De Gids. Jaargang 151
(1988)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 102]
| |
1. Niet-rationalistische wetenschapsbeoefening als tijdverschijnsel1. De kritiek op de rationalistische wetenschapsbeoefeningDe toenemende maatschappelijke invloed van de wetenschap en daaruit voortkomende technologische en sociale ‘innovaties’ gaat gepaard met een groeiende kritiek op die wetenschap van politiek-economische, technische en sociale, zowel als ethische en morele aard. Aan de wortel van die kritiek liggen allerlei ervaringen, waaronder angst, en ook onwetendheid en onbekendheid. Hieruit wordt argwaan geboren voor en ontstaat afkeer van de talloze ingrijpende veranderingen welke die wetenschap, en wel in het bijzonder de natuur- en technische wetenschappen en de geneeskunde, in het maatschappelijk bestel teweeg hebben gebracht en nog voortdurend teweeg blijven brengen. De als nadelig ondervonden aspecten van deze veranderingen worden onderstreept en daarbij worden uitspraken als ‘vroeger was het beter’ maar al te vaak gehoord. Bekende onderdelen van bekritiseerde (toegepaste) wetenschap zijn: nucleaire wetenschappen en techniek, wapenresearch en -technologie, recombinant-dna technieken, genetisch onderzoek en in-vitro fertilisatie. Daarnaast kunnen tegelijkertijd technische ontwikkelingen en verworvenheden worden onderscheiden die juist met onredelijk enthousiasme worden begroet. De auto, de televisie, de computer, etc. worden als onmisbare verworvenheden van onze hedendaagse maatschappij beschouwd en de nadelen die aan het gebruik ervan kleven worden, zo niet ontkend, dan toch min of meer gerelativeerd. De mate van waardering voor en kritiek op een nieuwe verworvenheid van wetenschap of techniek hangt blijkbaar van tal van deels irrationele factoren af en valt daardoor moeilijk te voorspellen. Waarom telt men de tweeduizend doden en achttienduizend gewonden die regelmatig jaarlijks in ons land als gevolg van het verkeer vallen zo licht en de enkele, mogelijke extra gevallen van kanker ten gevolge van een incidenteel nucleair ongeluk zo zwaar? Als verklaring hoort men wel het schijnargument dat men het risico ten gevolge van het deelnemen aan het verkeer zelf in de hand zou hebben, terwijl dat ten gevolge van de toepassingen van kernenergie wordt opgedrongen. Het begrip ‘zelf in de hand hebben’ wordt blijkbaar door velen zeer ruim genomen, want de consequentie: afschaffen van het privé-gebruik van gevaarlijke verkeersmiddelen, wordt slechts door een minderheid getrokken. De bovengenoemde onrust en angstgevoelens hebben niet alleen tot kritiek en verzet geleid, maar ook tot bezinning over de ethische normen waaraan het wetenschappelijk en technologisch handelen in de samenleving zou moeten voldoen. Wetenschappelijke kennis levert an sich geen ethiek op en heeft geen moraal te bieden. Het verkrijgen ervan en het | |
[pagina 103]
| |
handelen ernaar wordt door de samenleving aan ethische normen gebonden, die van groep tot groep variëren omdat hun ethische waarden verschillen. Aan de bezinning werd bijvoorbeeld uitdrukking gegeven door het oprichten in allerlei landen van instanties en organen die zich met ‘technology assessment’ (ta) bezighouden, d.w.z. met de voorlichting over en de evaluatie van de maatschappelijke gevolgen van de produkten en werkwijzen van wetenschap en techniek. In ons land bestaan thans een Stichting voor Publieksvoorlichting en een orgaan voor de zgn. integratie van de wetenschap en technologie in de samenleving, nota genaamd. Hoe belangrijk deze ontwikkeling ook moge zijn, in dit artikel gaan wij er niet verder op in. Wij richten onze aandacht met name op de kritiek die tegen de beoefening als zodanig van moderne westerse wetenschap is gericht, en waarbij vooral tegen de door de onderzoekers van oudsher hoog in het vaandel geschreven vrije en ongebonden wetenschapsbeoefening bezwaar wordt aangetekend. ta heeft minstens evenzeer tot taak de wetenschap te steunen door wel acceptabel geachte produkten ervan te definiëren dan wel de acceptatie ervan te bevorderen en ethische gebruiksnormen te formuleren, als bepaalde wetenschappelijke of technische activiteiten aan banden te leggen. De eerstgenoemde kritiek is daarentegen essentieel tegen de (rationeel-) wetenschappelijke methode gericht. Dat neemt niet weg dat zij vaak verward wordt met de eerdergenoemde. De ons hier bezighoudende intrinsieke kritiek op de wetenschap richt zich in de eerste plaats tegen die wijze van wetenschapsbeoefening die gekarakteriseerd kan worden als rationeel empiristisch onderzoek. Dit onderzoek berust op al dan niet directe, objectieve observatie, ordening en simplificatie (tot de essentiële factoren), systematische analyse (vaak met behulp van wiskundige methoden), theorievorming en generalisatie, controle en voorspelling. Het heeft tot doel verschijnselen in rationele termen te beschrijven en te begrijpen. Daarbij wordt naar een consensus gestreefd, die zich in de loop der tijden aan nieuwe inzichten aanpast. Daarbij blijkt de historische ontwikkeling naar perioden ingedeeld te kunnen worden, die gekarakteriseerd zijn door elkaar opvolgende paradigmata (althans in de natuurwetenschappen). Aangaande observationeel of experimenteel oncontroleerbare bronnen en beweringen en louter op ‘geloof’ berustende conclusies bestaat steeds groot wantrouwen. Voor de natuur- en technische wetenschappen (inclusief de geneeskunde) geldt zelfs dat van een wetenschappelijk resultaat eerst dan kan worden gesproken als aangetoond is dat het reproduceerbaar is. De methoden der geesteswetenschappen en in mindere mate die van sociale wetenschappen (die we thans te zamen cultuurwetenschappen noemen) kunnen minder goed voldoen aan een reproduceerbaarheidseis en lenen zich moeilijker tot een schematische benadering. Zij geven daardoor meer ruimte tot speculatie, mede omdat de controle van het wetenschappelijk resultaat vaak moeilijk op korte termijn valt te bewerkstelligen, en modeverschijnselen een sterke rol spelen. In plaats van consensus ziet men dan ook bij deze wetenschappen vaak schoolvorming optreden, waarbij onderling afwijkende of zelfs tegengestelde benaderingen en opvattingen naast elkander kunnen voortleven, bv. marxistische (Romein) naast nationalistische (Geyl) geschiedschrijving. Niettemin liggen aan de beoefening van de cultuurwetenschappen, althans zoals die in onze westerse maatschappij pleegt plaats te vinden, wel geheel vergelijkbaar logisch-rationele denkprocessen en -principes ten grondslag als aan de beoefening der natuurwetenschappen. In het bijzonder de systematische analyse is bij de geesteswetenschappen juist zeer ver ontwikkeld. Door Huizinga is, in navolging van Duitse filosofen uit de negentiende eeuw, het onderscheid tussen natuur- en cultuurwetenschappen uitgedrukt door te constateren dat de eerste naar universele wetten op zoek zijn en de tweede naar unieke waarden. Dit onderscheid verhindert niet dat de ratio bij beide soorten wetenschap een vergelijkbare rol speelt. Hoe- | |
[pagina 104]
| |
wel wij in het vervolg van dit artikel de cultuurwetenschappen niet volledig uit onze beschouwing weren, zal, als niet speciaal anders wordt vermeld, de aandacht toch in de eerste plaats op de ‘sciences’ zijn gericht.
