De Gids. Jaargang 151
(1988)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 29]
| |
Christien Brinkgreve
| |
[pagina 30]
| |
kenmerkt worden door jaloezieën. De vraag in hoeverre jaloezie tussen sociale klassen een rol heeft gespeeld bij de totstandkoming van sociale verzekeringswetten wordt in dit nummer aan de orde gesteld door A. de Swaan (zie p. 39-50). Mijn belangstelling gaat uit naar andere groepsjaloezieën, en wel die tussen de seksen. De centrale vraag hierbij is of met de veranderingen in hun onderlinge machtsverhouding ook een wijziging is ingetreden in de structuur van hun wederzijdse jaloezieën.
De bekendste term ter aanduiding van de jaloezie tussen de geslachten is de penisnijd, en die betreft de jaloezie van vrouwen op mannen. Over een denkbaar pendant hiervan - de baar- of borstnijd - is veel minder geschreven. Dit nu heeft toch op zijn minst iets merkwaardigs. Want waarom zouden de vrouwelijke lichaamskenmerken, en dan vooral ook het vermogen kinderen te baren, niet jaloezieverwekkend zijn voor mannen? Als we kijken naar kleine kinderen, dan komt de wens om zelf kinderen te krijgen ook bij kleine jongetjes voor, en ook bij Freud staan dergelijke kinderwensen beschreven. Klinisch materiaal over volwassen mannelijke patiënten toont eveneens dergelijke verlangens tot zwangerschap en baren.Ga naar eindnoot6. Deze bevindingen hebben echter bij Freud niet geleid tot een theorie over de mannelijke psychoseksuele ontwikkeling waarin het begrip baarnijd een plaats inneemt, zoals penisnijd bij hem de sleutel vormt voor de vrouwelijke seksuele ontwikkeling. In haar artikel ‘Rereading Freud on “Femininity” or why not womb envy?’ stelt de Amerikaanse filosofe Eva Feder Kittay dat een dergelijk begrip vijandig is aan de orthodoxe freudiaanse psychologie, gezien Freuds androcentrische opvattingen over vrouwelijkheid.Ga naar eindnoot7. De kinderwens van vrouwen wordt door psychoanalytici geïnterpreteerd als compensatie voor het gemis van een penis, dus als compensatie voor het lot geen man te zijn, terwijl de baarverlangens van mannen slechts verklaard worden in termen van mannelijke seksualiteit, zoals onderdrukte homoseksuele libido.Ga naar eindnoot8. Is de gedachte aan afgunst van mannen op vrouwen voor Freud zo onvoorstelbaar dat hij zich verliest in ingewikkelde constructies waarbij het vitale vermogen van vrouwen om kinderen te krijgen gekleineerd wordt tot een povere poging in het gemis van de penis nog enigszins te voorzien? En is die afgunst op vrouwen zo onvoorstelbaar omdat vrouwen te laag in aanzien staan om benijdenswaard te zijn? Zouden baar- en borstnijd dan ook toenemen naarmate de positie van vrouwen sterker wordt, dus naarmate de vrouwenemancipatie voortschrijdt?Ga naar eindnoot9. Een dergelijke sociologisering van penis- en baarnijd valt terug te vinden in Kittays' conclusies: ‘Als (..) penisnijd zijn belang ontleent (...) aan de sociale omstandigheden die het (de penis cb) met bepaalde macht bekleden, moeten we dan niet aanvoeren dat baarmoedernijd onderhevig is aan dezelfde sociale omstandigheden: die waarderen wat mannelijk is en devalueren wat vrouwelijk is? (...) de mogelijkheden van de “baarmoeder” kunnen zo gedevalueerd worden dat er geen plaats is