| |
| |
| |
Frans Boenders
Brief van een trouble-fête uit Tibet
Lhasa, juli 1987
Lieve Monika van Paemel,
Ik vind het doodzonde om de rust die het Tibetaanse hoogland mij geeft te verstoren. Maar, lichtzinnig zoals steeds, heb ik u beloofd enkele gedachten op papier te zetten over het Vlaamse intellectuele landschap. Belofte maakt schuld, en schuldgevoel levert nu eenmaal onrust op.
Verwacht van mij geen geëxalteerde contrasten tussen de kleinheid van Vlaanderen en de grootsheid van Tibet. Niets is zo makkelijk, zo futiel als te smalen op de tekortkomingen van het eigen land wanneer men het voorrecht smaakt een comfortabel geografisch perspectief te hanteren. Ik kijk van bijna vierduizend meter hoog in gedachten neer op een voorschoot land naast de zee - maar dat inspireert me geen gevoelens van geringschatting. Integendeel. Ik voel me, in Lhasa als elders, helemaal een gelukkig kind van de Nederlandse cultuur. En mijn besef van de betrekkelijkheid van de Nederlandse levensvorm hoef ik niet te voeden in het oosten. Dat heb ik thuis ook al.
Schrijf ik u, en via u de lezers van De Gids, mijn bedenkingen over Vlaanderen of over België? Dat is de twijfel die mij steevast overvalt wanneer Nederlanders het over ons geestesklimaat hebben. Wat zij, meen ik, daarin waarderen, is precies de Belgische context van onze Nederlandstalige cultuur. Ook ik vind het aantrekkelijk, voortdurend blootgesteld te staan aan een taal die niet de mijne is, die een bredere uitstraling heeft dan het Nederlands, en die ik bovendien gaarne hoor en spreek. Het dwingt me mijn moedertaal extra te verzorgen, haar zo verfijnd mogelijk te gebruiken en haar als cultuurtaal weerbaarder te maken in een levendige tweetalige situatie.
Helaas, weinig Nederlanders geven er zich rekenschap van dat de feitelijke contacten tussen het Nederlands en het Frans in België steeds schaarser en armer worden. De ‘culturele autonomie’ heeft ervoor gezorgd dat het mogelijk is, ook voor gestudeerden, dagelijks in Brussel te werken en te leven zonder een meer dan toevallig en slordig gebruik van een andere dan de moedertaal. Weet u, ik moet altijd hartelijk lachen om het fabeltje dat Brussel de hoofdstad van Europa wordt genoemd. Het correspondeert met geen enkele levende realiteit, enkel met het ideaal van een handjevol hogere ambtenaren en een paar bevlogen politici. Brussel is niet eens de hoofdstad van de Vlamingen, laat staan van de Europeanen.
Het gebeurt mij meer dan eens dat ik in Tokio, Delhi of Peking voor het eerst Franstalige Belgen ontmoet die zich op enig niveau met kunst, literatuur, muziek of wetenschap bezighouden en van wie ik in Brussel, of elders in België, nog nooit had gehoord. Brussel is een schimmenstad, België een oerwoud op Disneyland-formaat. Simon Leys, het alter ego van de voortreffelijke Belgische sinoloog Pierre Ryckmans, is in Vlaanderen enkel bij het intellectuele ogelijn bekend, vaak nog via de in Nederland uitgebrachte vertalingen van zijn essays. Ik zelf zocht met hem contact toen hij al in Australië doceerde. Dat Leys/Ryckmans
| |
| |
zich bij voorkeur in het Frans uitdrukt kan geen toeval heten voor zijn betrekkelijke onbekendheid bij het lezende Vlaamse publiek. De Nobelprijswinnaar Ilya Prigogine woont in Brussel op enige steenworpen afstand van de plek waar ik werk. Het is typerend voor Belgische toestanden dat ik hem eerst in Washington leerde kennen, en dat hij mij toen voorstelde om voor de brt Engels te spreken. Vlaanderens grootste cultuurfabriek, de Belgische Radio en Televisie, werkt onder één dak met de Radio Télévision Belge. Maar contacten tussen de cultuurwerkers van beide omroepen bestaan enkel op het persoonlijke vlak. Enkele jaren geleden lukte het de brt mijn televisiedocumentaires over oosterse religies te verkopen aan zulke landen als Duitsland, Frankrijk en Nederland - niet aan de Franstalige buurman. Wij kennen elkaar simpelweg niet. Te vrezen valt dat wij geheel en al onverschillig voor elkaar zijn geworden.
