De Gids. Jaargang 151
(1988)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 223]
| |
CorrespondentieCas Wouters
| |
[pagina 224]
| |
tivity en encounter’-tijdperk eerder en diepgaander onderkend, en zijn ze (op grond daarvan) in de loop van dat informaliseringstijdperk misschien sterker onder sociale en individuele controle gebracht?Ga naar eindnoot1. Wat deze vragen betreft gaat de psychotherapeut Louis M. Tas niet verder dan te wijzen op de verpestende kracht van jaloeziegevoelens en daarmee op ‘de noodzaak voor opvoeders om er paal en perk aan te stellen, en voor leiders van grote mensen om het af te wentelen op een vijand buiten de groep.’ (p. 27) Hoe die opvoeders en leiders dat doen en welke veranderingen daarin zijn opgetreden, met welke resultaten: het zijn vragen die hij niet aan de orde stelt, hetgeen hij waarschijnlijk ook niet tot zijn taak rekent. De socioloog De Swaan gaat wél die richting in, maar stokt voor een methodologische hindernis: collectieve gemoedsbewegingen zijn moeilijk te documenteren, ze worden gemaskeerd achter ‘een uitgewerkte ideologische stellingname.’ (p. 47) Inderdaad, het heersende mensenbeeld is overdreven rationalistisch, waardoor er maar weinig aandacht bestaat voor de manieren waarop de ‘logica van de emoties’ doorklinkt in formuleringen die zich op ‘de wetten van het verstand’ beroepen. De ‘logica van de emoties’ en collectieve gemoedsbewegingen komen onverhulder en directer tot uiting in persoonlijke contacten, en in geschriften die fantasieën, adviezen en richtlijnen daaromtrent bevatten. Onderzoek naar collectieve gemoedsbewegingen lijkt daarom aangewezen op relatief laag in sociaal en wetenschappelijk aanzien staande bronnen, zoals participerende observatie, interviews, schriftromans en manierenen adviesboeken. De Swaan typeert zijn artikel als ‘slechts een min of meer uitgebreide werkhypothese’. Dat wekt de hoop dat hij zijn werkhypothese zal toetsen en later verslag zal doen van veranderingen in groepsgevoelens en in het sociale en individuele regime over die gevoelens. Christien Brinkgreve concentreert zich in haar bijdrage op veranderingen in de constellatie, de structuur van jaloeziegevoelens. Die is niet of nauwelijks veranderd, concludeert ze. Het verbaasde me dat deze intelligente sociologe vrijwel geheel voorbijgaat aan veranderingen in de beheersing en uiting van die emoties, alsof die niet zo relevant zijn. Het is deze zelfde naar binnen, ‘op het gevoel zélf’ gerichte blik die ten grondslag ligt aan haar conclusies dat ‘de verkleining van machtsverschillen van weinig invloed is op de vrouwelijke jaloezie’, en dat ook voor mannen ‘de seksuele jaloezie geenszins [is] verminderd of verdwenen’. Zij vervolgt: ‘Jaloezie is een te diep geworteld en omvattend gevoel om zich al te veel te laten beïnvloeden door emancipatie- en egaliseringsprocessen.’ (p. 32) Haar gedachtengang tracht zich kennelijk te beperken tot het vóórkomen en de kracht die jaloezie kan aannemen in de individuele psyche, maar haar woordkeuze suggereert meer: ‘Jaloezie blijkt een te krachtig en fundamenteel gevoel om zich door iets als het behoud van werk, waardering en inkomsten te laten dempen of intomen.’ Maar, letterlijk genomen betekent dit dat de onversneden en ongebreidelde jaloeziegevoelens zich ook in jaloers gedrag een uitweg zullen banen. Dat is namelijk wat er met ongedempte en niet ingetoomde jaloezie gebeurt. En zou de constellatie van het gevoelsleven - Brinkgreve's onderwerp - niet veranderen bij een verandering van uitingsmogelijkheden? Ik denk dat mensen de kracht van die gevoelens sterker ervaren naarmate ze er minder uiting aan kunnen geven. (Christien Brinkgreve ging uit van de omgekeerde veronderstelling, namelijk dat deze gevoelens in kracht zouden zijn afgenomen.) Verder is de verkleining van de machtsverschillen tussen mannen en vrouwen volgens mij wel degelijk van invloed geweest op de uitingsmogelijkheden voor jaloezie. De extremen daarvan zijn getaboeëerd: de ‘crime passionel’ heet tegenwoordig gewoon moord of doodslag, en ook minder bloederige uitingen van jaloezie en afgunst zijn in de sterke stroom van collectieve morele verontwaardiging over ‘seksueel geweld’ en andere vernederingen gedempt of ingetoomd. | |
[pagina 225]
| |
