De Gids. Jaargang 151
(1988)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 95]
| |
Frida Balk-Smit Duyzentkunst
| |
[pagina 96]
| |
lijke, dat is werkelijk ware betekenis van het woord onthullen, waarvan al het latere slechts is afgeleid, produkt van een ontsporing. Twee pijlers van het woordbetekenisonderzoek zijn dus het nauw met zakenkennis verweven praktische weten wat een woord in de moedertaal betekent en de door wetenschappelijk onderzoek te achterhalen etymologie van dat woord. Betekenisonderzoek voert ons tot de in een taalgemeenschap levende visie op de door het woord genoemde verschijnselen en verschijningen, en op de herkomst van die visie.
Het is de moeite waard, in het hierboven geschetste kader het woord ‘intellectueel’ te analyseren. De betekenis van ‘intellectueel’ is een actuele aangelegenheid, gezien de toenemende aandacht die in intellectuele kringen wordt besteed aan de definitie van de intellectueel. De opsomming van kenmerken en voorwaarden om voor deze kwalificatie in aanmerking te komen valt immers samen met het beschrijven van de woordbetekenis (zie het begin van dit artikel). Allereerst valt op dat een positieve gevoelswaarde van die betekenis deel uitmaakt. ‘Intellectueel’ is geen kwalificatie om je voor te schamen, eerder eervol. Meer dan eens wordt er gediscussieerd over de kenmerken waaraan de ware intellectueel moet voldoen, over zijn rechten en plichten en vooral zijn daden. Merk op hoe we de term ‘waar’, volgens streng logische beginselen gereserveerd voor beweringen, geruisloos toepassen op personen: een ware intellectueel, een ware held, een ware leider, d.i. een intellectueel (held, leider) in de ware zin van het woord. Een woord kan dus ook een onware zin hebben, ten onrechte over iets of iemand worden uitgesproken. Misschien wijst de etymologie inderdaad de weg naar de enige ‘werkelijk ware’ zin, de waarschijnlijk nooit geheel te ontsluieren oorsprong van het woord. Het nu volgende deel van dit opstel is gewijd aan de etymologie van ‘intellectueel’. Daarna besteed ik aandacht aan een voor ons land representatieve discussie over de ware intellectueel, alsmede aan het thans heersende wereldbeeld waaraan die betekenis voldoet.
Het Nederlandse ‘intellectueel’ is via ontlening aan het Frans afkomstig uit het Latijn en is in aanleg opgebouwd uit drie delen: 1. het voorzetsel inter (= ‘tussen’); 2. de stam leg- van het werkwoord legere: (= ‘kiezen’); die stam is ook nog herkenbaar in Nederlandse woorden als ‘electoraat’ (kiezersvolk), ‘elite’ (uitverkoren groep) en ‘selectie’ (keuze); 3. de uitgang -alis (= ‘samenhangend met’, ‘voortkomend uit’), nog herkenbaar in woorden als ‘officieel’, ‘artificieel’ en ‘machinaal’. ‘Intellectueel’ is op het ogenblik, net als eertijds in het Latijn, een bijvoeglijk naamwoord. Het komt in het huidige Nederlands tevens voor als persoonaanduidend zelfstandig naamwoord: ‘Een/de intellectueel’. Opmerkelijk is de niet-verbogen vorm die we ook aantreffen in ‘de/een crimineel’, ‘de/een homoseksueel’; maar niet ‘de/een scheel’, dat moet ‘schele’ zijn. De oorspronkelijke Latijnse betekenis van ‘intellectueel’ is, gegeven de hierboven genoemde driedeling: Samenhangend met het kiezen tussen, oftewel de uitkiezende. Het Latijnse ‘lego’ is op zijn beurt verwant met het oudere Griekse ‘lego’, dat verzamelen, maar ook oplezen betekent, en in sommige Griekse dialecten zelfs zeggen, spreken en noemen, bij uitstek taalactiviteiten dus. Het Nederlandse ‘lezen’ is nabije familie van ‘intellectueel’: Middelnederlands ‘lesen’ betekent: zamelen, uitkiezen, samenvouwen, (voor)lezen, reciteren, opzeggen (van gebeden e.d.), onderwijzen, verhalen, studeren. Voor andere oudgermaanse equivalenten geldt hetzelfde, terwijl die ook de notie oprapen bevatten. Sommige etymologen verklaren de overgang naar de taalhandelingen ‘lezen’ en ‘zeggen’ uit de concrete handeling runestaafjes oprapen.Ga naar eindnoot4. Een verdedigbare hypothese is dat het germaanse lesan en het Romaanse lego een gezamenlijke Indo-europese voorvader hebben, lē, een werkwoordstam die oprapen, zamelen en | |
[pagina 97]
| |
het daarmee noodzakelijk gepaard gaande kiezen betekent. Fascinerend is dat ook het hedendaagse Nederlands de concrete handeling en de geestelijke activiteit nog in één vorm heeft bewaard, getuige ‘een verhaal lezen’ en ‘aren lezen’. Het is duidelijk dat in onze moderne moedertaal het geestelijke element in de betekenis van ‘intellectueel’ de overhand heeft. De intellectuelen vormen een soort van geestelijke stand waaraan kritische zin inherent wordt geacht, een habitus die dwingt tot onophoudelijk kiezen. Deze hedendaagse betekenis van ‘intellectueel’ stemt aardig overeen met de oorspronkelijke - wie weet werkelijk ware - zin van het woord.