Onlangs ging een storm van protest op toen een parlementslid voorstelde de benaming brt te vervangen door vrt (Vlaamse Radio en Televisie). U zult mij voldoende kennen om te vermoeden dat ik wel de laatste zal zijn om een dergelijke naamsverandering te verdedigen. Maar, alles wel beschouwd, zou vrt de reële ontwikkeling van de jongste decennia voortreffelijk samenvatten. Op cultureel gebied is België een stille dood gestorven. Van de glorieuze negentiende eeuw blijft nagenoeg niets meer over. De geestelijke scheiding tussen Nederlands- en Franstaligen is een feit.
Ik behoor niet tot hen die geloven dat er een weg terug is. Om maar iets te noemen: de verdeling van de onschatbare bibliotheek bij de ‘splitsing’ van de universiteit van Leuven in kul-ucl is niet meer te herstellen. De plaats waar Nederlandstalige en Franstalige schrijvers, kunstenaars en kunstminnaars elkaar zouden kunnen ontmoeten - het Paleis voor Schone Kunsten in Brussel - wordt, zoals alle ‘parastatale’ instellingen in België, verziekt door de politisering. Artiesten als Fernand Khnopff en René Magritte worden door de Franse ‘gemeenschap’ ingelijfd, een kunstenaar als James Ensor, die zich in geschrifte in beeldrijk Frans uitdrukte, door de Vlaamse ‘gemeenschap’. Als de Franse ‘gemeenschap’ een tentoonstelling over het Belgische symbolisme in Tokio of Parijs organiseert, zoekt men vergeefs naar symbolistische schilders die in een Vlaamse provincie hebben geleefd. De belangen van de in Brussel wonende Nederlandse beeldhouwer César Bailleux worden door de Franse ‘gemeenschap’ behartigd. Omdat zijn naam Frans klinkt? De laatste in het Frans schrijvende Vlamingen sterven uit, volstrekt onbekend in het landsdeel waar zij wonen.
De vraag rijst wat het alternatief is voor wat vroeger de Nederlandstalige Belg was. Nu heet hij Vlaming, zoveel staat vast. Of hij dat leuk vindt of niet.
Vroeger heette het departement cultuur ‘ministerie van Nederlandse cultuur’; nu heet het ‘ministerie van de Vlaamse gemeenschap’. Vindt u dat een vooruitgang? Ik niet. De taal die ik spreek en schrijf, is het Nederlands, niet het Vlaams. Dat Vlaams niet bestaat, weten u en ik. Maar dat neemt niet weg dat, in welk buitenland ik ook kom, ik steeds weer moet uitleggen hoe de vork in de steel zit. Een uitleg waar geen mens wat van begrijpt. Het zit dan ook oeverloos ingewikkeld in elkaar.
De Vlaamse Beweging heeft - naast talrijke andere zaken - bereikt dat er vandaag in België min of meer goed Nederlands wordt gesproken en geschreven. Op het ogenblik dat de Vlaamse Beweging (met verdiende felicitaties om de bewezen diensten, dat spreekt) zichzelf pudiek zou moeten opheffen, wordt het predikaat Vlaams aan alles toegekend wat Nederlands behoort te heten.
Ik geloof niet, lieve Monika van Paemel, dat ik de enige ben die het moeilijk blijft hebben met de vermenigvuldiging van de woorden Vlaanderen en Vlaams die ik om me heen zie. Als de rest van Vlaanderen dat vanzelfsprekend zou vinden, waarom besteedt de huidige minister van Vlaamse cultuur dan handenvol
| |
| |
geld aan het maken van reclame rond de slagzin Vlaanderen leeft? Wie echt leeft, hoeft niet daarop geattendeerd te worden door middel van schreeuwerige reclamecampagnes. Hoe absurd, hoe vernederend het is als Nederlandstalige Belg met een dergelijke etatistische publiciteit geconfronteerd te worden, realiseert men zich wanneer men ‘Vlaanderen’ door ‘Nederland’ of ‘Frankrijk’ vervangt. Wie in Nederland zou het nemen dat zijn cultuurminister departementsgeld zou verkwanselen aan reclame over hele krantepagina's en reuzengrote affiches uitgesmeerd, met de mededeling dat het land leeft? Ik meen, zo'n minister kan wel inpakken. In Vlaanderen protesteert geen hond. Ik geloof, lieve Monika van Paemel, dat wij - ik bedoel: de Vlaamse ‘gemeenschap’ - met deze opgedrongen en gênante campagne een absoluut dieptepunt van fraseologie hebben bereikt. Het enige dat de minister ermee heeft bewezen, is dat de term Vlaanderen beladen is en blijft, dat hij nooit meer met achteloze vanzelfsprekendheid kan worden gebruikt.