voor afgunst. We kunnen alleen benijden wat we waarderen.’Ga naar eindnoot10. De baar(moeder)nijd mag dan, als we afgaan op de psychoanalytische theorie, geen belangrijke plaats innemen in de psychoseksuele ontwikkeling van mannen, ook de aan vrouwen toegeschreven penisnijd is door velen van hen niet direct omarmd als de essentie van hun gevoelsleven. Als we louter afgaan op de lichamelijke verschijning, dan is de jaloezie op het mannelijk geslacht voor velen niet zo vanzelfsprekend. Zo citeert de Frans-Zwitserse historicus Perrot in zijn boek over de veranderingen van het vrouwelijk lichaam, Werken aan de Schijn, enkele auteurs die de penis zagen als een hinderlijke onderbreking van de lichaamslijn, en het vrouwelijk lichaam als volmaakter beschouwden. Wanneer hij het lichaam van Albertine beschrijft spreekt Proust over haar buik die ‘de plaats verbergt die bij de man misvormd is, als door een kram die in een uitgehakt beeld is blijven steken.’ Het geslacht bij de man wordt | |
[pagina 31]
| |
als last en gebrek beschouwd niet alleen vanwege de ‘in het oog springende plek, waarop de aanval is gericht in een persoonlijk gevecht’, maar ook als ‘een hindernis voor het oog, hetzij als een onregelmatigheid op een oppervlak of als een onderbreking in het midden van een lijn. De harmonie van het vrouwelijk lichaam is geometrisch dan ook veel volmaakter (...)’.Ga naar eindnoot11. Als we voorbijgaan aan de esthetiek van het lichaam en bekijken welke afgunst op mannen door vrouwen erkend wordt, dan is dat die op de maatschappelijke positie van mannen: niet de penis, maar de positie wekt de afgunst. Door het eerste als symbool van het laatste te zien kon de penisnijd binnen analytische kring nog enigszins gered worden, al werd deze hiermee ontdaan van zijn biologische lading.Ga naar eindnoot12. Terwijl veel vrouwen het idee verwierpen dat zij als ‘de jaloerse sekse’ golden vanwege een aangeboren karaktertrek of vanwege die gehate penisnijd, konden zij wél instemmen met de gedachte dat zij afgunstig waren op het leven en de positie van mannen. En wel steeds meer naarmate de tweede feministische golf aansloeg, de woede op mannen groeide en de verontwaardiging over wat als hun achtergestelde positie beleefd ging worden. Daarmee werden ze toch weer de jaloerse sekse, maar dan nu vanwege de als legitiem ervaren machts- of positienijd. Vrouwen hadden immers, zo werd gevonden, alle reden voor afgunst en jaloezie. Voor afgunst, omdat mannen in hun ogen zoveel meer mochten, konden en waren. Voor seksuele jaloezie, omdat ze in de meeste gevallen afhankelijk waren van hun echtgenoot, van diens inkomsten en sociale positie, en zijn overspel een bedreiging van haar sociale bestaan kon betekenen. De ‘jealous sex’ is volgens de antropologe Margaret Mead voornamelijk de ‘insecure sex’: ‘De vrouw die bedreigd wordt met het verlies van de liefde, trouw, belangstelling of loyaliteit van haar man (...) voelt de wortels van haar sociale bestaan onder haar afgesneden.’Ga naar eindnoot13. In een artikel over ‘Minnenijd’ dat ik twaalf jaar geleden met Alex Korzec schreef in De Gids,Ga naar eindnoot14. benadrukten we vooral de samenhang tussen jaloezie, of ‘ontrouw-intolerantie’, verlatingsangst en economische