Wie zich te buiten gaat aan jaloerse gedragingen loopt een grotere kans dan vroeger zich daardoor sociaal te isoleren en krijgt eerder het advies bij een psychotherapeut aan te kloppen. Daar kan hij dan leren hoe zijn jaloezie net zo genuanceerd te uiten als zijn buurman. De jaloezie kan nog zo ziedend zijn, wie eraan toegeeft heet al gauw ziekelijk. Nog in de jaren vijftig kon men jaloezie, net zoals allerlei andere ‘minder fraaie zieleroerselen’, eenvoudigweg verdringen en ontkennen. Sociale controle zorgde voor de rest. In de recente emancipatiegolf van seksen en klassen werd ieder verplicht sterker rekening te houden met elkaar en dat bracht een ‘emancipatie van gevoelsleven’ met zich,Ga naar eindnoot2. waardoor deze gevoelens als collectief bezit werden (h)erkend en bespreekbaar gemaakt. Maar, daardoor konden ze ook minder gemakkelijk worden verdrongen of ontkend. De sociale controle werd soepeler, maar de eisen aan de zelfregulering stegen. Velen bleken zich temidden van sociale en seksuele ‘experimenten’ te bevinden, die de toch al gestegen eisen aan de emotieregulering nog verder opjoegen. In die tijd hebben méér mensen méér ervaring met jaloezie, jaloeziebeheersing en jaloers gedrag opgedaan, getuige alleen al het toegenomen aantal echtscheidingen. Het proces van huwelijk tot echtscheiding gaat onvermijdelijk met jaloeziegevoelens gepaard. ‘Samen klaar en samen oud’ lijkt mij als ideaal niet stuk te krijgen, maar wie samen oud wil worden is samen nog niet klaar. Traditionele manieren om het zo ver te brengen zijn in de emancipatieprocessen verdacht geworden, en ook daarom zijn steeds meer mensen voor de taak komen te staan de onontkoombare jaloeziegevoelens op nieuwe manieren aan te kunnen. Kortom, de risico's jaloers te worden lijken te zijn gestegen, het gevoel zelf lijkt intenser te worden beleefd, en de sociale dwang die emotie te bedwingen en subtieler te uiten lijkt minstens evenredig te zijn toegenomen. De vraag van Christien Brinkgreve of ‘de kracht van de seksuele jaloezie afneemt als de positie van vrouwen sterker wordt, met name als hun hele financiële en sociale bestaan niet meer afhankelijk is van hun echtgenoot’ is onvruchtbaar zolang zij slechts op de kracht van de emotie let. In de hier ontwikkelde visie valt juist te verwachten dat ‘deze vrouwen toch jaloers [zijn], ook al hoeven ze niet te vrezen dat ze alles verliezen als ze de liefde van hun man verspelen.’ (p., 31) De emotie in kwestie behoort namelijk tot de ‘condition humain’; daar is Frijda duidelijk genoeg over. En als zo'n vraag niet wordt gesteld in samenhang met vragen naar de ontwikkeling in de gangbare emotieregulering en in de sociale code omtrent jaloers en (on)afhankelijk gedrag, dan valt er al helemaal niet meer uit te komen. Zoveel nadruk leggen op het vóórkomen en de kracht van jaloeziegevoelens, acht ik in feite naïever dan hetgeen Christien Brinkgreve nu, twaalf jaar na publikatie,Ga naar eindnoot3. naïef noemt: haar eigen ‘idee dat een krachtige emotie als jaloezie zich door (...) afspraken zou laten intomen’ en het geloof ‘aan de rationele hanteerbaarheid, bespreekbaarheid en afspraakbaarheid van emoties.’ (p. 31) Die emotie wérd immers ingetoomd, al was het maar vanwege de indamming, via gezaghebbende sociale afspraken, van de uitingsvormen ervan. De ontwikkelingen in de omgangsvormen - in de sociale controle en in de zelfcontrole - dwongen tevens tot een relationeler (= rationeler) hanteren van jaloezie, die tevens bespreekbaarder is geworden. Volgens deze inzichten desavoueert zij haar (en A. Korzecs) artikel over ‘minnenijd’ ten onrechte. Zó naïef was het niet, getuige ook het slot: ‘Uit ervaring weten we dat er geen waarborg tegen jaloezie te geven is, net zomin als er recepten bestaan voor een gelukkig huwelijk.’Ga naar eindnoot4. Nu spreekt Brinkgreve van ‘Een oude angst in een nieuwe verhoudings- en gevoelsconstellatie’ om dan te vervolgen: ‘Wat ook onveranderd blijkt te zijn gebleven is uiteindelijk de afgunst op de lichamelijke verschillen.’ (p. 36, cursivering C.W.) De nadruk ligt kennelijk op het onveranderlijke gevoel en wat verandert lijkt bijzaak. Die rotgevoelens zijn immers niet weg te branden en de hantering ervan is er ook al niet gemakkelijker op geworden, is de suggestie. | |
[pagina 226]
| |
Nee, inderdaad, maar een verlies en winstrekening klopt van géén kant als de feitelijke gemoedsbewegingen worden gemaskeerd achter dit soort suggesties. Dat kan zelfs leiden tot het koesteren van die rotgevoelens en tot het zich vastbijten in de onverdraaglijkheid van de bestaande verschillen, dus tot een leven gedrenkt in rancune en wrok. |
|