Een opmerkelijke poging tot nadere specificatie van de geestelijke elite die de kwalificatie ‘intellectueel’ waardig is ondernam de Groningse hoogleraar in de sociale filosofie Lolle Nauta.Ga naar eindnoot5. Hij schetst ons de ideale intellectueel in wat hij noemt ‘een soort compositiefoto’. Het voornaamste is, aldus Nauta, dat de intellectueel mondeling en schriftelijk deelneemt aan het openbaar debat. Dit sluit mooi aan bij de oudgermaanse en latere Griekse portie ‘spreken, opzeggen’ die in oude lagen van het woord ‘intellectueel’ besloten ligt. Men ontkomt overigens niet aan de indruk dat de compositiefoto het portret is van iemand die aan de weg timmert. Voorts is hij iemand die schrijft over ‘in principe alles’ en behept met ‘een allergie voor uitsluiting. Hij of zij zal niemand van de debatten willen uitzonderen. Een intellectueel pretendeert namens andere groepen te kunnen en te mogen spreken.’ Volgens deze, Nauta's woorden, speciaal het woord ‘andere’, spreekt de intellectueel altijd namens een groep, en dikwijls zelfs namens een groep waartoe hij (of zij) niet behoort. Deze preoccupatie met de groep zag ik persoonlijk liever vervangen door een accent op de individuele waardigheid van ieder mens, de intellectueel niet uitgezonderd. De intellectueel dus, schrijft, en in principe over alles. Nauta geeft dan ook de hedendaagse intellectuelen, van wie velen er volgens hem zijn vermomd als columnist, er van langs omdat zij aanvankelijk de vredesbeweging uitsloten als onderwerp van discussie en ‘toen ze er niet meer omheen konden’ die beweging slechts belachelijk maakten, beschimpten, in plaats van verstandig te argumenteren. Een essentiële taak van de intellectueel is hiermee aangegeven: argumenteren, liefst in het openbaar. Daar tegenover staat het idee van sommigen dat alle beoefenaars van wetenschap intellectuelen zijn, ongeacht of zij zich over de belangrijke kwesties des levens in het publiek uitlaten. Zulks is de strekking van een betoog van Paul Cliteur.Ga naar eindnoot6. Deze houdt een pleidooi voor de ‘universitaire geleerden... met hun niet-geëngageerde wetenschap; alleen daarmee dienen zij op de lange duur het publiek belang waarover Nauta zich zo bezorgd toont.’
De controverse over de betekenis van (de) intellectueel maakt deel uit van de oeroude discussie over de menselijke verantwoordelijkheid voor de keuze tussen goed en kwaad en hun gradaties. Die discussie kent in de loop der eeuwen vele verschijningsvormen, maar heeft zich voornamelijk afgespeeld tussen en binnen instituties. Tot voor kort had zij de gedaante van het academische debat over de waardevrije wetenschap, maar daar hoor je de geleerden eigenlijk nooit meer over. De instituties die in het geding zijn lijken sprekend op kerkelijke groeperingen die met ketters geconfronteerd worden. Een zwakke vorm van een institutie is in de moderne samenleving vaak een beroepsgroep en de discussie vindt nu plaats tussen universitaire onderzoekers en beoefenaars van het genre ‘essay’ inclusief dat van de opiniërende ‘column’. De bemoeienis van strikt kerkelijke instellingen met wetenschapsbeoefening is schaars. Theologen en religieuzen nemen nauwelijks deel aan de discussie. Zo iemand heeft ook bijna geen algemeen erkend gezag. Zulks in tegenstelling tot bijvoorbeeld een atoomgeleerde. Andrej Sacharov ontleent zijn prestige niet in de eerste plaats aan de vol- | |
[pagina 98]
| |
strekte integriteit en het niet aflatende geweldloze verzet tegen het onrecht, die hij en zijn vrouw de wereld laten zien, maar aan het feit dat zijn handelen gepaard gaat met een uitzonderlijke en door de hoogste instanties erkende gave voor de beoefening van de atoomfysica. Nauta behoort tot degenen voor wie Sacharov pas een intellectueel werd toen hij zich in woord en geschrift publiekelijk teweerstelde tegen het Russische totalitaire regime en zich uitsprak over de morele en maatschappelijke gevolgen van kernsplitsing.