onzekerheid. ‘Veel van de angst die vrouwen beving wier mannen in het verleden ontrouw waren, kwam voort uit de bedreiging die dit vormde voor hun economische zekerheid,’ citeerden we Jessie Bernard.Ga naar eindnoot15. Geheel in de geest van die tijd dachten, of hoopten we, dat er ‘afspraken’ te maken vielen waardoor overspel minder bedreigend zou zijn, regels waardoor de betekenis ervan min of meer werd afgesproken, zoals de regel dat het huwelijk de eerste loyaliteit moet zijn, alleenstaanden gemeden moeten worden en geen heimelijke ontmoetingen mogen plaatsvinden. Het idee dat een krachtige emotie als jaloezie zich door dergelijke afspraken zou laten intomen komt ons nu als vrij naïef voor, passend in de relatie-ideologie van die jaren, waarin jaloezie als teken van bezitsdrang werd veroordeeld en als ‘de nieuwe zonde van de bevrijde generatie’ gold. Hierbij werd sterk geloof gehecht aan de rationele hanteerbaarheid, bespreekbaarheid en afspraakbaarheid van emoties. Maar zelfs als men wat sceptischer is geworden over de mate waarin verhoudingen en emoties onderwerp kunnen zijn van rationeel overleg en beheersing, dan nog blijft het een interessante vraag of de kracht van de seksuele jaloezie afneemt als de positie van vrouwen sterker wordt, met name als hun hele financiële en sociale bestaan niet meer afhankelijk is van hun echtgenoot. Deze vraag lag ten grondslag aan de interviews die Emma Brunt hield met een aantal succesvolle vrouwen over hun jaloezieën. Ze citeert hierbij Simone de Beauvoir, volgens wie jaloezie voor een man gewoonlijk niet meer is dan een voorbijgaande crisis, net als de liefde zelf. Voor vrouwen daarentegen die hun hele bestaan, hun ‘raison d'être’, hebben opgehangen aan de relatie met een man, is het een geheel ander verhaal: ‘Haar lot ligt geheel en al besloten in iedere blik die haar minnaar werpt op een an- | |
[pagina 32]
| |
dere vrouw, omdat ze haar hele wezen met hem heeft geïdentificeerd.’Ga naar eindnoot16. De vrouwen met wie Brunt sprak verkeren in een andere positie: het zijn vrouwen die een eigen reputatie hebben opgebouwd, eigen ambities hebben gekoesterd en waargemaakt. ‘Ze hoeven niet bang te zijn dat hun sociale en psychische identiteit in rook opgaat op het moment dat de blik van een partner eventjes rust op een andere vrouw - ze bestaan niet alleen bij de gratie van zijn liefde of aandacht.’ En zelfs als de partner besluit de relatie te beëindigen, dan nog houden ze hun financiële zelfstandigheid, hun creatieve mogelijkheden, hun vriendenkring, kortom hun financiële en sociale bestaan. Zijn deze vrouwen toch jaloers, ook al hoeven ze niet te vrezen dat ze alles verliezen als ze de liefde van hun man verspelen? Hoe verschillend de verhalen ook zijn, toch blijkt uit de interviews één ding, en dat is dat deze succesvolle, financieel onafhankelijke vrouwen verteerd kunnen worden door ziedende jaloezieën. Ze hebben meer hulpbronnen tot hun beschikking die aangewend kunnen worden ter reparatie van het geschonden zelfgevoel, ze kunnen misschien de duur en totaliteit van de jaloezie engiszins beperken, maar jaloezie blijkt een te krachtig en fundamenteel gevoel om zich door iets als het behoud van werk, waardering en inkomsten te laten dempen of intomen.