In scherpe tegenstelling tot de rationalistische westerse wetenschap staat de niet-rationalistische wetenschapsbeoefening. De opvatting dat de wetenschap per definitie slechts rationeel kan zijn, achten wij te beperkt. In het vervolg van dit artikel zullen wij op diverse plaatsen interessant, langs irrationele weg bedreven onderzoek ontmoeten. Soms ontwikkelt zich uit irrationele wetenschap een rationele discipline: alchemie werd chemie. Griezelig is het dan wel als de eerste niettemin zelfstandig blijft voortleven, zoals het geval is bij de astrologie. Van wetenschap mag dáár dan niet meer worden gesproken. De rationalistische benadering van de (natuur)wetenschap beschouwt de natuur als een ‘buitenmenselijk’ gegeven. Zelfs al wordt het bestudeerde verschijnsel door de mens veroorzaakt en al is de menselijke geest instrumenteel bij de waarneming ervan, dan nog wordt het resultaat van die waarneming als een van die mens onafhankelijke en voor ieder mens vergelijkbare ervaring beschreven. Het effect van de zwaartekracht wordt door alle mensen in vergelijkbare zin ondervonden, evenals het kunstmatig opheffen ervan. In de cultuurwetenschappen vormt vaak de mens zelf object; de onafhankelijkheid van de ervaring betreft dan natuurlijk slechts de beschrijving ervan, die voor alle mensen herkenbaar moet zijn. In de praktijk blijkt de mens aan rationalistisch denken en rationele ervaring niet genoeg te hebben. Hij vult die gaarne aan met ervaringen die als zuivere produkten van de menselijke geest alleen moeten worden beschouwd. Zowel object als wijze van benadering bestaan in directe afhankelijkheid van de irrationeel denkende mens, en zijn dus in principe voor ieder mens verschillend. Bij deze irrationele wetenschap wordt niet uitgegaan van een op waarneming berustende, desnoods veranderende consensus, maar van onwaarneembare, op ‘buitenaardse’ of ‘goddelijke’ oorzaken berustende onveranderlijke grondwaarheden - die waar nodig door ad hoc begrippen worden aangevuld. Een kenmerkende karakteristiek van irrationele wetenschap is dan ook dat zij - in tegenstelling tot de rationalistische - zich niet ontwikkelt. In tegendeel, de irrationalistische wetenschap stoelt juist met voorliefde op ‘oude’ kennis en overlevering. Niet-rationalistische wetenschap zullen wij in dit opstel definiëren als de (vaak oneigenlijke) vermenging van de rationalistische en de irrationalistische ervaringswijze en denkmethode. Juist in deze vermenging ligt de oorsprong van de problemen, bezwaren en gevaren van de niet-rationalistische wetenschap. Deze wordt in onze dagen door sommigen gepropageerd en ten voorbeeld gesteld om met name aan de eerder genoemde maatschappelijke kritiek op de rationalistische wetenschap tegemoet te komen. De niet-rationalistische wetenschap zou vermogen verder te komen in onze kennis over natuur, geest en gedrag dan de rationele ooit zou kunnen, omdat de menselijke geest over meer vermogens beschikt dan de ratio alleen. De niet-rationalistische kennisgaring geschiedt niet louter empiristisch, maar (mede) op grond van intuïtie, meditatie, mystieke openbaring, buitenzintuiglijke waarneming en andere (soms bovennatuurlijke of zelfs occulte) methoden. Vele daarvan zijn op klassieke en vooral ook op oosters-filosofische grondslagen gebaseerd. Daarbij wordt dan meestal het bestaan van onbekende en rationalistisch onbepaalbare krachten, die ons doen en laten en onze waarneming en ervaring beïnvloeden, verondersteld. De typisch rationele processen van analyse en theorievorming worden in die niet-rationalistische wetenschapsbeoefening vervangen door de confrontatie met een wijsgerige achtergrond, dan wel door een geloofsovertuiging. In het eerste geval baseert men zich wel op de wijsheid die verborgen zou liggen in bepaalde, eeuwenoude mystieke en wijsgerige geschriften. In dat geval wordt soms speciale oefening | |
[pagina 105]
| |
nodig geacht (zoals meditatie, extase, yoga) en speelt de interactie tussen een geïnitieerde meester en diens leerlingen een essentiële rol. Ter verwerving van de wijsheid dient men te leren zich los te maken van normale menselijke gevoelens als pijn, medelijden en affectie. Deze mystieke wetenschap is typisch individueel en onmaatschappelijk gericht. In andere vormen van niet-rationalistische wetenschap wordt een wijsgerige of godsdienstige overtuiging als onwrikbare basis voor interpretatie aanvaard. Een beroemd en berucht voorbeeld van het conflict tussen deze beschouwingswijze en de rationele wetenschapsbeoefening blijft nog steeds de reeks processen van Galileo Galilei. De door de rooms-katholieke kerk gedogmatiseerde Aristoteliaanse voorstelling van het zonnestelsel mocht nimmer in twijfel worden getrokken; de beschrijving van de waarneming mocht dan wel gerationaliseerd worden, de achtergrond ervan mocht niet worden aangetast. Een moderne vorm van deze westerse soort niet-rationele wetenschap is het creationisme. Heden ten dage ziet men een opvallende neiging om de spectaculaire verworvenheden der moderne natuurwetenschap te interpreteren in termen van oude wijsgerige beschouwingen. Hierop komen wij in hoofdstuk 2 terug.
De praktijk van de ‘normale’ irrationalistische wetenschapsbeoefening omvat een grote verscheidenheid van vormen en methoden. Allereerst onderscheidt men pseudo-wetenschappen zoals astrologie, esoterische kosmologie, extra-sensorische perceptie en zelfs occulte (magische) ‘wetenschap’. Daarnaast, en meestal duidelijk van de vorige categorie te onderscheiden, vallen allerlei intellectuele inspanningen op, welke trachten (aanvullende) kennis over mens en wereld te verwerven door intuïtionistische en suggestieve ervaring. Het veronderstellen van in de natuur aanwezige mysterieuze krachten en verbanden behoort tot beide categorieën. De tweede vorm van mystiek-idealistische wetenschapsbeoefening is nauw gelieerd met de voorkeur voor cultuurfilosofisch gefundeerde alternatieve natuurbeschouwingen, die vaak afkomstig zijn uit andere culturen dan de westerse. De rationele wetenschap zou volgens haar beoefenaren een typische uiting zijn van de westerse cultuur, en als zodanig van beperkte betekenis. Op sommige gebieden komen de rationalistische en irrationalistische wetenschap in conflict, op andere bestaan zij rustig naast elkaar. Een conflictsituatie is min of meer regel in de geneeskunde; vele van de zgn. alternatieve geneeskunden berusten op niet-rationalistische wetenschappelijke gronden. Zulke conflictsituaties zijn schadelijk voor de wetenschap en voor het welzijn van de betrokkenen (patiënten in dit geval). In het algemeen constateert men bij de niet-rationalistische onderzoekers een tendens om zich af te zetten tegen hun rationele collega's, die op hun beurt slechts verachting voor de eersten over hebben. Vanuit het oogpunt van de gangbare opvattingen over rationele wetenschapsbeoefening wordt dus door de aanhangers van de niet-rationele wetenschappen een anti-wetenschappelijke attitude aangenomen. Omgekeerd wordt van volslagen onbegrip gesproken.Ga naar eindnoot1.
