van de jacht op joden die zich aan het bevoegde nationaal-socialistische gezag hadden onttrokken.
Gezien de problemen die wij in Nederland met - als gezegd - bijvoorbeeld krakersgroepenautonomen en hun weergave van politieoptreden hebben (ik herinner aan het incident van de publikatie van adressen van politiefunctionarissen) zou dit bij wijze van spreken een reden hebben kunnen vormen deze film niet te vertonen, laat staan via tv uit te zenden.
2. Uit recensies plus verder commentaar kreeg ik de indruk dat met deze film gesuggereerd werd dat de Verenigde Staten, met meer van dit soort mannen, en gesteund door een publieke opinie, de oorlog in Vietnam zouden hebben kunnen ‘winnen’.
Het tegendeel lijkt mij het geval. ‘Rambo’ behoort tot een kleine elite-eenheid (trouwens óók vrijwel uitgeroeid) die zich met een hoogst speciale opleiding de technieken heeft eigengemaakt die ‘de vijand’ (Vietcong) meer algemeen hanteerde. Volgens de film is Rambo in staat, mits in zijn element, de jungle, in zijn eentje en zonder enige steun een politiemacht met complete moderne uitrusting te weerstaan. Dat demonstreert alleen maar wat een vijandelijk meervoud, wel degelijk met hulp van de plaatselijke bevolking en op meer bekend terrein, kon opbrengen. Oftewel - indien men de film au sérieux neemt - dat de Amerikaanse onderneming in Vietnam van de aanvang af een verloren zaak moest zijn, en altijd zou zijn.
3. De gevreesde werking van de Rambo-film op Hungerfordachtigen. Reeds in het begin van de jaren vijftig trok de Amerikaanse psychiater F. Wertham (Seduction of the innocent) te velde tegen de kongsi van pulp-uitgevers, die met hun strips gewelddadigheid onder jongeren zouden bevorderen.
Nu heb ik de indruk dat gewelddadigheden in de laatste tientallen jaren inderdaad een meer ‘smerig’ karakter zijn gaan vertonen. Is dat dan een gevolg van het, sedert Wertham, ook uitvoerig op televisie vertoonde geweld?
De ‘strip-kongsi’ bracht tegen Wertham een batterij onderzoekers in het veld die bevonden dat de geweld-strips juist een sedativum vormden. Jeugdigen waren opgezadeld met enorme hoeveelheden agressie jegens ouders en onderwijzers die juist als een bliksemafleider uit het zieleleven afgevoerd werden.
Soortgelijke argumenten dus als aangevoerd bij de liberalisering van pornografie. Bij pornografie lijkt mij het argument wat sterker voor zover een belangrijk deel van de consumenten de produkten als masturbatie-prothese aanwenden waarbij inderdaad potentie wordt afgevoerd.
De eeuwige kip en ei-vraag maskeert mijns inziens een veel onmiskenbaarder mechanisme. Wanneer er een markt is voor het aanschouwen van geweldpleging - en ik betwijfel niet dat die er is - dan verdringen zich producenten die daaraan gaarne hun stuiver verdienen. Alleen al concurrentie-overwegingen zullen een aanbod opleveren dat zeker niet in ‘kwaliteit’ bij de vraag achterblijft. In deze wisselwerking ontstaat gemakkelijk een spiraal, of escalatie. De vraag is dan of, door wie en hoe in zo'n ontwikkeling ingegrepen kan en moet worden.
Daarmede is een andere vraag echter nog niet opgelost. Ik stelde al dat ver voor ‘Hungerford’ de Verenigde Staten al een redelijke opbrengst aan dat soort incidenten kende.
Maar dichter bij huis kenden en kennen sinds lang de ons omringende en onderling zo verschillende landen als het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en het vroegere Duitsland de nodige Haig's en Christies, Landru's en Pétiot's, Haarmannen en Kürtens. Vrij eerzame burgers, die bij hun arrestatie echter een meervoudige jarenlange moordcarrière achter zich bleken te hebben. In ons land moeten wij daarvoor een dikke eeuw terug om ‘Goeie Mie’ in Leiden te vinden, voordat in de jaren zestig - maar dan vanuit minder eerzaam milieu en op toch nog bescheidener schaal - zich éénmaal