Als de verkleining van machtsverschillen tussen mannen en vrouwen van weinig invloed is op de vrouwelijke jaloezie, geldt dat dan ook voor de jaloezie van mannen? Of zijn deze wél jaloerser op vrouwen geworden nu deze het huiselijk domein verlaten en meer met andere mannen verkeren? Deze laatste ontwikkeling vergroot zowel de kans op seksuele jaloezie als op afgunst. Op seksuele jaloezie, omdat vrouwen meer gelegenheid hebben tot geregeld contact met andere mannen, wat de mogelijkheden tot ontrouw vergroot. Aan dat laatste had ook al de ruime toegankelijkheid van voorbehoedmiddelen het hare bijgedragen. En de afgunst op vrouwen zou zijn toegenomen nu deze ‘hun’ gebieden betreden, met hen om banen concurreren, nu ze kortom steeds meer willen; en mannen, althans in hun eigen beleving, steeds minder krijgen en moeten ‘inschikken’. Van een toename van afgunst op vrouwen lijkt me eerder sprake te zijn dan van een versterking van hun seksuele jaloezie. Mannen hebben wellicht wat meer jaloerse angsten als hun vrouwen dagelijks met andere mannen verkeren en het zich economisch kunnen permitteren om hun huwelijk te riskeren. Maar de ‘crime passionel’ als een te begrijpen reactie op overspel getuigde van een intensiteit van de jaloezie die in deze tijd niet meer passend wordt gevonden. Misschien ging het daarbij ook meer om eer en ontering dan nu bij seksuele ontrouw het geval is. Volgens Germaine Greer ging het bij mannenjaloezie voornamelijk om eer en bij vrouwen om verlatingsangst.Ga naar eindnoot17. Al lijkt me deze scheiding in emoties niet zo rigoureus te maken, voorstelbaar is dat de verkleining van machtsverschillen tussen de seksen ook een egalisering in jaloerse reacties en emoties tot gevolg zal hebben. Een egalisering in jaloerse emoties, waarbij het bij mannen minder om verlies van eer zal gaan en bij vrouwen minder om de angst voor verlies van een economisch en sociaal bestaan, maar daarmee is de seksuele jaloezie geenszins verminderd of verdwenen. Jaloezie is een te diep geworteld en omvattend gevoel om zich al te veel te laten beïnvloeden door emancipatie- en egaliseringsprocessen.
Veel valt hierover te bedenken, weinig te bewijzen, en zeker niet met terugwerkende kracht ten behoeve van een vergelijking in de tijd. Dat geldt voor seksuele jaloezie, en zeker niet minder voor afgunst, een gevoel dat vrijwel altijd schuilgaat achter andere, edeler benamingen. Zo komt de term afgunst in de feministische literatuur niet of nauwelijks voor, terwijl het bij nadere beschouwing wel degelijk een rol speelde, als motor in de strijd. Al is afgunst niet het overheersende gevoel van de tweede | |
[pagina 33]
| |
feministische golf - en zeker niet van de recente stromingen waarbij het mannelijke minder nastrevenswaard wordt gevonden en het vrouwelijke wordt opgewaardeerdGa naar eindnoot18. -, toch speelt dit gevoel onmiskenbaar een belangrijke rol in de emancipatiestrijd. Dit was zeker het geval in de fase van de grote woede en verontwaardiging over de voorrechten van mannen, hun betere kansen op de arbeidsmarkt, hun hogere lonen, hun recht op een leven buiten de deur, en - last but not least - hun aanspraken op een betere behandeling binnen de deur. Een voorbeeld uit het dagelijks leven begin jaren zeventig, opgetekend voor de bundel met de ironische titel En ze leefden nog lang en gelukkig van de feministische uitgeverij De Bonte Was: ‘Want let maar eens goed op. Welke vrouw met betrekkelijk kleine kinderen komt ooit eens aan lezen toe? Welke vrouw kan ooit eens ongestoord met iets bezig zijn? Geen een. Vader wel. St, jongens, papa is moe, laat hem even rustig zijn krant lezen. En waar komt dat rare idee vandaan dat het grootste stuk vlees voor pa is? Omdat hij werkt? Dat is kolder. Alsof jij de hele dag op je kont gezeten hebt.’Ga naar eindnoot19. Wat is dit anders dan afgunst die de kop opsteekt: afgunst op ‘pa's privileges’, en woede op het eigen huisvrouwenbestaan?