Twee hypotheses dringen zich op. Ofwel Vlaanderen is dood, ofwel Vlaanderen heeft nooit bestaan. Ik voel wel het meest voor de tweede veronderstelling. Immers, behalve als graafschap en als twee provincies, heeft Vlaanderen tot dusver enkel geleefd als ideaal. Vlaanderen heeft nooit écht bestaan, vandaar dat het zo'n taai leven leidt als wenkend droombeeld, als mythe. De juridische, de staatsrechtelijke werkelijkheid die sedert 1980 Vlaanderen heet - de culturele gemeenschap, het economisch gewest, de raden en uitvoerende organen - streeft naar maximale autonomie binnen de gefederaliseerde staat België c.q. naar een volwaardige eigen staat. Vlaanderen blijft dus een hersenschimmig bestaan leiden, als steeds wenkend streefdoel, als eeuwige fictie.
Het toppunt van begripsverwarring bereikte onze Vlaamse ‘gemeenschapsminister’ van cultuur, toen hij eerder dit jaar uitpakte met een Bulgaarse inpakker die iets had gedaan met Amerikaanse eilandjes. Christo moest als artistieke clown optreden in het wetenschappelijke circus van Flanders' Technology (dat Engels!), nota bene met een ‘project’ dat al vier jaar eerder in het Amerikaanse Miami was gerealiseerd. De opgewarmde kost werd, naar gedegen Vlaams gebruik, met feestelijk tromgeroffel aan de Vlaamse ‘gemeenschap’ geserveerd. Midden op het frontispice van de luxueus met linnen ingebonden catalogus, die de manifestatie begeleidde, prijkte de ministeriële kreet Vlaanderen leeft. Pagina twee van genoemd drukwerk werd geheel gevuld met een foto. Daarop spreekt de Bulgaar bezwerend in op de met schier religieuze ingetogenheid luisterende Vlaamse bewindsman. Het onderschrift werkt pathetisch in zijn quasi-historische mededeling: ‘Gemeenschapsminister van Cultuur, Patrick Dewael, bracht op zaterdag 14 maart een bezoek aan Christo in zijn atelier te New York.’ Als ging het om een hoogdag in het leven van de jonge Vlaamse staat! Of Vlaanderen leeft? Nee, Vlaanderen laat zich inpakken. Alles voor Vlaanderen, Vlaanderen voor Christo. Waar hebben we dat nog gehoord?
Maar een cultuur, een volk stelt nog wat meer voor dan zijn politici, zijn ‘leiders’, zult u zeggen. Beslist. Beangstigend vind ik dat men in Vlaanderen nooit kunstenaars of intellectuelen tegen ‘hun’ politici of ‘leiders’ hoort polemiseren. Kritiek staat in Vlaanderen gelijk met jezelf buitensluiten. Blijkbaar leven er vrijwel alle kunstenaars en schrijvers in de stille verwachting, vroeg of laat alsnog uit de staatsruif te eten, een staatsprijs in de wacht te slepen, bij de koning op de koffie te worden uitgenodigd.
Terwijl miljoenen franken worden besteed aan het propageren van een fictie (Vlaanderen leeft), staan enkele honderden geduldig en onderdanig te wachten op een kruimel staatssteun om een speelfilm te draaien, zich aan het schrijven van een dichtbundel te zetten, een tentoonstelling te krijgen. Het cynische antwoord dat de wachtenden wordt gege- | |
| |
ven is dat de nieuwe ministeriële beleidslijn ‘andere accenten’ legt. In plaats van geld te krijgen om aan hun film te beginnen, wordt de filmers een beurs aangeboden om in de Verenigde Staten een cursus scenarioschrijven te volgen. Vooruit, jongens en meisjes, terug naar school! In plaats van geld en hersenen te besteden aan tentoonstellingen die Vlaamse kunstenaars in Parijs, Londen of Berlijn enige bekendheid konden geven, pompt het departement vele miljoenen franken in overbodige centra als De Brakke Grond in Amsterdam, waar de Amsterdammers, heel begrijpelijk, vooral de Belgische bieren komen savoureren. Geen mens in Vlaanderen die zich afvraagt of het succes van een café met een culturele reüssite mag worden gelijkgesteld.
Waarom maken Vlamingen zich nooit zorgen over het overwegend lage niveau van hun artistieke en intellectuele voortbrengselen, en altijd over het evenwicht tussen de levensbeschouwelijke opties ervan? Niemand zoekt naar de redenen waarom het publiek nauwelijks musea bezoekt, iedereen juicht toe wanneer nog maar eens een nieuw museum wordt geopend. Steeds weer om het ‘evenwicht’ te waarborgen. De Vlaming heeft zo stilaan het meesterschap bereikt in het dansen op het slappe koord tussen vrijzinnigheid en katholicisme, maar wat zijn dans beduidt bevroedt geen mens. Bij het toekennen van baantjes en prijzen is het afwegen geblazen tussen ‘ideologische’ gezindheden om het ‘cultuurpact’ niet in het gedrang te brengen. Kunstenaars verenigen zich in christelijke en vrijzinnige genootschappen. Daar prijzen ze het werk van hun geestverwanten hemelhoog, daar zwijgen ze dat van de ‘tegenstander’ dood.
