zoekt de reden daarvoor in Musils streven altijd baas over het eigen lichaam te blijven. Het lijkt waar: de schrijver hield zich voortdurend fit, droeg te allen tijde tot in de puntjes verzorgde kostuums en liet zich naar verluidt nimmer verleiden tot ledig gepraat. De spieren, de taal en de kleren hielden de geest van de man in het gareel. Robert Musil keek precies, dacht precies en schreef precies. Om het eigen systeem draaiende te houden werden ingrepen van buitenaf geweerd - al was het maar een hand. In al mijn wereldwijsheid denk ik dan dat de schrijver de buitenwereld als chaotisch ervoer en halsstarrig probeerde de door hemzelf erin uitgezette lijnen aan te houden. Musil staat daarin niet alleen. De twintigste eeuw heeft die uitwerking op veel schrijvers. De meesten nemen er afstand van, schaffen de realiteit ervan af en suggereren een eigen werkelijkheid via hun boeken en de personen die daarin ronddwalen.
Ulrich, de man zonder eigenschappen, is in de eerste plaats verbaasd: de wereld die hij ziet loopt honderd jaar achter op wat gedacht wordt, wat de wetenschap weet en hijzelf aan kennis heeft verworven. Dat lijkt me overigens allesbehalve een gedateerde verbazing. Ulrich weet echter de vigerende opvattingen en levenshoudingen steeds onmiddellijk te plaatsen. En Musil doet dat via Ulrich, als het ware met de handschoenen aan. Want de schrijver is een mathematicus, niet iemand die zich zomaar vergooit. Hij neemt zijn toevlucht tot een gebied dat hij kent: de geometrie. Musil hangt zijn beelden en schetsen op aan lijnen. Ik heb elders al eens beweerd dat dat in het fameuze verhaal De merel horizontale en verticale lijnen en parabolen zijn. De lijnen waarmee Robert Musil (1880-1942) in 1906 zijn intrede deed in de literatuur zijn parallelle lijnen. Törless begint zo: ‘Een klein station aan de lijn naar Rusland. Vier evenwijdige ijzeren rails strekten zich naar beide kanten eindeloos uit tussen de gele kiezels van de brede spoorbaan.’ Het zijn strakke lijnen die op afstand blijven en waarvan de geometrie zegt dat ze elkaar in
| |
| |
het oneindige snijden. Ons gevoel zegt: aan de horizon.
Het idee van die permanente afstand levert de mogelijkheid op die afstand op te heffen. Ik denk dat in de roman De man zonder eigenschappen ook twee evenwijdige lijnen lopen. Ze heten Ulrich en Agathe. De lijn Ulrich doorsnijdt het landschap van de Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie. Onaangedaan en onveranderd. Naast hem, op gepaste afstand en gedurende het hele traject, zijn zuster Agathe. Zodra Ulrich dat beseft - bij de dood van hun vader - wil hij naar haar toe. Het boek is dan al verder dan de 350 bladzijden die Willem Frederik Hermans ervan heeft gelezen, en wordt almaar intrigerender. De satire bladdert af, de toenaderingspogingen nemen toe. Ulrich gaat naar de horizon, maar daar aangekomen stelt hij vast dat de afstand even groot is gebleven.
Musil heeft ettelijke pogingen gedaan het moment van de vereniging van Ulrich en Agathe, de vrouw die hem het gemis aan eigenschappen zou doen vergeten, op te roepen. Hij herschreef sommige hoofdstukken talloze malen. Het lukte hem niet. Voor mij is De man zonder eigenschappen minder een satirisch portret van de Weense samenleving aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog dan een telkens uitgestelde verwoording van de ideële en ideale incest. Het zal ongetwijfeld ook aan mij liggen dat ik daar zo de nadruk op leg. Een ding is zeker. Er wordt over Musil vaak zeer afstandelijk en gereserveerd geschreven. De man lokte dat zelf ook uit, onder meer door de twintigste eeuw zo van buitenaf te bekijken. Toch vermoed ik dat hij iets wezenlijks over zichzelf op het spoor was als hij Ulrich en Agathe bij elkaar wilde brengen.