Niet de legitimiteit of de voorstelbaarheid van deze emoties is iets waar ik nu verder op in wil gaan. Wat interessanter is zijn de verschuivingen in de gronden voor afgunst, de veranderingen in wat begerenswaard wordt gevonden, en vooral in dat waarop men meent zelf recht te hebben. Generaties lang vonden vrouwen het gewoon als hun man na een dag werken even rustig bijkwam met de krant, een glaasje en het grootste stuk vlees. Al zullen niet alle vrouwen vrede hebben gehad met deze taaken privilege-verdeling,Ga naar eindnoot20. toch heerste als dominant ideaal een omgangs- en gevoelscode die de sociologen Van Stolk en Wouters het ‘figuratie-ideaal van harmonieuze ongelijkheid’ noemden.Ga naar eindnoot21. Een dergelijke ‘harmonieuze ongelijkheid’ is sinds de tweede feministische golf sterk in diskrediet geraakt; als ideaal verguisd en als werkelijkheid gewantrouwd als bedenksel van mannen om hun superieure positie te rechtvaardigen en te continueren. En zo vrouwen, in de meeste gevallen oudere vrouwen, hun ongelijke verhouding met hun man niet als onplezierig (hebben) ervaren, dan wordt dit al gauw gezien als verdringing van haar eigen verlangens, als geïnternaliseerde mannenmacht-ideologie.Ga naar eindnoot22. ‘De gelukkige huisvrouw’ bestaat niet, zo luidde een tijdlang het oordeel binnen de vrouwenbeweging, en zo de huisvrouw zelf een andere mening was toegedaan, dan was zij ten prooi aan wat marxisten ‘vals bewustzijn’ noemen.
Nu begint de gelukkige huisvrouw in deze tijd inderdaad een zeldzaamheidswaarde te krijgen, maar betekent dat nu ook dat ze vroeger niet bestond? Het lijkt mij een van die typische ‘hodiecentrische’ vertekeningen om de onvredes van vandaag op vroeger te projecteren. Enig uitsluitsel kan alleen gegeven worden door zorgvuldig onderzoek van intieme ontboezemingen uit vroeger tijden, zoals in brieven aan vriendinnen of in dagboeken. Vooralsnog moeten we de mogelijkheid openhouden dat vrouwen vroeger in een ongelijke verhouding met hun man gelukkig konden zijn, levend in gescheiden werelden, in verschillende domeinen. Van afgunst op mannen viel niet veel te merken. De jaloezie betrof eerder andere vrouwen die het beter hadden getroffen, met hun man, hun kinderen, hun schoonheid of gezondheid.
De afgunst op mannen begint pas als collectief gevoel op te zetten als vrouwen zich met mannen gaan vergelijken; een vergelijking die dan ten gunste van het mannenbestaan uitvalt. Het eigen huisvrouwenbestaan wordt daarbij sterk gedevalueerd. Het vormt niet langer ook een bron van trots en tevredenheid, maar wordt nog slechts bekeken op zijn eentonige, beperkende en frustrerende kanten. Aan huis en huishouden wil men zo veel mogelijk ontsnappen, en het mannenleven wordt als begerenswaard gezien. Dat geldt, zoals gezegd, | |
[pagina 34]
| |
niet voor de hele vrouwenbeweging, maar zeker in het begin was de strijd tegen de achtergestelde positie van vrouwen geënt op het ideaalbeeld van het mannenbestaan. Steeds meer vrouwen willen ook een leven met werk buitenshuis, een eigen inkomen en een identiteit die niet langer wordt ontleend aan de relatie tot anderen (i.c. man en kinderen).
