De Gids. Jaargang 151
(1988)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 188]
| |
Paul Casparie
| |
[pagina 189]
| |
geval bewust? Wat is de waarde van deze bewering wanneer de overeenkomst alleen in de verbeelding van de spreker bestaat? Welk criterium is te hanteren bij een verschil van mening over de mate van gelijkenis?’
Geen van de volgelingen van Wittgenstein heeft iets toegevoegd aan zijn filosofie of bepaalde problemen die hij stelde tot een oplossing gebracht. Een mens kan zich vragen gaan stellen bij ieder woord dat hij gebruikt. Wil Wittgenstein ons het leven onnodig moeilijk maken? Voelde hij zich moreel gedwongen een helderheid van denken en spreken te verlangen die de mogelijkheden van de natuurlijke taal te boven gaat? Iedereen kent het gevoel dat woorden tekort schieten om gevoelens en bedoelingen duidelijk te maken. ‘Als u begrijpt wat ik bedoel!’ zouden wij er steeds aan toe willen voegen. Wij gebruiken maar op goed geluk uitdrukkingen in de hoop dat ze doel treffen, dwz. bij de ander het begrip opwekken dat wij ermee beoogd hadden. Stond dat doel onszelf duidelijk voor ogen? En wat betekent dat: een doel voor ogen hebben staan? Zo kun je aan de gang blijven. Is het nodig om hier zoveel problemen te zien? Zit Wittgensteins filosofie niet vol met diepzinnig klinkende schijnproblemen?
Wittgenstein was een hoogst ongemakkelijk mens in de omgang. Hij weigerde om op oppervlakkige prietpraat in te gaan; hij wilde eigenlijk bij elke gelegenheid alleen maar zijn eigen mening geven, en hij deed dat met grote heftigheid en intensiteit. Daarmee maakt iemand zich in het gewone leven onmogelijk, en het is ook tamelijk onvriendelijk. Ik kan me niet onttrekken aan de indruk dat Wittgensteins geprivilegieerde afkomst iets met zijn ascetische eigengereidheid te maken heeft. In zijn gewoonte alleen de allereenvoudigste kleding te dragen, en zich niets aan te trekken van de conventies, steekt toch iets van de dandy én de man die zich superieur acht aan alle anderen. Zijn gebrek aan tact heeft ook iets jongensachtigs, niet van baldadige jongens, maar hele ernstige, die op zestienjarige leeftijd plotseling met metafysische vragen te worstelen krijgen en die het leven vanuit het abstracte denken doorgronden willen. Dat is de leeftijd van de diepgaande discussies. Wittgenstein lijkt, voor wat zijn omgangsmanieren betreft, in die fase te zijn blijven steken. Ik denk dat dit samenhangt met zijn emotionele geaardheid. Over zijn seksuele leven is niets met zekerheid bekend, maar dat hij zich tot mannen aangetrokken voelde lijkt mij boven alle twijfel verheven. Hij was altijd op zoek naar jongere leerlingen van wie hij een volledige toewijding eiste. Of er in deze gevallen ook sprake was van seksueel contact blijft onbekend, maar het is duidelijk dat Wittgenstein zich thuisvoelt - voor zover dat bij hem mogelijk was - in een jongensachtige omgeving: serieus, ernstig en bang voor alles wat vrouwelijk, lichtzinnig en charmant is. Het harde leven, ontdaan van alle comfort, hoog in de Noorse bergen of aan de godverlaten Ierse kust. Wie foto's bekijkt van de huizen en kamers waar Wittgenstein heeft gewoond, wordt door een diepe treurnis bevangen. Het eenzame huis aan de Noorse fjorden, het naargeestige kamertje dat hij als onderwijzer in Trattenbach bewoonde, met als enige meubilair een paar tuinstoelen, het vissersdorpje in Ierland: het is een leven in koude, winderige weersomstandigheden, zonder veel zonneschijn. Zo kaal mogelijk. Hij nam genoegen met een tuinschuurtje en hakte het hout voor de kachel op de rand van het bed. En dit alles uit eigen verkiezing, want hij heeft het enorme kapitaal dat hij van zijn schatrijke vader had geërfd zo snel mogelijk aan zijn zusters weggegeven. Van de Latijnse cultuur ontbreekt ieder spoor in zijn leven. Opmerkelijk: de enige foto's in het boek van Suhrkamp waarop Wittgenstein breeduit staat te lachen zijn in Frankrijk gemaakt. (p. 394-96)
De Philosophische Untersuchungen zijn geen verhandelingen en ook geen aforismen, want er worden weinig stellige beweringen gedaan. Karakteristiek is dat Wittgenstein op een be- | |
[pagina 190]
| |