Ik krijg niet echt vat op het probleem. Wel valt me op dat telkens als de geometrische lijnen het miraculeuze punt van de oneindige eenwording naderen, de maan aan Musils firmament verschijnt. Misschien dat de Nederlandse schrijver die schreef over de rol van het licht bij het ontstaan van religie en wetenschap en wiens naam die van Musil in de medeklinkers varieert, daar een heldere verklaring voor heeft. Ik kan er alleen maar naar gissen, wat trouwens geen zonde is en een van de aantrekkelijkste kanten van het lezen vormt. In ieder geval lijkt de maan de afstand te overbruggen.
| |
Au clair de la lune
De maan speelt een steeds essentiëlere rol naarmate de roman afloopt. Als Ulrich op een gegeven ogenblik wordt overweldigd door de schoonheid van zijn zus Agathe en getroffen wordt door hun onderlinge gelijkenis, raakt hij even haar ontblote schouder aan - in het maanlicht. De in andere gedeelten van de roman zo verfoeide romantiek viert hier hoogtij en lijkt voor enkele ogenblikken betekenis te geven aan het leven van het inmiddels levensechte tweetal. De naam Pierrot valt, de clown van het holle bestaan. De bleke poedermode van het fin-de-siècle krijgt een sneer, maar het effect is er niet minder om. De volgende dag, beschreven in het fascinerende hoofdstuk dat Manestralen overdag heet, neigen Ulrich en Agathe naar de rand van wat voor hen mogelijk is. Musil spreekt tenslotte, na meer dan duizend bladzijden, tegen zijn eigen roman in: van een eiland van betekenis is er sprake, van een opwinding van het oog, van ingehouden adem. Ulrich en zijn zuster voeren, liggend in ligstoelen, een maangesprek, menen het duizendjarig rijk van de liefde nabij te zijn. Het lijkt te verschijnen en schuil te gaan in ‘dagklare mystiek’. Maar het is onbeschrijfbaar, onnaleefbaar. Het woord snijdt niet, zegt Musil, en de vrucht blijft aan de boom, ook al neem je hem in de mond.
Toch onttrekt het duo zich daarna aan het sociale leven waar de roman een heel boek lang bol van stond. Zij verkeren in dezelfde staat als bij ‘lichamelijke eenwording’. Ulrich, de man zonder bindmiddel die altijd al buiten het leven staat, het althans naar eigen zeggen zelden ervaart, lijkt buiten zichzelf. Hij spiegelt zich in Agathe en is voor het eerst bereid zich met alle zintuigen aan het leven over te geven. Het is het moment waarop de roman echt gaat
| |
| |
wankelen en ondanks alle fragmenten en mogelijke voortzettingen afbreekt. Het moment suprême vervlakt.
Als Ulrich zijn zuster Agathe in de roman voor het eerst ziet, dragen beiden een pierrotpyjama. Kleren hebben voor Musil de functie van ideeën. Zijn figuren dragen ze om de wereld in het licht te doen zien waarvan de schijn van hen zelf uitgaat. Het lichaam van de vrouwen die Ulrich omringen en hem enig gevoel van leven geven (alfabetisch haast: Agathe, Bonadea, Clarisse, Diotima), wordt er op een speciale manier door geaccentueerd. Een vrouwendij wordt zo ontbloot dat er een maansikkel oplicht. Bonadea probeert Ulrich te verleiden door aan haar kousen te rommelen, ‘zodat zich op haar knie een levendige tegenstelling afspeelt van kantige zomen, gladde kunstzijde, gespannen vingers en het zacht ontspannen paarlemoer van de huid’. Clarisse beseft de dubbele betekenis van het woord aantrekken, Diotima's lingerie heeft een maanlichtzoom, Agathe doet een kouseband af en geeft die mee in de doodskist van haar vader. In het heerlijke tweeënzestigste hoofdstuk over de utopie van het essayisme, als Ulrich beseft in feite achter zijn eigen persoonlijkheid te wachten, wandelt hij in een rode pyjama naar buiten - in de diepste noodtoestand van zijn tweeëndertigjarige leven dat hij op zijn zesentwintigste als afgesloten beschouwde en dat hem nu in alle waanzin en clownerie helder voor ogen staat. Al in het begin van het boek is sprake van ‘het ondergoed van het bewustzijn’, als een teken van de grens waarop de mens binnenstebuiten wordt gekeerd. Het convexe en concave leven willen samenvallen, zeggen de geleerden. De moedervlek in de lies van Clarisse, die haar vader als een ‘oog van de duivel’ van de incest weerhoudt, is een van die geladen tekens waarvan de betekenis aan de oppervlakte ligt en het effect voortkomt uit het ondoorgrondelijke. Je kunt ze wel duiden (psychoanalytisch of semiotisch), maar uiteindelijk is alleen ‘de magie van de gelijkenis’ ertegen bestand.