Opmerkelijk is, wederom, niet dat vrouwen dat willen; interessant is dat ze dat op een gegeven moment gaan willen. Het groeiend gevoel van onbehagen bij een groeiend aantal vrouwen vindt een invloedrijke vertolking in een artikel van Joke Kool-Smit in De Gids, ‘Het onbehagen bij de vrouw’,Ga naar eindnoot23. dat algemeen als ‘startsein’ wordt beschouwd van de tweede feministische golf. De doeleinden hierbij zijn het verwerven van economische onafhankelijkheid: werk buitenshuis, en de mogelijkheid de zorg voor huis en kinderen (gedeeltelijk) aan anderen over te laten (door de instelling van een vijfurige werkdag voor mannen en vrouwen, zodat de taken binnenshuis eerlijker verdeeld kunnen worden, en door de instelling van kinderopvangarrangementen). Werd het buitenshuis werken tot dan toe als een niet erg te benijden mannenplicht beschouwd, in deze periode wordt het gezien als een recht dat door vrouwen verworven moet worden. Het is de taal van recht en onrecht geworden, van woede en verontwaardiging, van strijd en onderhandeling. Werd de ‘harmonieuze ongelijkheid’ van vroeger al gewantrouwd, nu lijkt er vooral sprake van een ‘disharmonieuze gelijkheid’, zoals de historica Marjolein Morée de hedendaagse verhoudingen typeert. ‘Vrouwen vergelijken zich niet langer alleen met andere vrouwen om te concluderen dat ze het nog goed getroffen hebben,’ zo luidt een van haar bevindingen in een onderzoek onder twee generaties buitenshuis werkende moeders. ‘Ze vergelijken zich nu ook met mannen en vooral met hun eigen man, en eisen een gelijk aandeel op tal van terreinen. Meer vrouwen neigen (...) ertoe een grotere gelijkheid in de taakverdeling als recht te zien en niet langer als gunst (...)’Ga naar eindnoot24.. Van ‘bevelshuishouding’ naar ‘onderhandelingshuishouding’, zo typeerde De SwaanGa naar eindnoot25. deze verschuiving; een onderhandeling over taak- en gebiedsverdeling, gevoerd in termen van ‘rechten’ en gevoed door een krachtige afgunst op wat als privileges van de bevoorrechte sekse wordt gezien.
Is de afgunst dan toegenomen nu de machtsverschillen tussen de seksen zijn verminderd? Het was een van de vragen die we stelden in het eerder genoemde artikel over ‘Minnenijd’. Er zou aan de ene kant minder aanleiding voor afgunst bestaan, dachten we, omdat de mogelijkheden voor vrouwen met de afname van de machtsverschillen minder beperkt waren geworden. Maar ook het omgekeerde vonden we voorstelbaar: met de toename van de kansen op aantrekkelijke posities voor vrouwen waren mannen meer dan vroeger concurrenten geworden, en kwamen daarmee meer ‘in aanmerking’ voor afgunstige gevoelens (over de afgunst van mannen op vrouwen hadden ook wij het nauwelijks). Het leek ons waarschijnlijk dat afgunstgevoelens het grootst waren als vrouwen dezelfde posities als mannen nastreefden en als de kansen hiervoor wel in theorie binnen bereik lagen, maar deze toch niet of nauwelijks haalbaar waren. Dat laatste lijkt me, ruim tien jaar later, onmiskenbaar het geval. De frustraties waren het grootst of kwamen het krachtigst tot uiting bij goed opgeleide vrouwen, die tijdens hun studie deelgenoot waren van een leven met andere aspiraties, en zich toch gedoemd zagen tot een leven, of in elk geval enkele jaren, van opsluiting met kleine kinderen (zo luidde toen de beleving van het moederschap).
Het is een bevinding die overeenstemt met de sociologische literatuur: sociale ongelijkheid wordt als onverdraaglijker ervaren naarmate ze afneemt.Ga naar eindnoot26. Ook de theorieën over opstand en revoluties melden iets vergelijkbaars: revoltes breken niet uit als de nood het hoogst is, maar als de machts- en welvaartsverschillen al aan het afnemen zijn; als de verwachtingen | |
[pagina 35]
| |
harder zijn gestegen dan de mogelijkheden deze te realiseren. Deze bevindingen zijn uitgewerkt voor de verhoudingen tussen de sociale klassen, maar niet - bij mijn weten - voor die tussen de seksen.