Als bovengenoemde afkeer van de rationele wetenschappen gecombineerd wordt met de afkeer van die wetenschap op basis van de eerder besproken maatschappelijke gevaren die eraan verbonden zouden zijn, kan dat een aanleiding vormen voor het ontstaan van stromingen die de voortgang van de ontwikkeling van de rationalistische wetenschapsbeoefening ernstig belemmeren, zonder daarvoor een effectief alternatief aan onze samenleving wordt geboden. Bij gemis daaraan wordt dan gewoonlijk voor een simpeler bestaan gepleit. In dit verbond tegen de wetenschap treedt soms de milieubeweging als derde partner op. Deze zet zich, weliswaar voornamelijk op rationele gronden, immers ook af tegen allerlei gevolgen van de technologie en schuwt daarbij het gebruik van irrationele argumenten zeker niet. Het valt trouwens niet te ontkennen dat vele aanhangers van de milieubeweging zich | |
[pagina 106]
| |
vaak sterk voelen aangetrokken tot niet-rationalistische beschouwingswijzen. De anti-wetenschappelijke stroming, die in onze dagen op de televisie en in de andere media relatief veel aandacht krijgt, wordt door allerlei nevenfactoren ondersteund, waarvan we er hier enkele noemen. De onmacht van de rationele wetenschap om (vooralsnog) maatschappelijk zeer belangrijke problemen op bevredigende wijze op te lossen (het kankerprobleem bijvoorbeeld); de onmogelijkheid om volstrekt risicoloze technische processen te bewerkstelligen; de onbegrijpelijkheid van de moderne natuurwetenschap; de eigen innerlijke tegenstrijdigheder van die wetenschap, bijvoorbeeld met betrekking tot de onzekerheidsrelaties in de quantummechanica; en tenslotte de aangeboren voorkeur van de mens voor het onverwachte, het geheimzinnige en het spectaculaire. De nadruk van de rationele wetenschap op zorgvuldigheid en controleerbaarheid, alsmede de fundamentele rol die de twijfel speelt bij het rationeel-wetenschappelijk denken, ontmoeten bij de leek eerder weerzin dan weerklank. Op dit alles wordt ingespeeld (al dan niet bewust) door de vaak zeer intelligente schrijvers van aantrekkelijke boeken, waarin allerlei fundamentele filosofisch-natuurwetenschappelijke zaken op populair-wetenschappelijke wijze worden behandeld, waarbij dan de niet-rationele benadering de boventoon voert. Tot de meest invloedrijke van de vele werken op dit gebied behoren Zukavs boek De Dansende Woe-Li Meesters en Capra's bekende Tao of Physics. Hoe knap deze boeken ook geschreven zijn, zij leveren een niet te onderschatten bijdrage tot de verwarring des geestes die ten grondslag ligt aan de groeiende anti-wetenschappelijke mentaliteit die boven werd beschreven. Zij worden veelal rationeel slechts half begrepen en de mystieke ondertoon die erin aanwezig is doet de rest. Hofstadters Gödel, Escher, Bach valt meer te waarderen; ook dit boek heeft echter een irrationele ondertoon die de boodschap verzwakt. Kortom, er bestaat thans een sociaal-psychologisch klimaat waarin de niet-rationele wetenschap met in haar spoor anti-wetenschappelijke stromingen goed kan gedijen. Ten einde de betekenis hiervan voor onze samenleving beter te kunnen beoordelen, zal wat dieper worden ingegaan op de moeilijke oorzaken van dit verschijnsel, en zal worden nagegaan hoe de samenleving op de belangstelling voor de niet-rationalistische wetenschapsbeschouwing reageert. Allereerst zal echter een voorbeeld ter illustratie van een van de meer serieuze uitingen van het verschijnsel niet-rationele wetenschap worden gepresenteerd. | |
2. Niet-rationalistische benadering van de moderne natuurkunde - een voorbeeldNaar aanleiding van spectaculaire ontwikkelingen die de theoretische natuurkunde in onze eeuw doormaakt, is een uitgebreide discussie ontstaan over de grondslagen van die natuurkunde, waaraan, behalve de fysici zelf, wetenschapsfilosofen en -historici, en daarnaast aanhangers van de niet-rationalistische wetenschapsbenadering in aanmerkelijke mate hebben bijgedragen. Wij zullen trachten de waarde van die laatste bijdrage in te schatten.
Sinds het begin van deze eeuw stoelt de fysica op twee nieuwe, en nog niet in alle opzichten bevestigde pijlers: die van de (speciale en algemene) relativiteitstheorie en de quantumtheorie. De basis voor beide stamt in eerste aanzet uit het geniale brein van Albert Einstein, waarschijnlijk de meest logische en rationeel denkende geleerde die onze beschaving heeft opgeleverd. Hij bezat naast zijn natuurkundig genie een grote filosofische belangstelling, gekenschetst door een sterk empiristische overtuiging: ‘Die Theorie darf den Erfahrungstatsachen nicht widersprechen.’ Tot het formuleren van zijn ‘grondwetten’ kwam Einstein door zich enkele fundamentele vragen te stellen over het functioneren van de empirisch-fysische wereld en daar logisch-consequente antwoorden op te bedenken. Enkele van die vragen waren: Hoe ondervindt een waarnemer die met de snelheid van het licht meebeweegt de invloed van dit ‘stilstaande’ licht? Wat blijft | |
[pagina 107]
| |
er over van de zwaartekracht in een vrijvallende lift? Zijn de wetten die het gedrag van een gas en die van lichtstraling beheersen met elkaar in overeenstemming te brengen? Einstein slaagde erin nagenoeg zonder ondersteuning van enig nieuw experiment de grondslagen van de twee genoemde grote fysische theorieën strikt rationeel af te leiden en in mathematische termen te verwoorden. Bestaande simpele, algemene waarnemingen vormden bij Einstein aanleiding voor zijn denken en daarbij bleef het. Aan anderen liet hij over het empirische bewijsmateriaal in detail te leveren, dat dit de theorie zou bevestigen betwijfelde hij niet.
Het is niet verwonderlijk dat Einstein grote moeite had met de later door Heisenberg als essentieel onderdeel van de quantumfysica onderkende onzekerheidsrelaties, en dat hij in een langjarig intellectueel debat gewikkeld raakte met de grondlegger der atoomtheorie Niels Bohr over diens (daarmee samenhangende) complementariteitsprincipe en het dualistische karakter van golven en deeltjes. De genoemde principes ontkennen de strikte causaliteit der natuurverschijnselen, die op Spinoza teruggaat, een door Einstein zeer ook om zijn Godsbegrip bewonderde, rationalistische wijsgeer. Het natuurfilosofische gesprek over de grondslagen van de quantumtheorie is nog steeds niet afgesloten. De niet-rationalistische inbreng ertoe is aanzienlijk en neemt toe. In het bijzonder wordt sinds enige tijd door aanhangers van de niet-rationalistische wetenschapsbeoefening de aandacht gevestigd op een verwantschap die zou bestaan tussen de tegenstelling vervat in het modern-fysische complementariteitsprincipe, en de tegenstellingen tussen God en natuur (door Spinoza trouwens ontkend), kennis en onwetendheid, zijn en worden, zoals die in de Upanishads werden uiteengezet.Ga naar eindnoot2. Deze religieus-filosofische geschriften uit het India van 2500 jaar geleden zouden daarmee de eigenlijke sleutel vormen tot werkelijk inzicht in de grondslagen van de quantumfysica en dus van de moderne natuurwetenschap. Complementariteit en causaliteit zijn denkbeelden die zich speciaal lenen tot de Syâdvâda-logica, de ‘wijsbegeerte van het misschien’, welke door de ‘Jainisten’ (Jain was een tijdgenoot van Gautama, de grondlegger van het Boeddhisme in 500 v. Chr.) als grondslag van hun denken werd geformuleerd. In die logica komt namelijk het begrip avayakta (onuitdrukbaarheid) voor - ook in het Zen-boeddhisme komt men dat trouwens tegen -, en het standpunt van de hedendaagse ‘Jainisten’ is nu dat de fysica zoals wij die beoefenen alleen handelt over het wél uitdrukbare. Bepaalde, niet observabele toestanden (van systemen op atomaire schaal) kúnnen principieel niet in woorden worden uitgedrukt. Als men dat toch probeert volgt de tegenstelling. Als voorbeeld wordt de beroemde twee-spletenproef van Bohr aangevoerd: het is niet in woorden uit te drukken welke spleet (of spleten) het electron passeert zolang men het niet waarneemt. De complementariteit komt in de plaats van de causaliteit, doordat men tegelijk handelt en waarneemt. Maar ook onder macroscopische omstandigheden lijkt soms de causaliteit ver te zoeken. Complexe macro-systemen zoals bijvoorbeeld een zoutoplossing, een biologisch object, een systeem van duizenden sterren, een onderneming of de aardatmosfeer kunnen plotselinge veranderingen en spontane (orde-wanorde) overgangen te zien geven. De oplossing kan uitkristalliseren, het object kan zich voortplanten, er kan een depressie ontstaan, de onderneming kan failliet gaan. Zulke heftige veranderingen zijn vaak moeilijk en soms zelfs onmogelijk theoretisch voorspelbaar. Slechts door een beschouwing van het systeem tegelijkertijd en in zijn geheel kan men het gedrag achteraf mathematisch verklaren; het nauwlettend vervolgen van dit gedrag door de zich volgens causale wetten gedragende individuele elementaire onderdelen of deeltjes, ieder voor zich, te bestuderen leidt niet tot voorspelling van de beschreven, plotselinge verschijnselen. Ook hier zou het volgens de niet-rationalisten handelen over onobservabele, dus in | |
[pagina 108]
| |
woorden onuitdrukbare situaties. De rationele fysici zoeken de oorzaak liever in de niet-lineaire interactie die tussen de deeltjes bestaat, en die een principiële onvoorspelbaarheid met zich meebrengt - omdat men onmogelijk de uitgangstoestand met willekeurig grote precisie kan vaststellen.Ga naar eindnoot3.