Agathe stapt op het spannendste moment van de roman uit bad en verschijnt als Übergegenwart ‘hypertegenwoordig’ in de deuropening. Met haar lingerie en in de dampen van het bad is zij de vertegenwoordiging van wat Ulrich mist, een met batisten rook luchtig omhuld zilveren standbeeld. ‘Du bist meine Eigenliebe,’ zegt Ulrich. Zijn afkeer van het leven is in het lichaam van Agathe geïncarneerd als belofte. Als de ontnuchtering toeslaat en een andere uitspraak van Ulrich - ‘Je bent de maan’ - onzinnig wordt, zijn beide alleen nog maar die uitdrukking van de leegte die Pierrot heet en is. Transparant en onverschillig als de pierrot van Watteau met zijn witte pak waarover de weerschijn van monsieur Teste en Kafka's K. valt. Lege figuren, met alle mogelijkheden van dien.
Het levenswerk van Robert Musil wint met de dag aan actualiteit. Het licht deze eeuw door, met een ironische precisie die ongeëvenaard is en met behulp van een zinnelijkheid die in het merendeel van de geesteswetenschappelijke commentaren op De man zonder eigenschappen al te vaak verkwijnt. Ulrich met zijn interimprincipes en zijn schijn-ikken vertoont alle facetten van de twintigste-eeuwse mens, hetgeen even zovele brokstukken van een andere manier van denken en voelen oplevert. Vijfenzeventig jaar na 1913, de tijd van handeling, heeft Ulrich niets van de leegte verloren die hem zowel typeert als ontkent. In Nederland maakt men nu kennis met de man over wie geen verhaal te vertellen is, die aan elke zingeving ontkomt en die bij het rammen tegen de boksbal in zijn woonkamer vaststelt dat het er feitelijk niet op aankomt wat een mens doet. Ulrich is het resultaat van tientallen over elkaar ontwikkelde foto's, allemaal genomen vanuit een ander perspectief en met onderling verschillende belichtingstijden: een test voor de fijngevoeligheid van het afdrukpapier.
Een jonge wiskundige met een officiersopleiding en ervaring in de mechanica krijgt een nieuwe vriendin, is bevriend met een jong echtpaar, interesseert zich voor een moordenaar, wordt door zijn vader in contact ge- | |
| |
bracht met vooraanstaande persoonlijkheden aan het koninklijke en keizerlijke hof en in de Kakanische politiek om een actie op touw te zetten voor de verjaardag van de keizer in 1918. Het is 1913, de oorlog nadert snel, de protagonist echter neemt een jaar lang verlof van het leven. Uiteindelijk beleeft hij niet veel meer dan die bandbreedte aan spanningen die zijn tijdgenoten hem gunnen. Weinig handeling om er zo veel bladzijden mee te vullen. Het gaat ook niet om de handeling. De zaken worden omgekeerd, de handeling draait om de roman, die als het om de uitwerking van de zogenaamde Parallelactie gaat, op een satirische manier suggereert dat er zich zoiets als een negentiende-eeuws verhaal ontwikkelt. Maar als Tuzzi - een van die ‘lauter Ganze’, de types die een Weense levensopvatting vertegenwoordigen - gevraagd wordt wat er eigenlijk met die actie aan de hand is zegt hij ‘niets. Eigenlijk niets.’ De hele Parallelactie is een ophanger, een onwerkelijk idee dat de hoofden van de parallelle activisten vult: terwille van de voortgang, niet om het resultaat.
| |
Mon ami Ulrich
De man zonder eigenschappen is wel eens een slagveld van ideeën genoemd. Het boek is evengoed een slagveld van de seks, beschenen door de maan die het bestaan van Musils ‘andere staat’ suggereert. Die ‘andere staat’ is het onbereikbare doel van Ulrichs lankmoedige streven, dat zowel in de kerk als in bed kan worden bereikt - een voor de persoon Musil macabere paradox overigens dat alleen al het schrijven over de andere staat haar naderbij brengt. De erotische weg is er een naar de periferie van de seks. Incest, echtbreuk en lustmoord zijn telkens een thema, in haast elk boek van de schrijver trouwens, vooral in de onvolprezen novellen die in Vereinigungen (1911) werden gebundeld.
De kiemcel van de roman is een gedicht: Isis und Osiris (1923), dat naar het Oudegyptische verhaal van de broer en zus verwijst en dat voor Musil herinnert aan de geslachtelijke oereenheid van de mens. In het gedicht verwijdert de godin Isis het geslacht van de slapende Osiris en eet het op. Het idee van die geslachtelijke eenwording, dat in het mythische beeld wordt bewaard, is een van die typisch Musiliaanse onderhuidse motieven. Er zijn meer schrijvers die behept zijn met een fascinatie voor het seksuele, maar bij Musil blijft ze de motor van zijn schrijvende bestaan.