Met de afname van de machtsverschillen tussen mannen en vrouwen is de onderlinge afgunst globaal gezien toegenomen: de afgunst van vrouwen op mannen - voor zover ze een emancipatorisch gelijkheidsideaal nastrevenGa naar eindnoot27. -, maar ook de afgunst van mannen op vrouwen. Toen de werelden gescheiden waren, waren mannen voor vrouwen ‘hors concours’: ze waren afgunstig op andere vrouwen, die het beter getroffen hadden dan zijzelf. En dit gold over en weer: ook voor mannen gold dat hun afgunst en rivaliteit andere mannen betrof die sterker, hoger of in andere opzichten superieur waren. Vrouwen waren voor mannen ‘te laag’, voor sommigen misschien ‘te hoog’Ga naar eindnoot28., in elk geval ‘te anders’ om te benijden of mee te rivaliseren. Mannen voelen zich bedreigd door het oprukkend legioen van ambitieuze vrouwen, die nu niet meer alleen óók willen timmeren, maar nu - erger nog - hun werkplek binnenmarcheren en met hen concurreren om posities.Ga naar eindnoot29. Ze voelen zich in verwarring gebracht omdat ze nu met vrouwen moeten rivaliseren, wat in de tijd van de gescheiden mannen- en vrouwenwerelden niet nodig was. Maar het is niet alleen een kwestie van onwennigheid: ze ervaren het oprukken der vrouwen ook als machtsverlies, en voelen zich ook afgunstig. Waren de vrouwen thuis al de baas, nu willen ze ook nog van alles te zeggen hebben op de gebieden buiten de deur, op hún gebieden (aldus de mannenbeleving). Ze willen, kortom, alles: kinderen en werk, het moederschap en een carrière. Ook de psychoanalyticus Groen merkt in zijn boek Afgunst regeert de wereld deze ontwikkeling met lede ogen op. Mannen zullen zijns inziens altijd afgunstig op vrouwen blijven, omdat ze het beeld van de almachtige moeder wel nooit geheel zullen kwijtraken. Over de vraag of mannen als gevolg van het emancipatieproces afgunstiger op vrouwen zijn geworden laat hij zich niet uit, maar wel noemt hij het feit dat het de vrouwen zijn die de kinderen krijgen als complicerende factor bij het opbouwen van een carrière. Soms lijkt het, aldus Groen, ‘of zij het één en het ander willen, of zij de specifieke vrouwelijke functies willen uitvoeren en tegelijkertijd, net als mannen dat vroeger al deden, banen en carrière willen.’Ga naar eindnoot30. Dit nu, lijkt me, is de in een notedop uitgedrukte afgunst van mannen op vrouwen die nu ‘alles’ willen: én kinderen én een baan, het moederschap en de toegang tot het openbare leven. Afgunst of verontrusting? Of spelen ook boosheid en angst mee in de geïrriteerde reacties op de machts- en gebiedstoename van vrouwen? Volgens Nancy Friday in haar recente boek Jealousy is dat laatste het geval: mannen hebben de touwtjes niet meer in handen, de vrouwen ontglippen hun, en dat maakt ze bang, boos en afgunstig. ‘Never has male resentement of women's power been greater. Never has the definition of masculinity been shakier.’ Ze citeert de directeur van een groot bedrijf: ‘The minute a woman steps up the corporate ladder, men in middle management get absolutely terrified.’ Uit een onderzoek onder Amerikaanse echtparen blijkt dat hoe ambitieuzer de vrouw, hoe groter de kans dat de man een eind aan de relatie wil maken. Nieuwe huwelijken waarin de vrouw ambitieus is blijken minder stabiel. De opkomst van feministische waarden betekent, aldus Friday, dat we een radicale verandering gaan zien in de manier waarop jaloezie werkt. ‘The bargain of male as good provider and female as caretaker was rooted in economic necessity. Economics have changed. Nobody knows what the new bargain will be.’Ga naar eindnoot31.