In de moderne fysica bestaan talrijke andere voorbeelden van onbegrepen verschijnselen. De zgn. Bell-ongelijkheden tonen aan dat bepaalde veronderstellingen van de quantumtheorie (bijvoorbeeld het zgn. exclusieprincipe) goed opgaan. Echter, die veronderstellingen hebben dan soms gevolgen die volgens sommigen alleen te ‘begrijpen’ zijn als er naast de bekende, zich met de lichtsnelheid voortplantende krachtwerkingen een instantane beinvloeding op zeer grote afstand zou bestaan. De ‘Jainisten’ zien hierin een bevestiging van hun opvattingen en ‘verklaren’ die invloed uit de onexpressibele complementaire koppeling die tussen de tegenstellingen heden en verleden bestaat. Voor de niet-filosofisch geschoolde leek en de niet-rationalistische onderzoeker is deze ‘tegenstrijdigheid’ met de traditionele fysica daarom ‘gefundenes Fressen’ tot het accepteren van een alom aanwezige ‘kosmische kracht’. Bij de rationele fysici dringt geleidelijk het besef door dat ook hier de kunstmatige separatie tussen individuele gebeurtenissen en componenten die de natuurkundebeoefening tot nu toe kenmerkte, aan de discrepantie schuld zou kunnen zijn. Een zgn. holistische benadering zou die dan moeten vervangen. Op zichzelf is de studie van het Syâdvâdadenksysteem waardevol en interessant, en draagt bij tot ons algemeen filosofisch inzicht. Maar de door sommigen (waaronder zelfs fysici) gepropageerde opvatting dat de principes van de moderne fysica ‘dus’ al bij de oude Indische wijsgeren bekend zouden zijn geweest verwerpen wij, mèt de serieuze beoefenaren der niet-rationalistische wetenschappen, als een ronduit belachelijke extrapolatie. Trouwens, ook zonder dit lijkt de noodzaak van een andere logica ten einde een holistische beschrijving van een systeem te kunnen geven afwezig. Het genoemde opvallende mathematische gedrag van niet-lineaire systemen van (differentiaal) vergelijkingen heeft geen additionele logica nodig. Het kan zonder belemmering als basis dienen voor het begrip van het merkwaardige fysische gedrag dat complexe systemen vertonen waarin een niet-lineaire interactie optreedt (en waar is dat niet). Het werk van Prigogine en zijn groep laat bijvoorbeeld zien tot welke spectaculaire doch strikt logische resultaten, vooral ook op het gebied van de levende natuur, die niet-lineaire wisselwerking leiden kan. Het is daarom zo betreurenswaardig dat dit onderzoek juist door zijn resultaten (en ook wel als gevolg van Prigogine's eigen filosofische denkbeelden) binnen het niet-rationalistische perspectief is getrokken. Zo heeft het holisme helaas een wetenschappelijk ongunstige, niet-rationele connotatie verworven. Naar onze mening zal men er goed aan doen de holistische beschrijving van het gedrag van niet-lineaire systemen voortaan los te zien van dat van Prigogine zelf, en het tot systematisch object van uitgebreid rationeel onderzoek te maken, ook al omdat het onderwerp zwanger gaat van talloze maatschappelijke toepassingen, die variëren van voedselproduktie en conflictbeheersing tot weersvoorspelling en economie.Ga naar eindnoot4.
Elke poging tot verklaring van de merkwaardige voorspellingen van de quantummechanica over het verband tussen tijd en plaats leiden ons direct naar dat andere gebied van de natuurkunde dat zich zo goed leent voor niet-rationele speculaties, de algemene relativiteitstheorie en zijn kosmologische implicaties. Het zijn speciaal de singulariteiten in deze theorie, zoals de oerknal als oorsprong van het heelal en het zwarte gat als o.a. evolutionair eindstadium van een ster, die te pas en te onpas worden gebruikt om quasi-wetenschappelijke en soms esoterische redeneringen en verklaringen over het menselijk bestaan op te baseren. In de eerdergenoemde populariserende werken zijn daar ettelijke voorbeelden van te vin- | |
[pagina 109]
| |
den. Een verwante ontwikkeling in deze zin vormt ook de antropische beschouwing van het heelal en zijn karakteristieke afmetingen en condities: slechts omdat de mens bestaat, zijn die zo en niet anders. Dit is voor velen een aantrekkelijke gedachte, waarmee na 500 jaren de vóór-Copernicaanse situatie althans naar de gronslag is hersteld. Zij wordt door niet weinig serieuze wetenschappers omhelsd, mede omdat zij, bewust of onbewust, een rationeel beargumenteerd, niet-rationeel bestaansargument voor onze wereld vormt.
De conclusie uit het behandelde voorbeeld van vermenging van rationalistische en irrationalistische gedachten moge luiden dat het te hulp roepen van al dan niet klassieke filosofische gedachten over het menselijk denken ons niet werkelijk nader brengt tot de oplossing van de grondproblemen der hedendaagse natuurkunde. Door zich de filosofische opvattingen van Empedocles en Democritus te herinneren, kan men geen praktische atoomfysica bedrijven; door het Jainisme te citeren verklaart men de Bell-ongelijkheden niet echt. Men bestudere deze filosofieën in de context waarin ze thuishoren, daar zijn zij interessant genoeg voor. Men stelle ze echter niet in de plaats van natuurwetenschappelijke redeneringen - dat is en werkt irrationeel. Even irrationeel is het de holistische beschrijving van fysische systemen te willen zien als onderdeel van een principieel andere, nieuwe, het rationele denken overstijgende benadering van de materiële wereld. Helaas gebeurt dit wel, waardoor aan het begrip holisme helaas een luchtje is gekomen. In een tijd waarin de computer het mogelijk heeft gemaakt binnen de afzienbare toekomst een rationele beschrijving (en daarmee gepaard gaande partiële beheersing) van complexe niet-lineaire systemen als de aardatmosfeer, de handelseconomie of zelfs de hersenen van de mens tegemoet te zien, zou het jammer zijn als pogingen daartoe van het begin af reeds in een mystieke sfeer zouden worden gedompeld. Integendeel, de rationele benadering van zulke systemen zal het mogelijk maken van de huidige ‘toevalsmystiek’ waarmee ze zijn omgeven, af te komen. Een recente uitspraak van de theoretisch fysicus 't HooftGa naar eindnoot5., dat de wereld juist zeer goed een beschrijving toelaat in termen van het gedrag van individuele deeltjes alléén, en dat dus geen ‘holisme’ nodig is, kan schrijver dezes dan ook niet anders zien als een, door overigens terechte irritatie over de ‘holisten’ ingegeven, ongenuanceerde simplificatie. | |
11. Achtergronden van de nietrationalistische wetenschap1. Ontwikkelingen die leidden tot de belangstelling voor niet-rationalistische wetenschap1.1. Ontkerstening van de wetenschapAristoteles en de peripatetici legden de grondslagen van de westerse wetenschap, met nadruk op de logica van de natuurwetenschappen. De complexe werkelijkheid werd gesimplificeerd tot een ideële voorstelling van een schematisch wereldbeeld, dat verder geen experimentele bevestiging behoefde (en ook niet zou verdragen). Op grond daarvan werd een algemeen omvattende theorie opgesteld die o.a. de bekende vier elementen, evenals de toenmalige ‘kosmologie’ (bouw van het heelal) omvatte. Waar nodig of gewenst werd die theorie dan gespecificeerd - wel naar aanleiding, maar niet aan de hand van de waarneming. Zo ontstond een wat wij thans pseudowetenschappelijk stramien zouden noemen; daarop zou gedurende ca. tweeduizend jaar min of meer kritiekloos worden voortgeborduurd. Door Thomas van Aquino en de scholastici werden de Aristotelische opvattingen, waar dit nodig bleek enigermate kunstmatig, met de godsdienstige principes van de christelijke kerk verzoend en verenigd. Doch hiermee werd tevens een splijtzwam ingebouwd. De toenemende belangstelling voor de wetenschap, die kenmerkend is voor de Renaissance, confronteerde het geloof in het klassiekchristelijke wereldbeeld met een sterk verbe- | |
[pagina 110]
| |