Het is bekend dat Musil op negentienjarige leeftijd, lichamelijk aangedaan door zijn liefde voor de actrice Pauline Ullmann - die hij Valérie noemt -, in de bergen bij een Karinthisch bedevaartplaatsje een mystieke ervaring had. Die ervaring wordt bij hem steevast omschreven als een mengeling van mystiek en erotiek, uiteraard met name in het hoofdstuk dat hiernaar verwijst, over de ‘vergeten, bijzonder belangrijke geschiedenis met de vrouw van een majoor’. De beleving is daarin gesitueerd op een eiland. De jonge luitenant Ulrich omhelst de bewuste vrouw tijdens een uitstapje te paard, maar de liefde is slechts kort van duur en ‘onwerkelijk’. Het is zoals gebruikelijk de nasleep die telt. Liggend tussen ‘het gezelschap van zee, rots en hemel’ raakt de man die het leven anders alleen maar ironisch tegemoet kan treden, ‘het hart van de wereld’. Alsof de gemeenschap met de geliefde plaatsvindt in de idee, als een vereniging met de plaats waarop Ulrich zich met zijn variabele en dus open identiteit bevindt. Musil presenteert het beeld van twee wezens die elkaar in een droom ‘doorschrijden’ en spreekt van een ‘volledig veranderde gestalte van het leven’. Het zijn niet mis te verstane bewoordingen voor iemand die gedurende zijn hele leven de legende van de exact schrijvende ingenieur intact trachtte te houden.
Herhaaldelijk vergewist Ulrich zich van de bewuste geschiedenis en de gevoelens van ‘goedheid en devotie’ die hem in die mystieke eenzaamheid zo plausibel leken. Hij toetst er telkens zijn geestelijke constitutie aan. Op het eind van het eerste boek heeft hij weer eens zo'n ‘aanval van de majoorsvrouw’. Hij bekoelt deze door de ramen open te gooien. De
| |
| |
‘andere staat’ maakt dan plaats voor die welbekende Europese afkeer van dwaas sentimenteel gedoe die met zijn ‘klare hardheid’ Ulrichs richs getrainde lichaam staalt. ‘Eigenlijk is Ulrich als reactie op die affaire de koude wetenschappelijke weg opgegaan,’ noteerde Musil. Hij neemt inderdaad elke gelegenheid te baat om op zijn mathematische exactheid te pochen, vooral als de erotische spanningen essentiële veranderingen met zich meebrengen. Musil gaat in dat laatste zeer ver. De mannenfantasie van het ‘kleine witte dier’ onder de kleren van de immer fascinerende Diotima is dan meer dan macaber. De gedachte dat hij door de liefde met haar te bedrijven de oorzaak van haar verandering kan zijn plaagt hem steeds, maar telkens wordt de diepere achtergrond van de gedachte beseft. De tragiek van Ulrich is dat hij door de oorzaak van de verandering te worden tot de conclusie komt moordenaar, noodlot en god tegelijk te zijn. De lustmoordenaar Moosbrugger belichaamt in al zijn eenvoud het onvermogen van Ulrich ten volle de eigen gevoelens te delen. In de irrationaliteit speelt steeds het intellect mee, en omgekeerd. Dat inzicht correspondeert met de mate waarin Ulrich zichzelf beschouwt als iemand zonder vaste grond onder de voeten en zonder een ‘stevig vel’ dat hem bijeenhoudt. ‘Dieser Körper wächst dem Innern davon,’ zegt hij van zichzelf, en hij typeert er zoals wij van hem gewend zijn in een moeite door de tijdgeest mee.
Het eerste boek van De man zonder eigenschappen is vooral te beschouwen als het portret van een samenleving die onvermijdelijk op de oorlog afstevent. De verschillende figuren representeren de tijd, alleen Ulrich is helderziend genoeg de diagnose te stellen dat de Kakanische samenleving ziek is tot op het bot. Ulrich heeft echter eerder een passieve fantasie en hij verbindt geen conclusies aan zijn kijk op het leven in de dubbelmonarchie. Ideeën die een helende werking zouden kunnen hebben zijn hem vreemd. Hij zou er de werkelijkheid voor moeten betreden en net als de door hem zo ironisch bekeken tijdgenoten op de proppen moeten komen met een wereldbeschouwing: een ideologie. Ulrich houdt meer van mogelijkheden. Hij ontleent zijn status aan de zaken die hem overkomen. Van hem gaat in feite niets uit, alles wordt van op een afstand beleefd, en dat betekent in de hele denkpauze die de roman in feite is, de enige ‘aanraking met de werkelijkheid’. Ulrich is eigenlijk alleen maar ‘toeval’. Robert Musil in 1928: ‘Ik ben de man zonder eigenschappen, maar je merkt het niet aan me. Ik ken alle conventionele gevoelens, weet me natuurlijk ook te gedragen, maar de innerlijke identificatie ermee mis ik.’