In de ‘compositiefoto’ van Nauta is de intellectueel een verbleekte afdruk van de wijze, de geleerde, de goeroe, de dominee. Hij hoeft geen held of heilige te zijn, wel is hij de hoger staande persoon die het beter weet, die de mensheid kan vertellen wat goed voor haar is. Hij kan zelfs namens groepen spreken waartoe hij zelf niet behoort, maar wier andere leden niet mondig genoeg zijn om voor hun belang op te komen. De functie-eisen van Nauta zijn volledig in overeenstemming met de communis opinio zoals neergelegd in dejongste Winkler Prins: intellectuelen is de naam waarmee een moeilijk te omschrijven categorie van de bevolking wordt aangeduid, welker leden op grond van hun ontwikkeling, hun werkzaamheden en de door hen vertegenwoordigde waarden aanspraak kunnen maken op een zeker geestelijk leiderschap in de samenleving. Het begrip intellectuelen moet onderscheiden worden van dat der ontwikkelden, academici en beoefenaars van vrije beroepen, hoewel in deze beroepen relatief veel intellectuelen worden aangetroffen.Ga naar eindnoot7. Het is verbluffend te zien dat in de Oosthoek van 1928 de communis opinio over de functie van de intellectueel nog niet zo positief was. Wel bestaat er een blijvende overeenstemming in de nadruk op de geestelijke, rationele, verstandelijke habitus die de intellectueel kenmerkt, maar de waardering voor die habitus is niet constant. Het verstandelijke, als tegenpool van het intuïtieve en - nog erger - emotionele staat thans hoog aangeschreven. Emotionele argumenten worden als waardeloos terzijde geschoven omdat ze emotioneel zijn, zoals gebeurd is in de discussie over de drie, later twee van Breda. De enkeling die een poging doet intuïtie, directe ervaring, voelen en willen geen ondergeschikte plaats te geven in de wetenschapsbeoefening en meer prestige in de samenleving, zoals Andreas Burnier, wordt regelmatig onderuit gehaald, voornamelijk in onbeargumenteerde tussenzinnen van intellectuelen, waaronder Nauta, die kalmpjes zegt: ‘Je kunt, zoals Andreas Burnier, in naam van het gevoel en de intuïtie de rede diskwalificeren.’ Wie Burniers De droom der rede heeft gelezen, weet dat dit een grove onwaarheid is, een netjes verpakte leugen, kwalijker dan de door Nauta zo scherp veroordeelde aanvallen op de vredesbeweging, van Renate Rubinstein en Bart Tromp, beiden door hem met name genoemd. Juist in waardering en respect voor intuïtie en gevoel verschillen in de loop der jaren de encyclopedische definities van de intellectueel. Zo schrijft de Oosthoek van 1928 het volgende: Intellectueelen, van het Fr. ‘intellectuels’, een term, waarmee zij aangeduid worden, die zich met geestelijken arbeid bezig houden, dikwijls zonder zich af te vragen of hun werk een practisch resultaat heeft.Ga naar eindnoot8. De ook thans als zodanig gevoelde uitwas van het intellectuele vinden we in de Winkler Prins geboekstaafd onder Intellectualisme: intellectualisme is de voorliefde voor het gebruik van het verstand. Intellectualisten willen niet alleen alles waarmee zij in aanraking komen, verstandelijk beredeneren, maar zij beschouwen dit redeneren ook als de hoogste menselijke functie. Daardoor komen zij er gemakkelijk toe op lichaamsontwikkeling, kunst, mensenliefde, religie, voor zover deze niet als produkten van redeneringen kunnen worden beschouwd, enigermate neer te zien. Dit citaat is van 1970. Er is een stijgende lijn waar te nemen in de positieve waardering van het intellect. Van Dale tenminste (1984) maakt onderscheid tussen intellectualisme als een vol- | |
[pagina 99]
| |
waardige wereldbeschouwing en intellectualisme ‘in beperkter zin’, namelijk de zin van de ‘als eenzijdig beoordeelde verstandelijkheid’.Ga naar eindnoot9. De zuivere rede als de enige en alomvattende benadering van de werkelijkheid is als credo van de toonaangevende intellectuelen in opmars, soms openlijk beleden.