terde en analyserende waarneming. Dit leidde onweerstaanbaar tot een conflict met de Kerk betreffende de centrale positie van God en van de mensheid in de kosmos. Het proces van Galilei bracht dit conflict naar buiten. De Kerk was bereid de Copernicaanse interpretatie van de nieuwe waarnemingen van de beweging der planeten te accepteren als een effectieve manier van natuurbeschrijving die nuttig was voor de tijdrekenkunde, maar Galilei meende als gewetensvol wetenschappelijk onderzoeker naar buiten te moeten uitdragen dat het ook werkelijk zo wàs. Na herhaalde vergeefse pogingen van de Kerk om hem dit uit het hoofd te praten werd Galilei veroordeeld. Niettemin verloor de Kerk. De centrale positie van de mens in het heelal was voorgoed aangetast. Enkele eeuwen later zou Charles Darwin de laatste resten van deze, aan het christendom zo dierbare, gedachte opruimen: niet alleen ruimtelijk, ook niet tijdelijk neemt de mens een speciale positie in; hij is een onderdeel van het grote evoluerende gebouw van de kosmos, niet meer maar ook niet minder, en neemt zelf deel aan de evolutie. Natuur en mens zijn onafscheidelijk met elkaar verbonden en zij dienen te zamen, los van godsdienstige ‘vooroordelen’ rationeel te worden bestudeerd. Deze voor de mensheid als geheel schokkende ontwikkelingen lieten allereerst in intellectuele kring hun karakteristieke sporen na. Er ontstond verzet tegen de dreiging van een ontmythologisering van de wetenschap. Het is interessant zich af te vragen of de toenemende belangstelling voor esoterische bronnen (openbaringen) van wetenschappelijk inzicht in de Renaissance, bronnen die werden gevoed door occulte kennis waartoe vooral de uit de middeleeuwen stammende astrologie en alchemie veel materiaal aanreikten, samenhangt met dit verzet. In ieder geval ontstond in die dagen een verbond tussen geloof en irrationele wetenschap dat tot in onze dagen is blijven voortbestaan. Met name heeft het zijn invloed gehad op religieuze, half mystieke bewegingen als die van de Rozenkruisers aan het einde van het Renaissancetijdperk, maar ook zulk uiteenlopende thans nog bloeiende stromingen als de vrijmetselarij en de theosofie, vertonen er trekken van. In deze bewegingen zijn met nadruk die ‘betere standen’ en intellectuele kringen vertegenwoordigd, die aan de Kerk geen boodschap meer hebben en de voorkeur geven aan andere wijsheid. | |
1.2. Ontmenselijking van de wetenschapNadat in de Renaissance de kiemen waren gelegd voor een ontkerstening van de wetenschap zou het toch nog tot het tijdperk van de Verlichting duren voordat het christendom zijn vaste greep op de Europese wetenschap echt zou gaan verliezen. Terwijl Descartes met zijn strikt rationele wetenschapsopvatting vele geleerden van zijn tijd beïnvloedde, bracht hij ze toch niet van het geloof af. Zelfs Spinoza met zijn onchristelijke, rationele ethiek lukte dat niet. Geleerden als Christiaan Huygens mochten dan wel op strikt rationele wijze de wetenschap beoefenen, hun opvattingen en denkbeelden waren doordrongen van de christelijke geloofsovertuiging. Het best komt dit tot uiting in Huygens' Cosmotheoros. Van het bestaan van God en diens onmiddellijke betrokkenheid bij al het fysische gebeuren, en nadrukkelijk bij de schepping, bleef men volstrekt overtuigd. De Cartesianen deden Newtons theoretische onderzoekingen als min of meer triviaal en onbevredigend af, daar zij aan deze opvatting weinig steun verleenden. Pas in de achttiende eeuw zou de rationalistische natuuropvatting volledig zegevieren over de religieuze, mede door toedoen van Voltaire (die met hulp van Madame de Chatelet een populaire bewerking van Newtons ideeën had verzorgd, nadat zij zelf eerst een volledige vertaling van de Principia had voltooid). De encyclopedisten (Diderot en d'Alembert) verwierpen de rationalistische opvattingen weer, maar besteedden evenmin veel aandacht aan God. Zij wekten daarentegen een nieuwe tegenstand op, die zijn oorsprong vond in de denkbeelden der romantici (Goethe en Rousseau - een vriend van Diderot). Deze hadden de Cartesiaanse opvattin- | |
[pagina 111]
| |
gen wel niet verworpen, maar bestreden dat de natuur de zetel is van de rationaliteit en niets met de moraal te maken zou hebben; integendeel: de natuur was de zetel van alle deugd. Het werk van Newton, dat de mens geheel buiten beschouwing laat, was derhalve moreel en ethisch van geringe waarde. Het diende te worden aangevuld, en wel met zodanig onderzoek dat de relatie tussen de mens en de natuur juist zou onderstrepen. Zij betoogden verder dat onderscheid maken tussen morele en fysieke wereld zinloos is. ‘Wiskunde is de wetenschap waarmee een eindige intelligentie het oneindige probeert te onderzoeken’ was de opvatting van Diderot, die daar onmiddellijk aan toevoegde dat het oneindige voor de mens niet van belang was. De wiskunde en de fysica konden aan het verlangen tot morele wetenschap kennelijk geen uitkomst bieden, maar de chemie en speciaal de biologie boden daartoe betere mogelijkheden. Vandaar het enthousiasme voor vooral de laatstgenoemde tak van wetenschap in de dagen voor en na de Franse revolutie (Buffon). De ‘rationalistische’ ontmenselijking van de natuur werd door de toenmalige biologen bestreden en vervangen door allerlei romantische opvattingen. De strikt rationeel denkende chemicus Lavoisier werd hiervan het eerste slachtoffer. In al zijn handelen was Lavoisier de levende tegenstelling van de alchemisten; hij was erop uit de niet-rationele phlogistontheorie, hetzij doorslaggevend te funderen dan wel te ontkrachten. Een jaar nadat Lavoisier (zij het niet primair hierom) was onthoofd hief het Comité du Salut Publique in 1793 de elitaire en rationele Academie des Sciences op. De strijd tussen de logisch-rationele en de emotionele opvatting van de natuur werd en wordt tot in onze dagen voortgezet; nu eens overweegt de ene, dan weer de andere opvatting. Thans bevinden wij ons in een tijdperk waarin het rationalisme een zeer sterke positie heeft verworven, maar de niet-rationalistische stromingen in kracht toenemen. Ziet men de Franse revolutie als een strijd tussen toenmalig ‘progressief links’ en ‘conservatief rechts’, dan valt op dat reeds toen het vooral de progressieven waren die niet veel van strikt rationele wetenschap wilden weten. In onze dagen treft men de tegenstanders van de rationalistische wetenschapsbeoefening vooral bij politiek links (en extreem rechts) aan en ook nu gaat de beweging met een grote belangstelling voor (de bescherming van) de biologische natuur gepaard. Blijkbaar doet zich de wat paradoxale situatie voor dat het politiek progressieve bevolkingsdeel (samen met het ultra-conservatieve) traditioneel gereserveerd staat tegenover de vrije de voortgang van de rationele wetenschapsbeoefening, en de voorkeur geeft aan een morele autoriteit of overtuiging, geloof of traditie. Vaak meent men die in de nietrationele wetenschap te vinden. | |
1.3. Amoralisering van de wetenschapHeden ten dage heeft de christelijke godsdienst in het westen nauwelijks meer invloed op de wetenschap, zelfs niet in traditioneelreligieuze centra. In het licht van het bovenstaande is het daarom zeker niet verwonderlijk dat juist nu door velen naar andere wegen wordt gezocht om de wetenschapsbeoefening toch weer aan (quasi-)religieuze, ethisch-filosofische, sociale en vooral menselijk-morele banden te binden. Hier ligt wederom een drijfveer voor het voortbestaan en de voortdurende bloei der niet-rationalistische wetenschap. Dat een rationele, d.w.z. door de menselijke geest zelf gestuurde en uitgevoerde intellectuele activiteit alleen in staat zou zijn om onze zo complexe wereld te begrijpen en te dienen wil er bij velen niet in. Anders gezegd, de rationele wetenschap biedt aan velen onvoldoende houvast voor dit leven. | |
2. Vier motiveringen voor niet-rationele wetenschapsbeoefeningWetenschapsbeoefening mag zinvol worden genoemd, indien zij systematisch tot kennisvermeerdering leidt en haar toepassing (indien relevant) in voldoende mate controleerbare en reproduceerbare resultaten oplevert. Een toevallig of incidenteel als positief aan te | |
[pagina 112]
| |