Ongemakkelijk en onzeker voelen beide partijen zich in deze veranderende ruilverhouding, zowel de mannen als de vrouwen. Onzeker over wat ze willen en te willen hebben, over wat gunsten zijn en wat rechtenGa naar eindnoot32., en met wie | |
[pagina 36]
| |
ze zich mogen vergelijken. Betrof de vergelijking van vrouwen vroeger vooral andere vrouwen, en in veel gevallen (de generatie van) hun moeders, thans vergelijken veel vrouwen zich met mannen; en deze laatste vergelijking stemt in veel gevallen in grotere mate tot afgunst en ontevredenheid dan de eerste.Ga naar eindnoot33. Het egaliseringsproces dat de vrouwenemancipatie met zich meebrengt - waarbij vrouwen meer toegang krijgen tot mannendomeinen en mannen zich meer gaan bezighouden met huishouden en opvoeding - heeft er toe geleid dat de afgunst de seksebarrières is gaan overschrijden. En bovendien is toegenomen naarmate de machtsverschillen tussen de seksen zijn verminderd. Hoe meer de eertijds machtiger groep nabij is gekomen, hoe onverdraaglijker de verschillen zijn geworden, of in elk geval hoe gecompliceerder de gevoelens over de (nog) bestaande verschillen. Zo zijn mannen afgunstig op het feit dat vrouwen zich makkelijker (vroegere) mannenposities eigen maken dan omgekeerd. Afgezien van het fysieke onvermogen tot zwangerschap speelt hierbij ook de sociale waardering een rol: het (gedeeltelijk) overnemen van huishoudelijke en opvoedingstaken wordt door weinig mannen ervaren als domeinwinst; door de meesten als afgedwongen concessie, en in het somberste geval als teken van mislukking. Aan de oude afgunst op vrouwen dat ze niets hoefden te ‘doen’ (i.c. betaalde arbeid verrichten) om toch iets te ‘zijn’ (i.c. echtgenote of moeder) is een nieuwe toegevoegd: als hun werk hun niet bevalt kunnen vrouwen altijd nog zonder gezichtsverlies terugvallen op het moederschap.
De afgunst van de ene partij vormt de keerzijde van de andere. Het binnendringen door vrouwen van de vroegere mannendomeinen kan dan wel, globaal gezien, meer sociale waardering genieten dan de opkomst van het ‘huismanschap’, maar dat betekent nog niet dat het eerste probleemloos geschiedt. De afgunst van vrouwen betreft de grotere zelfverzekerdheid waarmee mannen in hun werk functioneren. Ze lijken minder gebukt te gaan onder faalangsten en de sociale en psychische dwang zich steeds te moeten bewijzen; minder ook onder schuldgevoelens ten opzichte van huisgenoten en collega's (het gevoel altijd tegenover iedereen tekort te schieten). Ze kunnen zich een zekere zorgeloosheid permitteren over de organisatie van het huishouden, iets dat werkende moeders zéér afgunstig kan maken. De afgunst van mannen op de macht- en terreinwinst van vrouwen is niet alleen voor henzelf ongemakkelijk, maar ook voor hun vrouwen. Veel vrouwen vrezen de afgunst van hun echtgenoot op hun vergrote bewegingsvrijheid en zijn bang hun nieuwe mogelijkheden volledig te benutten, omdat ze beseffen dat hun man zich daarbij vaak ‘niet zo prettig’ voelt. Zoals vroeger vrouwen een pas achter hun man liepen, zo houden veel vrouwen zich nu zelf ‘eronder’, uit vrees voor zijn irritaties, de ruzies, en uiteindelijk de verlating. Een oude angst in een nieuwe verhoudingsen gevoelsconstellatie. Wat ook onveranderd blijkt te zijn gebleven is uiteindelijk de afgunst op de lichamelijke verschillen. Na velerlei pogingen om de versmade penisnijd te herdopen in een aanvaardbare machts- of positienijd blijkt de nog resterende afgunst op mannen voor een deel het fysiek te betreffen, het enige onuitroeibare verschil. ‘Hoe hard je ook traint,’ zei een feministe me laatst in een gesprek over afgunst en jaloezie, ‘altijd word je wel onder het rennen door een man gepasseerd.’ En dat wordt, na al die strijd, onverdraaglijk gevonden.
Met dank aan Martine Groen, Arend Jan Heerma van Voss, Annet Mooij, Bram van Stolk en Jolande Withuis. |
|