lijknamige roman van Charles Dickens, werd ontleend aan een schilderij van Hubert Herkomer uit 1885. Het stelt een werkloze man voor, geleund tegen een hekje, zijn gereedschap ligt werkeloos op de grond, met zijn vrouw, die gezeten aan de kant van de weg een kind de borst geeft. De man kijkt de weg af die met een bocht verdwijnt in de verte. De toekomst is verborgen. Het jaar daarop schilderde Frederick Brown een variant binnenskamers. Liberalen begroetten Herkomers werk als ‘a cry for humanity in these hard times’. Ellende was geen nieuw verschijnsel, maar over het algemeen vond men armoedzaaiers, werklozen, zieken en hongerigen, daklozen, zwervers en zelfmoordenaars, oude mensen in gestichten opgeborgen en veroordeelden als onderwerp te pijnlijk, zelfs al vermeden de kunstenaars de scherpste kanten en riepen zij met hun werken niet op tot revolutie. Deze schilderijen vormden in de negentiende eeuw een kleine minderheid, maar een aantal werd zeer populair en kreeg door reprodukties een grote verspreiding. Enkele kwamen al direct in openbare musea terecht. Het gaat dus om een beperkte groep, die in zekere zin een artistieke vernieuwing betekende, vergelijkbaar met die van de Fransman Courbet. Deze kunstenaars probeerden het gerespecteerde, maar toen aan bloedarmoede lijdende genre van de historieschilderkunst nieuw leven in te blazen door niet in geschiedenisboekjes te kijken, maar de straat op te gaan. Als onze Victoriaanse schilders bij de realiteit te rade gingen, hadden ze overigens in de meeste gevallen een roman of gedichtenbundel op zak. Eén van de vroegste voorbeelden, The Sempstress van Richard Redgrave uit 1844, is gebaseerd op een toenmaals beroemd en populair gedicht van Hood, The Song of the Shirt uit 1843. Het naaistertje zit in een armelijk gemeubileerde kamer en slaat de vermoeide ogen ten hemel. Het ochtendlicht
gloort door het venster en de klok aan de wand vertelt ons dat de nacht die zij heeft doorgewerkt, bijna voorbij is. Net als Hard Times van Herkomer, is ook dit schilderij uitermate ‘leesbaar’ en het sentiment wordt op een duidelijke manier uitgedrukt door de setting, de belichting, de gebaren en de smartelijke oogopslag van het ongelukkige meisje. Dat moet dit soort kunt zo aantrekkelijk gemaakt hebben voor de negentiende-eeuwse beschouwer, terwijl wij in de eerste plaats getroffen worden door het clichématige en het gebrek aan ‘sophistication’. Die kunnen we als moderne kijkers natuurlijk zelf aanbrengen, door deze kunst als ‘camp’ of kitsch te waarderen, maar dat is uiteraard een modernistische preoccupatie.
Er zijn op de tentoonstelling wel degelijk interessanter schilderijen te zien dan Redgrave's Sempstress. Bovendien is er de grafiek, het medium dat in de vorm van de geïllustreerde bladen als The Graphic en Illustrated London News een grote vlucht nam in de vorige eeuw. Vincent van Gogh en zijn vriend Anthon van Rappard behoorden tot de ijverigste verzamelaars van de prenten uit deze en andere tijdschriften. Vincents collectie is bewaard gebleven en bevindt zich in het Van Goghmuseum.
Eén van de belangrijkste tekenaars-schilders was de eerder genoemde Herkomer. Hij tekende in 1870 een plaat voor The Graphic, die hij wegens groot succes ook in een schilderij omzette in 1875. Het was The last Muster; Sunday in the Royal Hospital Chelsea, waarop we een aantal oude veteranen in een zaal verenigd zien. Voor één van hen is het inderdaad het laatste appel. Hij zit nog wel overeind, maar heeft de ogen gesloten en zijn buurman kijkt hem bezorgd aan en heeft zijn pols vastgepakt. Herkomer beschreef zijn bedoeling: ‘to make every man tell some different story, to be told by his face, or by the selection of attitude’. De geschilderde versie trok in 1878 zoveel aandacht op de wereldtentoonstelling in Parijs, dat The Graphic er opnieuw een prent naar liet maken. Nog in 1909 tekende de kunstenaar zelf een fraaie litho, die in Amsterdam te zien zal zijn. The last Muster was ongetwijfeld één van de meest geliefde Victoriaanse werken. Het behield zijn populariteit tot in de jaren twintig van onze eeuw.
Herkomer kon zich met ‘de verworpenen