merken, al dan niet verwacht effect van de beoefening of toepassing van een intellectuele inspanning kan niet als een teken van wetenschappelijke doeltreffendheid en zelfs van de zinvolheid van deze inspanning worden aangemerkt. De primitieve en meest bekende vormen van niet-rationalistische wetenschap, de pseudo-wetenschappen (zie hoofdstuk 1), bagatelliseren of negeren de eisen van reproduceerbaarheid en controleerbaarheid volkomen. In plaats daarvan worden stringente voorwaarden aan de ‘omgeving’ gesteld, waarvan men principieel niet kan waarnemen of ze al dan niet vervuld zijn tijdens het experiment. Het subject van pseudo-wetenschapsbeoefening is vaak de mens zelf. Die moet dan ‘geloven’, of anderszins geestelijk geprepareerd het onderzoek ondergaan, c.q. bleven. Ook wel richt zich deze pseudo-wetenschap op principieel oncontroleerbare processen, waarna men zich bepaalt tot een constatering achteraf (astrologie, helderziendheid). De bevestiging van de niet-rationalistische wetenschap wordt daarmee verbonden aan het registreren van incidentele successen. Mislukkingen worden onveranderlijk toegeschreven aan de aanwezigheid van ongunstige factoren of tegenwerkende invloeden, en worden daarom gewoonlijk in de statistiek niet meegeteld. Zonder overdrijving mag men stellen dat van geen enkele pseudo-wetenschap ooit een rationeel gemotiveerd bewijs van doeltreffendheid kon worden gegeven. Geen van de vele parapsychologische experimenten, noch van de bovennatuurlijke genezingen of de voorspellingen van de astrologen, heeft de toets van de rationele al dan niet statistisch gebaseerde techniek tot nu toe kunnen doorstaan. Dat de pseudo-wetenschappen niettemin opvallende successen hebben opgeleverd en nog steeds bieden staat vast. Individuen en groepen vinden onmiskenbaar baat bij allerlei vormen van niet-rationele, alternatieve geneeskunde.Ga naar eindnoot6. Er zijn treffende staaltjes bekend van wat men gedachtenoverdracht noemt. De wichelroede wordt door sommigen succesrijk gehanteerd. Tracht men van de waargenomen verschijnselen er enkele te identificeren welke niet op grond van suggestie of hypnotische beïnvloeding dan wel onbewuste ervaring of toeval kunnen worden verklaard, dan lukt dit maar in een enkel geval. Hierbij komt dan tevens de grote psychologische voorkeur van de betrokkenen aan het licht juist voor een verklaringswijze op grond van irrationalistische argumenten en invloeden. Deze voorkeur gaat gepaard met de reeds genoemde afkeer van de rationele verklaringswijze en geesteshouding die in hoge mate elk diepgaand onderzoek, rationeel of niet-rationeel, naar het betrokken verschijnsel verder belemmert. Men meent niet alleen dat hier nu eindelijk iets is gevonden dat de vermogens van de normale wetenschap te boven gaat, men wíl ook dat dit zo is en acht twijfel verwerpelijk en proefondervindelijke controle onnodig en zelfs ongewenst. Een van de voornaamste ondersteunende beweegredenen voor de niet-rationalistische wetenschapsbeoefening is juist dat zovelen in hun diepste gevoelens de irrationele boven de rationele argumenten prefereren. Dit kan het romantische motief worden genoemd. Er bestaat een tweede categorie van onderwerpen die een gezocht thema van niet rationalistische studie vormen, namelijk die aspecten van de rationele wetenschap die tot nu toe afdoende rationele verklaring hebben moeten ontberen. Voorbeelden daarvan hebben we in hoofdstuk 1 ontmoet. Ook buiten de natuurkunde zijn er terreinen van wetenschap waarvan speciaal de grondbeginselen zich tot nu toe aan een bevredigende rationalistische verklaring, ja zelfs beschrijving hebben onttrokken. Het probleem van het ontstaan van het leven, en de talloze vraagstukken die het gedrag van de mens en de menselijke samenleving oproept, stelt de rationele wetenschap vooralsnog voor grote raadselen. Er is echter geen sprake van dat iets dat lang (tot nu toe) rationeel onbegrepen bleef, zich niet bij voortgezet onderzoek alsnog tot rationeel inzicht zou lenen. De neiging om (naast een wetenschapsfilosofische analyse) de overstap naar nietrationele methoden maar zo spoedig mogelijk | |
[pagina 113]
| |
te willen maken, d.w.z. om de rationalistische benadering van het desbetreffende vak te vervangen door een idealistische, is echter onmiskenbaar groot en neemt toe naarmate het onbegrepen aspect raadselachtiger is. In de meeste van deze gevallen lijkt een holistische (systeem)aanpak de aangewezen oplossing te bieden. Helaas werkt dit de bovengenoemde neiging echter nog in de hand. Het motief dat hier een rol speelt kunnen wij het mystiek-idealistische noemen. Het dreigt allerlei nieuwe en soms onvrije, rationeel-wetenschappelijke inzichten reeds van de aanvang af in een nietrationeel licht te plaatsen. Vele rationeel denkende onderzoekers werken door hun gedrag en uitlatingen zelf deze ontwikkeling in de hand, doordat zij de impact van een nieuwe, inconventionele benadering van de verschijnselen op niet-deskundigen onderschatten. Een vaak gehoord argument tegen de ‘beperking’ tot rationeel-wetenschappelijk denken verwijst naar de opvallend onlogische wegen waarlangs het denkproces bij de mens zelf lijkt te verlopen. Een groot deel van de inspanning der wetenschapsfilosofen is rond dit probleem geconcentreerd, maar ook zonder het werk van Kuhn en Habermas te hebben bestudeerd zal het ieder duidelijk zijn dat processen zoals het verkrijgen van een idee en het plotseling doorzien van een probleem zich noch individueel noch collectief gemakkelijk tot een rationele en reproduceerbare reeks van herkenbare stappen laat terugbrengen. Dat neemt niet weg dat de rationalistische wetenschap (en in het bijzonder die welke zich met hersenen en gedrag bezighoudt) te zijner tijd niet ook in het creatieve proces enige rationele klaarheid zou kunnen brengen. Het vooralsnog niet in staat zijn van de mens om de werking van zijn eigen geest rationeel te begrijpen mag geen aanleiding geven tot de veronderstelling dat de natuur dan ook wel niet rationeel zal werken. Dit is een vorm van intellectuele arrogantie die wij het antropische motief willen noemen: de wereld is zo omdat wíj erin leven. Last but not least kan als vierde motief voor niet-rationalistische wetenschapsbeoefening worden aangevoerd de overtuiging dat een louter rationele benadering van de wetenschappelijke problemen niet tot een voor de mens optimale beleving van de oplossing daarvan kan leiden. Dit zgn. sociale motief stamt uit de vooral bij de beoefenaren van de sociale wetenschappen gegroeide overtuiging dat een rationele benadering van onze wereld zonder dat daar een emotionele naast wordt geplaatst nimmer tot een volledige beschrijving van de werkelijkheid voert. Wetenschapsfilosofisch wordt het vooral door Habermas en zijn aanhangers ondersteund en vormt het een krachtig instrument ter verdediging van een zeer ruimhartige opvatting over wat wetenschappelijk denken is. De hierboven gesignaleerde behoefte van de mens om aan zichzelf een centrale plaats in deze wereld toe te kennen ontmoeten wij hier weer: zij wordt nu echter gevoed door het sociale verlangen naar een betere maatschappij. | |
3. De gevaren van de niet-rationalistische wetenschapDe vier genoemde drijfveren voor niet-rationele wetenschapsbeoefening liggen sterk verankerd in het menselijk denken en beleven, en zij worden bovendien door de epaterende consequenties van de hedendaagse rationele (natuur)wetenschap niet weinig bevorderd. Romantiek is voor de mensheid in de eerste plaats een vluchtweg uit de dagelijkse tredmolen en de kommer van het bestaan. Bij vele soorten van samenlevingen, zowel geïsoleerde lokale gemeenschappen in de ontwikkelde westerse maatschappij als meer primitieve elders op de wereld, spelen mystieke overwegingen en motieven (‘bijgeloof’) een overheersende rol in het dagelijks leven en werken. Dat de mens zichzelf gaarne een centrale positie in de wereld toekent valt evenmin niet moeilijk te begrijpen, en het sociaal bewustzijn neemt gelukkig alleen maar toe. Waarom dan niet de niet-rationalistische wetenschap op haar eigen merites aanvaard en beoefend, naast de rationele, als een typische en natuurlijke uiting van de veelzijdige menselijke geest? In serieuze han- | |