| |
Prête moi ta plume
Musils roman reflecteert voortdurend zijn talige, literaire karakter. De concentratie van de taal is indrukwekkend. Ik ken geen schrijver, wiens zinnen zo in elkaar passen. Maar de betekenissen liggen er los in verankerd. Van deze auteur weet men dat hij in die welbekende tijden van een ‘writers block’ zijn schrijftafel aan het gezicht onttrok met gordijnen, om ongestoord en afgesloten te kunnen werken. De ‘menselijk op de wetenschap verliefde’ Ulrich denkt en werkt in het ‘hoofdstuk dat iedereen kan overslaan die niet veel op heeft met de bezigheden van het denken’, eveneens achter gordijnen - als een acrobaat die in het halfdonker zijn nieuwe sprongen oefent met ‘kracht, zekerheid en precisie’. Het zijn de geliefde adjectieven die Ulrich ook op zijn afgetrainde lichaam van toepassing acht. Het enige dat houvast geeft aan het idee is het lichaam, zegt hij ook. Zijn lichaam komt tot leven in taal. De eenheid van taal, denken en sport wordt door Ulrich, die zichzelf op andere momenten minder omlijnd en stabiel vindt en de paradox van die schokkende constatering eigenlijk begeert, gecultiveerd. Hij hoort in zijn taal de algebraïsche reeksen praten, maar noemt tegelijk dat wat daarbij ‘wegkruipt’ de ‘ziel’.
Bij alle taalprecisie is de man zonder eigenschappen eerder een ‘meester van het innerlijk zwevende leven’. Zoals Diotima's salon de
| |
| |
aantrekkelijke ontmoetingsplaats is van de wetenschappelijke en politieke specialisten, zo is Ulrichs weidse binnenste het trefpunt van de denkers en hun talen. Toch is het wat mij betreft wonderlijk actueel dat iemand die zo tussen wetenschap en religie, tussen hypothese en leerstelling, tussen amor intellectualis en poëzie pendelt, zo gericht en nauwgezet de uiteindelijke tekortkoming van taal aanwijst. Musil schrijft het liefst in de richting van de grens van het denken, via de kortst mogelijke weg, zonder nevelige zijpaden maar wel met alle aandacht voor wat uiteraard verhuld moet blijven. De reis naar het paradijs van de ‘andere staat’ is beschrijfbaar, de aankomst niet. Dus gaat het erom het beschrijfbare zo scherp mogelijk te kenschetsen. Ulrich weet het zelf niet altijd goed te zeggen, vindt Clarisse, die het probleem op degene die het probleem stelt projecteert: Ulrich is een ring, het gat erin is essentiëler dan het goud dat hem vormgeeft. De ‘andere staat’ is in die zin de overtreding van taal, en het is dus alleen maar consequent als ze geformuleerd wordt via een beeld.
Musils ziel zit in de beelden. De fascinerende slotakkoorden van het zestiende hoofdstuk laten een staaltje van zijn kunnen zien. Ulrich wil de ziekte van zijn tijd laten zien, maar ontleedt die niet. In plaats daarvan laat hij een motorrijder aan de neus van Thomas van Aquino voorbijgaan, laat hij een tennisspeelster opdraven met een tot op de kouseband ontbloot bovenbeen en met het gezicht van een Engelse gouvernante en presenteert hij een zwemster die na de wedstrijd op de massagebank ligt als ‘vrouwenvlees dat aan de haak hangt’. Op de een of andere manier is men de dingen in onze eeuw zo gaan zien, zegt de man met de heldere grijze ogen. Het is niet alleen een uitspraak over de veranderingen in waarnemingspsychologisch opzicht die deze eeuw doormaakt, maar ook over een essentiële verschuiving in het gebruik van literaire taal.