De expliciete eis dat de hedendaagse intellectueel goed moet kunnen schrijven schept enige verwarring in de discussie. Het op de loer liggende misverstand dat elke schrijver nu ook maar meteen een intellectueel is (klassiek voorbeeld van een drogreden) mag vooral geen ingang vinden. Maar het conflict in 1972 en volgende jaren tussen de Rijksuniversiteit Groningen en de toen aldaar als geoloog werkzame Willem Frederik Hermans wordt door Nauta aangegrepen om te laten zien dat de Alma Mater haar intellectuelen wegjaagt in plaats van ze te koesteren. Hermans werd, zo schrijft Nauta, ‘verweten “in kantoortijd” ook romans en essays te schrijven.’ Al was deze gedachte ongetwijfeld een motor voor Hermans' universitaire tegenstanders, in de officiële conflictstukken wordt daarover met geen woord gerept. Nauta verwijt het Curatorium van de universiteit van Paterswolde dat het niet inzag hoezeer ‘het schrijven van boeken, die vallen onder de rubriek literatuur, aan het prestige van een universiteit bijdraagt.’ Hierop reageert Paul Cliteur met een zinnetje dat de kop boven zijn stuk haalde: ‘Door het schrijven van romans vindt men de penicilline niet uit.’ Nee natuurlijk niet, maar dat neemt niet weg dat de strekking van Nauta's opmerking steek houdt: Ons academisch bestel is ernstig verziekt door het vrijblijvende Superspecialisme, dat zich steeds moeilijker laat onderscheiden van intellectuele bekrompenheid. Het vormt een macht die de aanwezigheid van een auteur als Hermans binnen de universitaire muren krachtig tegenhoudt. Hermans' introductie van en verhandelingen over Wittgenstein in de Nederlandse wijsbegeerte zijn zelfs minder geologie dan zijn roman Nooit meer slapen en toch een belangrijker filosofische bijdrage dan de meeste vakfilosofen ooit geleverd hebben. Die filosofen - van oudsher degenen die, de naam zegt het, de wijsheid liefhebben, of in goed Nederlands: begeren - voldoen in hun huidige vorm niet automatisch aan Nauta's compositiefoto van de intellectueel: ‘De filosoof is in Nederland òf een dominee òf een wetenschapper. In beide gevallen wordt hij alleen bij uitzondering een intellectueel.’ Wat er precies niet deugt aan een dominee maakt Nauta nergens duidelijk (sinds Ter Braak worden we blijkbaar geacht dat te weten). Eén ding staat vast: een dominee is per definitie geen man van wetenschap. En als ik het intellectuele debat goed beluister loopt een man van wetenschap heel wat meer kans de status van intellectueel te bemachtigen dan een dominee. Deze gedachte is niet nieuw. De dominee als functionaris binnen een kerkelijke institutie en uit dien hoofde gespeend van intellectuele scherpzinnigheid vindt men bijvoorbeeld terug in een Nederlands dagblad van 1911, dat spreekt van ‘Enerzijds het intellect [als collectieve benaming voor het geheel van intellectuele personen] en anderzijds de kerkelijken’ (geciteerd in het Woordenboek der Nederlandsche Taal, 1912).Ga naar eindnoot10. De verwijdering tussen wetenschap en kerk heeft er, gek genoeg, toe geleid dat een deel van de kerkelijke rol: weten wat goed voor ons is, door de wetenschapsbeoefenaars en vooral de intellectuelen onder hen is overgenomen. Dat geeft de nodige problemen, want de moderne gevestigde wetenschap bestrijkt terreinen waar goed en kwaad, laat staan god en duivel, geen serieuze aandacht waard zijn, tenzij als folkloristisch gegeven in achterlijke gemeenschappen, of wanen van psychiatrische patiënten.