[pagina 114]
| |
den zal de irrationalistische benaderingswijze van mens en natuur de rationele inderdaad aanvullen en zelfs een tegenwicht kunnen vormen tegen de materialistische en rationalistische natuurbeschrijving, die in het tijdperk van de Verlichting kon ontstaan, en door zijn onverwacht grote economische en sociale uitwerkingen, thans dreigt te worden opgezweept tot een allesoverheersende culturele determinant. Echter, juist door die oncontroleerbaarheid en de verwerping van de logische analyse als grondslag voor haar conclusies, leent zich de irrationalistische wetenschapsbenadering ook zeer gemakkelijk tot in meer of mindere mate imponerende quasi- en onwetenschappelijke handelingen en voorstellingen van zaken. Die spelen in op datgene wat de mens van oudsher boeit, dan wel wat hij graag wil horen, maar evenzeer op wat de beoefenaar van de wetenschap zelf hem, om allerlei redenen van eigenbelang, aan niet-rationeels of pseudo-wetenschappelijks wil wijsmaken. Zolang de irrationalistische en de rationalistische wetenschappelijke benaderingen duidelijk onderscheidbaar van elkaar blijven, kan men enig misbruik door de eerste van goedgelovigheid en bijgeloof nog accepteren als sociaal onvermijdelijk en in principe corrigeerbaar. Zodra echter intensieve vermenging optreedt en ontstaat wat wij hier niet-rationalistische wetenschap hebben genoemd, krijgt het misbruik een ‘gelegaliseerd’ tintje en is herstel naderhand vaak onmogelijk. Welke astrologie-aanhanger laat zich de consequenties van zijn sterrenbeeld uit het hoofd praten? Zulk misbruik van de niet-rationalistische wetenschap kan variëren van onschuldig kermisvermaak tot aantasting van de omgeving in de persoonlijke zowel als in de collectieve sfeer. Terwijl wij met nadruk herhalen dat wetenschappelijk denken gebaseerd op andere dan objectief-rationele grondslagen als zodanig een geoorloofde en cultureel waardevolle activiteit van de menselijke geest kan zijn, constateren we tegelijkertijd dat dit soort denken, juist door het gemis van de genoemde normen (die sommigen als ontoelaatbare beperkingen zien) maar al te gemakkelijk leidt tot misbruik van de wetenschap, en waarschuwen we tegen de daaraan verbonden gevaren. Gevaren voor misbruik van de resultaten van de rationalistische wetenschap bestaan natuurlijk ook; zij zijn maar al te goed in onze maatschappij bekend. Wij hebben ze reeds genoemd in het eerste hoofdstuk, en hebben er toen op gewezen dat er zoiets als ‘technology assessment’ is bedacht om deze gevaren in het vervolg tijdig te onderkennen en zo mogelijk te voorkomen. Een equivalent van het ta voor de evaluatie van de mogelijke gevolgen van niet-rationalistische wetenschap bestaat principieel niet. Rationele beoordeling op al dan niet gegronde, dan wel vervormde conclusies daarvan, wordt immers principieel als irrelevant (want rationalistisch beperkt) aangemerkt. (Dat dit niet zo behoeft te zijn bewijst wel het succes van de rationele wetenschap der psychologie, waar die zich bijvoorbeeld bezighoudt met oorzaken en gevolgen van zulke irrationele gevoelens als liefde, vreugde en verdriet.) De gevaren van de niet-rationalistische wetenschapsbeoefening laten zich in een drietal categorieën, met opklimmende graad van belangrijkheid, onderbrengen, die zich onderscheiden naar het doel waarvoor de niet-rationalistische wetenschap wordt misbruikt. | |
3.1. MisleidingHier gaat het om het overtuigen van goedgelovigen tot deelneming aan of ondergaan van instructie, beïnvloeding of behandeling die een grote en vaak schadelijke invloed kan hebben op hun lichamelijke gezondheid of geestelijk evenwicht. Vooral pseudo-wetenschappen als de astrologie en sommige vormen van ‘alternatieve’ geneeskunde maken zich hieraan schuldig. Door de cliënten - want het betreft hier meestal een commerciële activiteit - een bepaalde behandeling dan wel een overtuiging op grond van irrationele argumenten aan te praten, verhindert men de rationele behandeling van de problemen waarmee de cliënt worstelt. Tegenover een enkel succes staan onver- | |
[pagina 115]
| |
anderlijk vele catastrofes - die blijven echter meestal onopgemerkt of worden aan andere oorzaken toegeschreven. De collectieve beïnvloeding van grote groepen van de bevolking in deze zin behoort ook tot deze categorie. Zij geschiedt in onze dagen op grote schaal via de media. Radio- en tv-uitzendingen, krante- en tijdschriftartikelen spelen vooral in op bij velen levende angstgevoelens en daarnaast op de al even verbreide belangstelling voor sensatie en het ‘wonder’. Ook al dan niet speciaal daartoe opgerichte tijdschriften verspreiden op geraffineerde wijze niet-rationalistische en irrationalistische denkbeelden, waarin vaak het occulte element een grote rol speelt. Er kan zelfs gesproken worden van een zekere verslaving van het grote publiek aan dit soort informatie, die mogelijk bij sommigen ten dele de functie vervult die het (christelijk) geloof vroeger bezat. Als gezegd, het gevaar van deze misleiding ligt eerder in wat de volgelingen erdoor làten dan in wat zij erdoor denken of doen. Het valt buiten het bestek van dit artikel de buitensporige populariteit in onze tijd van yoga, astrologie, telepathie, tijdschriften als Bres, sommige soorten van science fiction, mystiek getinte films en ‘paranormale’ televisieprogramma's te analyseren. Een der oorzaken ligt zeker in het verlangen een tegenwicht te bezitten tegen de alom vaak als drukkend gevoelde invloed van de rationele wetenschap en de techniek. Men wil die dan niet zozeer ontkennen dan wel ombuigen in een meer op primitieve instincten gerichte sensatie. | |
3.2. Aankweken van een anti-wetenschappelijke mentaliteitDit verschijnsel is al in het eerste hoofdstuk ter sprake gekomen, maar daar betrof het alleen de houding die de beoefenaren van de niet-rationalistische wetenschap zelf innemen jegens het rationele onderzoek. Als gevolg van de doorsijpeling van vaak zeer aansprekende, irrationalistische beschouwingen naar het grote publiek, is daar de opvatting post gaan vatten dat de gevaarlijke en onbegrijpelijke rationele wetenschap niet alleen niet in staat is de grote maatschappelijke en wetenschappelijke problemen op te lossen, maar dat zij die oplossing door haar scepticisme, twijfel en kritiek zelfs verhindert. Met behulp van irrationele denkwijzen, inzichten en methoden zou men de fundamentele vraagstukken van de natuur en van het leven mogelijk wel te lijf kunnen. Hierbij wordt, overigens terecht, gewezen op het uit de pas lopen van de technische en de morele vooruitgang. Deze laatste is immers helaas praktisch afwezig: de maatschappij heeft ethisch geen voordelen uit de technische vooruitgang getrokken (Laeyendecker). Evenmin geeft de rationele wetenschap antwoord op of zelfs nieuw inzicht in de hoedanigheid van goed en kwaad; integendeel, het rationalisme ontkent de absolute betekenis van deze begrippen. In plaats van na te gaan hoe door bevordering van in het bijzonder de sociale wetenschappen met deze omstandigheid beter te leven zou zijn, zoeken velen liever hun heil in een afwijzing van de techniek en een vlucht in de metafysica. Indien aanhangers van deze opvatting elkaar vinden binnen een min of meer gesloten groep, welke formeel een bepaald intellectueel, moreel of maatschappelijk doel zegt na te streven, treedt versterking van dit gemeenschappelijke anti-wetenschappelijke argument op. Op zichzelf verdienstelijke studies van historische, theologische, wijsgerige, mystieke en zelfs natuurwetenschappelijke aard worden door de groep gecombineerd en opnieuw geïnterpreteerd, om daarna als richtlijn voor een pseudo- of anti-wetenschappelijke visie te worden gebruikt. Die visie wordt dan uitgedragen onder het mom van een nieuw wetenschappelijk principe. Zo worden thans bepaalde verworvenheden der moderne natuurwetenschap verwerkt tot quasi-filosofische beschouwingen (het reeds genoemde metafysisch vervormde holisme is daar een voorbeeld van), die worden aangevoerd tegen de rationele wetenschappen. In antroposofische, theosofische en vergelijkbare, semi-religieuze groeperingen worden denkbeelden verkondigd die wel lijken te berusten op wetenschap- | |