Bij het lezen van Musil moet men bedacht zijn op wat de schrijver de glijdende logica van de ziel noemt. Er is een wankel en los verband tussen dat wat er staat en de mogelijkheden van wat er zou kunnen staan. Hetgeen overigens een geweldig vertaalprobleem inhoudt. Musils tekens wijzen op een soort potentiële beleving. In feite hebben ze zo'n zelfstandig karakter dat ze op een vreemde wijze alleen naar zichzelf verwijzen. Niet echter op de vlakke manier die je in bepaalde Nederlandse poëzie wel eens tegenkomt. Het taalgebruik, dat je haast permanent aanvoegend kunt noemen, doortrekt de roman ook op de thematische lagen. De hypothese die zichzelf in de staart bijt, is een essentieel gegeven. Ulrich is een vleesgeworden tautologie. Hij beleeft in feite ‘het anders belichaamde avontuur van zichzelf’. Agathe is in zekere zin een herhaling van Ulrich. De hele Parallelactie wordt geafficheerd onder de kop ‘Insgelijks geschiedt’. Er gebeurt wat beweerd wordt dat er gebeurt. En als er niets gebeurt, dan is het de taalvorm van het niets die de monden en de hoofden vult. Dat is de achtergrond van Musils satirische stijl.
In de Verenigde Staten werd De man zonder eigenschappen indertijd niet al te vriendelijk ontvangen. ‘A bumbling mass of Teutonic metaphysics’ werd het boek genoemd, en Musil was ‘an almost intolerably bad writer. But he had scientific training and, as a result, became a sort of jet-powered literary no-good.’ De Fransen en Italianen, die Musil eveneens in de jaren vijftig al vertaalden, waren in alle staten van opwinding. In een bui van aan Musil ontleende grootheidswaan en onverdraagzaamheid zou ik zeggen dat Brecht bij de schrijver van De man zonder eigenschappen vergeleken inderdaad een Lausbub was, dat Thomas Manns Toverberg voornamelijk braaf en seksloos gekeuvel bevat, dat de hysterie van Clarisse sterk doet denken aan de uitspraak van Musil dat Joyce een verouderd en eenzijdig associatiepsychologisch systeem hanteert, dat Brochs oppermachtige ‘Erzähler als Idee’ een existentiële eenheid creëert die inmiddels door alle filosofen verworpen wordt, dat Kafka's vervreemding zo langzamerhand oude koek wordt en dat Proust een zeur is met... Maar
| |
| |
zo werkt het niet. Naast al die fascinerende, modernistische pogingen de wereld in een eigen verband te zien - Die Schlafwandler, Les Faux-Monnayeurs, Ulysses, Fluss ohne Ufer, A la recherche du temps perdu, Manhattan Transfer, Der Zauberberg en Wolf Solent - is De man zonder eigenschappen een altijd nieuwe intellectuele uitdaging: is de constitutie van de mens, bij deze stand van wetenschappelijke kennis omtrent het lot van de wereld, nog te beschrijven of niet? Voor een aantal van de genoemde boeken is een antwoord en een vergelijking in het Nederlands mogelijk. Gelukkig komt Broch daar binnenkort bij.
| |
Pour écrire un mot
Die satirische toon - ik merk bij mezelf dat ik in Musils roman de niet-satirische en zelfs de utopische gedeelten verkies boven alle hoofdstukken gewijd aan de Parallelactie. Hetgeen wil zeggen dat ik de beschrijving van de Kakanische teloorgang als aardigheid en met een glimlach lees en telkens opveer als de typering van de maatschappelijke situatie plaatsmaakt voor een vivisectie van het intellectuele en emotionele in de tijdgeest, dat ik het begroet als de types vervagen en de tweeëenheid Agathe en Ulrich hun ‘heilige gesprekken’ voeren. Toch is het een niet van het ander los te zien. Ulrich is in deze eeuw ‘op expeditie’ en ironisch wordt zijn onderzoekende blik als het andere, in feite verstarde figuren betreft.
Toch wordt de Middeneuropese dubbelmonarchie scherp getekend, al lijkt het er nauwelijks om te gaan. Interessanter is het boek pas echt als dit het mensenslag van nu schetst als een definitie van dood en mechanisering en het afzet tegen ‘het bloed en de wijsheid van Goethe’. De vader van Ulrich, de man met alle eigenschappen, staat voor de negentiendeeeuwse mens die het kind van Goethe is, met zijn geloof in de vooruitgang en een overduidelijk gemis aan het soort genen dat de heilige nihilist Nietzsche op zijn geweten heeft.
Ulrich doorziet de pangermaanse Hans Sepp, het Nietzscheaanse in Walther en Clarisse, de geld- en denkmagnaat Arnheim, de militaire common sense van generaal Stumm. De caleidoscoop van types wordt in elk van zijn woorden keurig geordend tot een regelmatige reeks. Anderzijds is Ulrich zover gevorderd dat hij van alle grote begrippen vindt dat ze ‘leeg’ zijn, wat wil zeggen dat ze met optimale willekeur gehanteerd kunnen worden. Alle begrippen en types verdienen afzonderlijke aandacht en eigen nuances. In de roman krijgen ze die ook. Maar het vertrouwen in die gedachten die maatschappelijke verschijnselen en persoonlijke overtuigingen tot een zinnig geheel omsmeden, is Ulrich kwijt. Dat vertrouwen had zijn vader nog wel, die is daarom lang niet zo terughoudend in zijn oordeel en in zijn sociale en geestelijke vestiging.