Niet iedere intellectueel is een academicus, niet iedere academicus is een intellectueel. De door Nauta als onweersprekelijke intellectuelen aangemerkte individuen zijn overigens bijna allemaal academici. Dat de twee categorieën elkaar volgens Nauta en de communis opinio niet overlappen ligt niet alleen aan incidentele barrières die sommige essayisten er- | |
[pagina 100]
| |
van weerhielden een academisch diploma te veroveren, maar vooral aan de heersende tendens die morele (om te zwijgen van religieuze) oordelen binnen het wetenschappelijk bedrijf taboe heeft verklaard. Universitaire wetenschapsbeoefening omvat volgens een stilzwijgende, maar keiharde afspraak hoegenaamd niets dat zelfs maar zweemt naar uitspraken betreffende goed en kwaad. Vandaar dat er meer dan zuivere wetenschap nodig is voor een intellectueel, die nu eenmaal niet om een, al is het maar impliciet, moreel oordeel heen kan. Deze tegenstelling tussen ‘zuiver wetenschappelijk’ en - om de haast vergeten mistroostige uitdrukking nog eens op te diepen - ‘maatschappelijk relevant’ maakt de discussie over ‘intellectueel’ urgent. Het gezag van de wetenschap en dus het gezag van het taboe op moreel oordelen stimuleert niet veel goeds. Zo prijzen Amerikaanse genetici hun met gejuich naar de Verenigde Staten gehaalde vakgenoten die nazi-experimenten op hun geweten hebben, vanwege hun zuiver wetenschappelijk onderzoek. De gegevens over hun naziverleden zijn uit hun dossier verwijderd. De vraag of bepaald wetenschappelijk onderzoek, bijvoorbeeld proeven met tweelingen in een concentratiekamp, of experimenten met erfelijk materiaal, geoorloofd is, kan geen onderdeel van de wetenschap zijn en wordt vervolgens maar helemaal niet gesteld.
Eén en ander laat het wetenschappelijk geweten niet onberoerd. Van tijd tot tijd duiken er ook in het westen beschouwingen op van onderzoekers die zich buigen over de rol van de intellectuelen in de samenleving. Chomsky is daarvan - met o.a. zijn artikel De verantwoordelijkheid van intellectuelen - een sprekend voorbeeld. In woord en geschrift veroordeelde hij de Amerikaanse inmenging in Vietnam en hij ziet zijn bemoeienis, zoals hij met nadruk stelt, als een direct uitvloeisel van zijn intellectuele status.Ga naar eindnoot11. Opmerkelijk daarbij is dat hij even nadrukkelijk vermeldt dat zijn aanklacht zelf totaal geen verband houdt met zijn wetenschappelijk taalkundig onderzoek. Wel merkt hij en passant op dat de Amerikanen hun ingrijpen in Vietnam aankondigden als een hulpactie en liever doodvielen dan hun onderneming te kenschetsen als een daad van agressie of een invasie. Dit evenwel, aldus Chomsky, kan door ieder mens vastgesteld worden, ‘daar hoef je geen linguïst voor te zijn’. Een linguïst, zegt hij, ‘moet supergeschoold, technisch getraind en gespecialiseerd zijn. Mijn kritiek op de Amerikaanse Vietnam-politiek daarentegen is slechts een kwestie van gezond verstand.’ Deze uitspraak legt wel precies de wortel bloot van het misverstand waardoor beoefenaars van wetenschap zich hooghartig distantiëren van de kennis van goed en kwaad: van de verworvenheden van het gezond verstand - zelfs die welke moreel neutraal zijn - hoeft de gespecialiseerde onderzoeker zich niets aan te trekken. Die worden in Chomsky's taalkunde dan ook stelselmatig genegeerd en door vernuftige onwaarheden vervangen. Geen wonder dat hij Faurisson verdedigd heeft, de historicus die de ooggetuigeverslagen van Auschwitz beschouwt als verzinsels in dienst van de Zionistische propaganda. Op deze zienswijze is volgens Chomsky wetenschappelijk gezien niets aan te merken. Sterker nog, in zijn inleiding bij Faurissons desbetreffende boek verdedigt hij met name de intellectuele integriteit van Faurisson. Die verdediging is van Chomsky niet een incidentele faux pas, maar de regelrechte consequentie van zijn wetenschapsbeoefening, waarin geen plaats is voor het gezond verstand.Ga naar eindnoot12.
De taalkunde waarin men zich rekenschap geeft van het voor iedereen aanwijsbare overstelpend evidente verband tussen woord en zaak kan zonder omweg een intellectele functie vervullen in de samenleving. Goed en kwaad mogen dan in het wetenschappelijk universum uit het gezicht verdwenen zijn, het bestaan van de woorden ‘goed’ en ‘kwaad’ is, dunkt me, moeilijk aan te vechten. En voor een betekenisanalyse is het noodzakelijk om over goed en kwaad na te denken. Wat vast geen kwaad kan. |
|