[pagina 116]
| |
pelijk-rationele analyse, maar die in wezen mystiek, dus irrationeel, van aard zijn. Door ze als rationeel-wetenschappelijk voor te stellen wordt in feite anti-wetenschap bedreven. | |
3.3. Politieke gevaren van niet-rationalistische wetenschapHet derde en wel meest ernstige gevaar dat aan de niet-rationalistische wetenschapsbeoefening is verbonden, is dat zij de onderbouwing kán gaan vormen van verderfelijke politieke denkbeelden als rassenwaan, elitarisme en despotisme en daarmee de grondvesten kan gaan leggen voor een politieke massabeweging. Enerzijds kunnen de niet-rationalistische theorieën in de handen van kwaadwillenden vrij gemakkelijk (wegens hun onbewijsbaarheid) tot een schijngodsdienst of schijnethiek worden uitgebouwd: Alfred Rosenbergs Mythus des 20. Jahrhunderts vormt hiervan een recent afschrikwekkend voorbeeld, maar ook het praktische communisme en bepaalde vrijheidsbewegingen vertonen er sporen van. Recente ultra-linkse en ultra-rechtse politieke stromingen maken gebruik van quasi-wijsgerige argumenten, die dan gewoonlijk op nietrationele overwegingen zijn geschoeid (bijvoorbeeld beroept men zich op sterk gekleurde interpretaties van het werk van Nietzsche, Hegel, Heidegger en zelfs Kant). Een ‘nuchtere’ filosoof als Wittgenstein wordt daarentegen door die groepen verguisd. Men bespreekt maar al te graag datgene waarover men beter behoort te zwijgen. Anderzijds vormen bepaalde niet-rationele wetenschappelijke activiteiten zelf, vooral als zij een occult-religieuze connotatie bezitten, een goede voedingsbodem voor het ontstaan van primitieve politieke denkbeelden. Het is geen toeval dat de psycho-sociale bronnen van het fascisme met name te vinden zijn in de cultureel achtergebleven en geografisch geïsoleerde gebieden van Midden- en Zuid-Europa. Dit verschijnsel wordt zeer indringend beschreven in de romans van Hermann Broch: Die Verzauberung, en van Thomas Mann: Dr. Faustus. Het optreden van charismatische orators en messiaanse leiders berust onveranderlijk (mede) op het gebruik van niet-rationeel wetenschappelijke argumenten en occult getinte demonstratieve handelingen. Men kan dit de beoefenaren van niet-rationele wetenschap zelf niet verwijten, maar zij dienen zich wel bewust te zijn van hun medeverantwoordelijkheid voor dit, zij het toegegeven oneigenlijke misbruik van hun denkbeelden. | |
4. Zin en onzin van niet-rationalistische wetenschapsbeoefeningNa een bespreking van de motieven en de gevaren van de niet-rationalistische wetenschapsbeoefening, is ten slotte een behandeling van de zinvolheid ervan op zijn plaats. Deze kan worden afgemeten aan haar resultaten, en een vergelijking daarvan met die van de rationele wetenschap. Een gedegen bespreking vereist daarom een inhoudelijke behandeling van de desbetreffende wetenschappelijke richtingen. Daarvoor is het hier niet de geschikte plaats; verwezen wordt naar een aantal publikaties waarin men over zulke inhoudelijke aspecten adequaat, zij het soms eenzijdig, wordt voorgelicht.Ga naar eindnoot7.
Eerder (deel 1, hoofdstuk 2) trokken wij zelf reeds enkele conclusies uit het voorbeeld van de niet-rationele benadering van de fysica. Conclusies ontleend aan één wetenschapsgebied kunnen echter niet zonder meer leiden tot een algemene waardebepaling van de niet-rationele wetenschapsbeoefening. Het is volstrekt niet uitgesloten dat daarvan toepassingen bestaan die betrekking hebben op de (meer op de mens gerichte) geneeskunde of de sociale wetenschappen, dan wel op de humaniora, welke tot nuttige resultaten hebben geleid of zullen leiden. Dit aan te tonen laat de schrijver gaarne aan een meer deskundige pen over. Wel dienen de conclusies betreffende de niet-rationele benadering van de natuurwetenschappen, waartoe wij meenden te mogen besluiten, als een ernstige en algemene waarschuwing te worden opgevat: de geheimen der natuur (waartoe ook de mens behoort) laten | |
[pagina 117]
| |
zich niet ontraadselen door spitsvondige maar niet-verifieerbare (en dus ok niet falcificeerbare) filosofische redeneringen, beschouwingen en bedenksels alleen. Van de interactie van die mens met de natuur, die wij waarneming noemen, vormt, met recht, de objectiviteit een punt van discussie; niettemin blijft zij de enige basis waarop wij conclusies kunnen funderen. Ook al ontkent men het bestaan van een objectieve werkelijkheid buiten die welke door de menselijke geest wordt omvat, dan nog zal die laatste alleen kunnen worden ‘begrepen’ door haar via (subjectieve) waarneming te bestuderen. Daarin is evenmin plaats voor onbewijsbare of ongrijpbare speculaties als in de objectieve natuurbeschouwing, waarbij de mens slechts deel van de natuur is. Uit de aanvaarding van een schijnwereld volgt niet dat buiten die schijn nog een ‘onzichtbare schijn’ zou bestaan.
In de wiskunde - met al haar moderne, waaronder intuïtionistische aspecten - beschikt de mens over een geëigend rationeel hulpmiddel om zijn observaties te formuleren. Het eng-rationalistische denkraam zoals dat in het tijdperk van de Verlichting ontstond moge dan te nauw zijn gebleken, van een zich hooghartig terugtrekken binnen de grenzen van de menselijke fantasie alleen zijn nog ernstiger beperkingen van het inzicht het gevolg. Die beperkingen laten zich nog het beste vergelijken met die welke van de Romeinse tijd tot aan de Renaissance vrijwel alle zinvolle ontwikkeling der natuurwetenschapen hebben verhinderd. Ook al bestaat terecht vrees voor een te snelle en onbeheerste technische ‘vooruitgang’ van onze onvolmaakte wereld die het gevolg kan zijn van de rationele beoefening der natuurwetenschappen, de oorzaak van die vrees neemt men niet weg door de grondslagen van de natuurwetenschappen te relativeren tot object van filosofische speculatie. De oorzaak ligt in de nog voor een groot deel onbegrepen eigenschappen van de mens zelf. In plaats van vage bespiegelingen te stimuleren over onwaarneembare interacties en onbeïnvloedbare omstandigheden, dan wel ‘hidden variables’ en instantane kosmische krachten in te voeren, waardoor wij gevaarlijk dicht tot de peripathetische, (neo-)platonische en scholastische, ja zelfs hermetische denkwijze dreigen terug te keren (zij het met een modern sausje overgoten), ware het beter alle intellectuele vermogen, en in het bijzonder het rationele, te mobiliseren om de mens zelf en onze gedragingen beter te leren begrijpen. Dan zal deze wereld misschien toch nog in staat blijken zijn eigen vernietiging te ontlopen. Uitwijken naar het ‘boven’-natuurlijke of terugvallen op ‘oude wijsheid’ draagt tot dit proces van zelfbehoud helaas niets bij.
De verdienste van Galilei en andere renaissancistische baanbrekers der rationele wetenschap ligt vooral in hun bijdragen tot het vervangen van een op overtuiging gebaseerde dogmatische, statische en mystieke beschrijving van de natuur door een rationele en dynamische, die op de waarneming is gegrond. Het zo verworven inzicht af te doen met een veroordeling omdat het soms tot onplezierige en met de eigen voorkeur strijdige consequenties voert, zou zijn Galilei opnieuw voor het gerecht roepen, dus de klok terugzetten. Beter is het de religieuze, artistieke, mystieke en andere irrationeel bepaalde gevoelens en uitingen van de mens zich onafhankelijk van en naast de rationele wetenschap te laten ontwikkelen. De resultaten van beide kunnen dan worden vergeleken en te zamen ‘toegepast’ zonder dat een heilloze en verwarrende vermenging ze eerst onbetrouwbaar heeft gemaakt. |
|