De man zonder eigenschappen verwoordt de crisis van het midden van het leven - de crisis die Musils tweede levenshelft besloeg. Weinig mensen weten hoe zij uiteindelijk tot zichzelf zijn gekomen, tot zo'n wereldbeschouwing, tot zo'n echtgenoot, zo'n karakter, zegt Ulrich. Alles had anders kunnen zijn, is zijn verzuchting, die ook de grote aandacht voor de keerpunten in het leven van de hoofdpersoon in het verhaal De merel verklaart. De mens van nu, zegt de volbloed ethicus Musil, leeft zonder moraal, zonder principes, eigenlijk zonder belevenissen. Dat is een inzicht dat tot de hedendaagse literatuur is doorgedrongen. Het verklaart althans de aandacht in de Nederlandse literatuur voor ‘echte’ belevenissen, voor thema's als de kinderjaren, de oorlog, de strijd in Indië, de schijnavonturen van de erotiek, de nutteloosheid van taal. De Nederlandse schrijvers verwoorden de aloude moderne ervaring, die leeg is en in feite niets meer dan een doorzichtig folie om een leven dat er maar even was. Musils roman laat voor het eerst zien hoezeer het individu opgaat in bovenpersoonlijke systemen, in ‘een wereld van eigenschappen zonder man’ die elke handeling rangschikt naar haar functie binnen het systeem. De werkelijkheid verliest voor de roman zo aan gewicht, ‘het mogelijke’ komt ervoor in
| |
| |
de plaats en overheerst de nieuwe werkelijkheid die literatuur geworden is.
Hoe te leven, dat is de centrale vraag van Ulrich. Er is een moment dat hij het meent te weten en een credo uitspreekt, de basis legt voor een nieuwe moraal (in boek 11, hoofdstuk 12). Musil is er in zijn dagboeken ook steeds naar op zoek. Hoe apolitiek hij zijn leven ook inrichtte: al met al verwoordt hij de ontheemding van de westerse mens op z'n scherpst. ‘Exterritorialiteit van de geestelijke mens in deze bloed-, bodem-, ras-, massa-, Führer- en Heimat-tijd,’ luidt zijn noemer, als hij in 1938 naar Zwitserland heeft moeten vertrekken.
Het eerste hoofdstuk zet de toon. De beweringen over het weer, de stad, de tijd, de personen zijn oncontroleerbaar en onjuist: ze bezitten enkel op een literair niveau geldingskracht. Er komen twee mensen in voor die hun initialen veelbetekenend in hun ondergoed geborduurd dragen en verder weten zij ‘in de fijne lingerie van hun bewustzijn’ nauwelijks wie ze zijn. Er wordt geen belang aan gehecht. Tekenend voor de willekeur waarmee er in de twintigste eeuw zogenaamde identiteit wordt gesuggereerd is het auto-ongeluk dat de in die gigantische stad rondlopende mensen overkomt: in feite hadden de statistieken dat al voorzien. Ulrich is als een echte Musil-held een vriend van die statistieken. Ook hij is aan het tellen, hij registreert van op een afstand. Zijn hart klopt nauwelijks, zijn concentratie springt van auto naar auto, zijn ziel pendelt tussen de statistieken waarin het verloop van de mensheid wordt vastgelegd. Zogenaamd exact, zegt Ulrich later. De prestatie van de mathematische denkers is om te beginnen wel belangrijk, maar uiteindelijk gaat het om hun ‘visioenen’. De modernist Ulrich weifelt gelukkig. De ‘meskille’ denkleer van de wiskunde en de natuurkundige wetenschappen achterhaalt de waarheid van het leven niet. Via de weg van het ‘heilige leven’, waarvoor Van Gogh en Rilke op een gegeven ogenblik de beschermengelen zijn, zou dat wel kunnen. Eventueel, helaas.