wering soms de mededeling laat volgen: ‘Dit is eigenlijk niet waar.’ De Philosophische Untersuchungen zijn stappen in een denkproces op weg naar volledige helderheid, die echter eindigen met twijfel aan zaken die wij voorheen vanzelfsprekend vonden. Wittgensteins manier van schijven is tegelijkertijd helder en raadselachtig. Een voorbeeld (nr. 390): ‘Könnte man sich vorstellen, dass ein Stein bewusstsein hätte? Und wenn's Einer kann - warum soll das nicht bloss beweisen, dass diese Vorstellerei für uns kein Interesse hat?’ Geen vreemde woorden, geen ingewikkelde constructies, en toch is het moeilijk te doorgronden wat hier beweerd wordt. Wittgensteins ongrijpbaarheid zit vooral in het grillige van zijn gedachtenloop. In een brief aan Von Ficker schrijft hij over de Tractatus dat het exposé uiterst beknopt is, aangezien hij daarin alleen heeft neergelegd wat hem is ingevallen en hoe het hem is ingevallen. Wittgenstein hechtte grote waarde aan de volgorde van zijn ideeën. Wittgenstein heeft veel geschreven, jaren achtereen, en afgezien van de Tractatus, tijdens zijn leven geen boek gepubliceerd. In kleine kring circuleerden er alleen enkele gestencilde collegedictaten. Het meeste werk ging zitten in de talloze ‘Überarbeitungen’ van oudere manuscripten. Hij herschreef niet alleen, maar schoof met fragmenten heen en weer, haalde passages uit grotere stukken en plakte die onder elkaar. We herkennen er de ingenieur in die de onderdelen van een machine monteert. Vergelijkbaar is de manier waarop hij het huis voor zijn zuster Gretl in de Kundmanngasse in Wenen heeft gebouwd. Toen het gebouw al bijna klaar was moest het plafond van een van de kamers drie centimeter verhoogd worden, omdat anders niet aan Wittgensteins gevoel voor perfecte verhoudingen voldaan was. Over de constructie van een verwarmingsradiator werd een jaar gedaan. Wittgenstein had ook de gewoonte het oppervlak van de ramen van zijn kamer te veranderen door er stroken zwart papier langs te plakken. Van de foto's in zijn album werden eindeloos reepjes afgesneden totdat de juiste verhoudingen gevonden waren. Rechtvaardigden de resultaten deze inspanningen? Het huis in de Kundmanngasse mag dan perfect van proporties zijn, het lijkt meer op een cellenblok dan op een woonhuis. En bij het inrichten van zijn kamers streefde Wittgenstein naar een minimum aan leefbaarheid. Het lijkt soms wel of hij in zijn filosofie daar ook op uit is. Toch schuilt in die uiterste eenvoud van zijn taalgebruik een grote aantrekkingskracht, misschien wel ten onrechte. Van veel van Wittgensteins opmerkingen ontgaat mij het filosofische belang. Welk belang hechtte Wittgenstein zelf aan zijn werk? Over de Philosophische Untersuchungen heeft hij opgemerkt: ‘Ich habe kein Recht, der Öffentlichkeit ein Buch zu geben, worin einfach die Schwierigkeiten, die ich empfinde, ausgedrückt und durchgekaut sind. Denn diese Schwierigkeiten sind zwar für mich interessant, der in ihnen steckt, aber nicht notwendigerweise für die Menschheit. Denn sie sind Eigentümlichkeiten meines Denkens, bedingt durch meinen Werdegang. Sie gehören, sozusagen, in ein Tagebuch, nicht in ein Buch. Und wenn dies Tagebuch auch einmal für jemand interessant sein könnte, so kann ich's doch nicht veröffentlichen. Nicht meine Magenbeschwerden sind interessant, sondern die Mittel - if any -, die ich gegen sie gefunden habe.’ Zijn deze middelen voor ons bruikbaar? Of gaat het om een ingebeelde ziekte? Is het een nodeloze zelfkwelling wanneer wij ons gaan afvragen wat we eigenlijk bedoelen met woorden als ‘Ik geloof...’, ‘Ik begrijp...’, ‘Ik heb een gevoel dat...’, ‘Ik dacht daarbij iets als...’ Misschien moet een normaal mens er zich maar tevreden mee stellen dat hij over deze vragen niet meer zekerheid kan krijgen dan hem door zorgvuldig taalgebruik gegeven is. Overigens ging het Wittgenstein niet om het beantwoorden van die vragen, maar om het verdwijnen ervan. Kan men zich dan de moeite besparen door ze helemaal niet te stellen? ‘Manche Philosophen (oder wie man sie nennen soll) leiden an dem, was man “loss of problems”, “Problemverlust”, nennen kann. | |
[pagina 191]
| |
Es scheint ihnen dann alles ganz einfach, und es scheinen keine tiefen Probleme mehr zu existieren, die Welt wird weit und flach und verliert jede Tiefe; und was sie schreiben, wird unendlich seicht und trivial. Russell und H.G. Wells haben dieses Leiden.’
Filosoferen is in twijfel raken over alles wat vanzelf gaat. Het komt voort uit het gevoel dat gangbare verklaringen niet afdoende zijn. Ieder woord kan bij lang nadenken onbegrijpelijk worden. Is filosofie soms een neurose die iemand ongeschikt maakt voor het leven? Is het een begin van dieper inzicht dat ons langzaam naar de leegte voert en tenslotte de afgrond in? Het heeft Wittgenstein zijn hele leven dwars gezeten dat zijn filosofie nergens toe leidde. Dat gold voor de meeste dingen die hij ondernam, met onmiskenbaar talent, die echter spoedig zijn aandacht verloren en die hij niet afmaakte. Zijn levensloop vertoont een permanente ongedurigheid, maar ook lusteloosheid. Alsof achter dat strenge, ascetische uiterlijk een gevoel van zwakte en weekheid schuilging. Een ongeneeslijke twijfel aan elke zekerheid. Ik denk dat de oorsprong van Wittgensteins filosofie gezocht moet worden in het decadente Wenen van rond de eeuwwisseling, en in een tegelijk burgerlijk en kunstzinnig milieu, waarvan de laatste generaties zijn blijven steken in dilettantisme. Zo gezien behoren de Philosophische Untersuchungen nog tot de Weense fin de siècle. |
|