| |
Ma chandelle est morte
Ulrich laat de inrichting van zijn kasteeltje na ampele overwegingen over aan leveranciers. Insgelijks geschiedt dat met zijn persoonlijkheid - het is dan ook allesbehalve dwaas dat Gide voorstelde de titel van de roman te vertalen als ‘l'homme disponible’. Per slot van rekening stelt Ulrich zich ter beschikking: voor elke inkleuring, elk principe, elke schanddaad in feite. Voor de schrijver Maurice Blanchot geeft Ulrichs onpersoonlijkheid aanleiding tot een ‘dubbele versie van de moderne mens: in staat tot de grootste exactheid en de meest extreme ontbinding’. Als ik me niet vergis baseert Blanchot zich in zijn in Yang 134 na te lezen opstel op een fragment in de roman waar wordt beweerd dat de mens met dezelfde eigenschappen evengoed Kant als kannibaal kan worden - al naar gelang de omstandigheden dat in zich hebben. Dat is een trieste constatering, een onderdeel van een ethiek die op de gedachten van Nietzsche teruggaat.
Ulrich is op een punt gekomen dat hij wel een poging tot inzicht in zichzelf moet doen. Het jaar vakantie moet dat inzicht opleveren, maar naarmate het vordert en de geestelijke expeditie wordt doorgezet, neemt zijn skepsis toe. Alle eigenschappen staan even ver van hem af en laten hem even zozeer koud. ‘Waarom ben ik geen pelgrim geworden?’ vraagt hij zich zelfs af als hij in een flits wel een zuiver, onvoorwaardelijk leven voor zich ziet. Vooral in de hoofdstukken waarin Agathe ontbreekt is zijn zelfhaat groot.
De roman is een helse poging Ulrich te definiëren en wat rest is de vaststelling dat hij een speelwei is, een essay. Nietzsches intussen beroemde uitspraak - dat het ik een ‘veelheid’ is waarin een aantal ikken zich vermengt - is op hem van toepassing, al zal Musil zelf liever Ernst Machs dictum van het onredbare ik hebben gebruikt. Misschien is die vreemde mengeling van optimisme en pessimisme op dergelijke maximes terug te voeren. Ulrich wil enerzijds experimenteren en op een beslissend moment een ‘unieke en onveranderlijke gedaante’
| |
| |
aannemen, dat moment verduurzamen. Anderzijds gaat er geen ogenblik voorbij waarop hij met de mensen die hij ontmoet en zou kunnen zijn, spot. Misschien zit daar de sleutel van zijn fictieve bestaan, als hij heel banaal ‘hoopt op iets onvoorziens’. Hij mist zoveel dat elke ingreep welkom is.
De preoccupatie met identiteit is in Musils werk van het begin af aan aanwezig. Törless geeft er met al zijn verwarrende ervaringen blijk van. Ulrich weet ook nauwelijks wie of wat hij is, hetgeen niet zo vreemd is als je niet eens weet wat werkelijkheid is. Een vreemde affiniteit heeft Ulrich met iemand als de vrouwenmoordenaar Moosbrugger. Met iemand die nauwelijks praat en de misdaad begaat waar hij zelf voor terugdeinst. Moosbrugger grijpt echt in de werkelijkheid in. Ulrichs liefde voor hem is zijn duistere kant. Musil, monsieur le vivisecteur, noemt zich in een van zijn talloze pseudo-biografische stukken ‘Grauauge’, iemand met koude visseogen. Die suggestieve grijze ogen, spiegels van leegte, komen vaak terug in Musils werk, en vaak in verband met overwogen of verlangde moorden op jonge vrouwen. Op de eerste bladzijden van zijn dagboeken al, als de schrijver achttien is. Ulrich denkt aan ‘een slachtpartij, een lustmoord’, als hij Gerda probeert te verkrachten. Onder de indruk van Diotima's schoonheid voelt hij zich door ‘iets vijandigs’ bestookt, ‘de lust deze glimlachende vrouw te shockeren’. In een nagelaten fragment vindt de coïtus met haar plaats; de vrouw ligt er na het tuinfeest als slachtoffer van een zedenmisdrijf bij - ‘Toen de dag door de ruiten brak lag zij op haar knieën, haar kleren over de grond verspreid, de haren over het gezicht, haar wangen vol speeksel.’ Van de man die in het verhaal Hazendrama het door een hond opgejaagde en gedode haasje als een kleine doodkist naar de keuken van het nabije hotel brengt, wordt gezegd dat hij als eerste uit de bodemloze afgrond - van die vreemde fascinatie voor de ‘bloedroes’ van de hond - klom en weer de vaste grond van Europa onder de voeten voelde.
De man zonder eigenschappen zou kunnen eindigen op zo'n zelfde moment: het is 1914, Moosbrugger wordt bevrijd, Diotima verkracht, de oorlog breekt uit: Musil voltooit zijn levenswerk en begint aan het al jaren geplande boek over godloze religie.
|
|