Bekrompenheid, inhoudelijke achterstand, mediocriteit: men zoekt deze kwalen in Vlaanderen te genezen door de oprichting van steeds nieuwe instellingen, adviesraden, commissies, universiteiten en musea. Wat deze laatste aangaat, bestaat er sedert enkele jaren een museale paradox. Vlaanderen barst zo langzamerhand van de musea voor hedendaagse kunst - waar men na de openingsreceptie zelden iemand aantreft, een verdwaalde Nederlander niet te na gesproken -, terwijl de museummensen steeds harder en pathetischer roepen dat zij geen geld meer hebben om behoorlijk te functioneren. Ondertussen kent het cynisme ook op dit gebied geen grenzen: elke minister van cultuur sticht tijdens zijn ambtstermijn een koppel verse musea en culturele centra om het ‘evenwicht’ en het ‘pluralisme’ te waarborgen. Het ene museum specialiseert zich in internationale kunst, het tweede legt zich toe op Vlaamse kunstwerken, het derde op Belgische, het vierde op provinciale... en dat allemaal in een straal van zestig kilometer.
't Zijn de experts die beslist hebben dat boven geschetste gang van zaken talloze culturele weldaden over het Vlaamse volk zou verstrooien!
Een deskundige is in Vlaanderen in de regel een hoge ambtenaar met pensioen die zo nobel is, in weerwil van zijn officiële rust, nog een baantje te aanvaarden om zijn uitzonderlijke kundigheid ten dienste van de ‘gemeenschap’ te stellen.
De expert heeft zitting in aankoopcommissies. Hij adviseert de minister. Hij kent prijzen en beurzen toe. Hij zalft en hij geselt. Hij opent plechtig tentoonstellingen. Vooral: hij laat andere deskundigen aanstellen - van een andere ‘ideologische’ en ‘levensbeschouwelijke’ strekking dan de zijne, dat spreekt. Het ‘evenwicht’, niet? Samen zorgen de experts voor het ‘pluralisme’ binnen de deskundigheid.
Experts zijn in Vlaanderen meestal zo geweldig deskundig dat zij nergens kunnen worden gemist. Men treft dezelfde deskundigen overal aan. Zelfs Godfried Bomans, die toch Vlaanderen in zijn hart had gesloten, verbaasde zich in Een Hollander ontdekt Vlaanderen over de omstandigheid dat er geen Vlaming van enige importantie te vinden is die met één baan of functie vrede neemt. (Ik steek de hand in eigen boezem en beken dat, blijf ik nog even in leven en kijk ik niet uit, ik onder de functies en
| |
| |
opdrachten bedolven dreig te raken. Zou ik straks in Vlaanderen als een universeel expert worden beschouwd?)
De afwisseling der garde is nooit Vlaanderens sterkste kant geweest. Professoren zijn tevens voorzitter van raden van bestuur, parlementsleden, ministers en kranteschrijvers. En ze blijven dat tot op hoge leeftijd. De huidige minister van cultuur, zowel ambtelijk als artistiek een onbeschreven blad, laat zich in de beeldende kunst voorlichten door een gepensioneerd advocaat; zijn voorganger Karel Poma liet zich voorlichten door een schoolhoofd in ruste.
Nu is zoveel zeker, dat de cumulatie van functies en de vergrijzing van de bestuurders leiden tot eenzijdigheid in de machtsverhoudingen en geslotenheid van de regentenrangen. Het gaat zover dat ook in de kunst - waar de wind van de schepping vrij behoort te waaien - niet de maker maar de organisator het voor het zeggen heeft. De gestalte van de kunstenaar verbleekt naast het spotlight dat de museum-, de festival- of de operadirecteur op zichzelf laat schijnen. Vlaanderen is een land van cultuur- en kunstorganisatoren geworden. De Munt verwerft onder Gerard Mortier wereldfaam, maar tot dusver heeft geen enkel leesbaar beschouwend stuk over opera er het licht gezien. Het Festival van Vlaanderen lokt voor het eerst in de Vlaamse geschiedenis horden artsen en plattelandsnotarissen van de bridgetafel weg naar de concertzaal, maar aan het hele evenement valt niet de minste idee of visie te bespeuren.
De vrijheid van de artistieke schepping wordt, van haar ontluiken af, ingeperkt en gestuurd door ‘begeleiding’ van animatoren, organisatoren en andere cultuurambtenaren. Vlaanderens overgang van culturele wildernis naar cultuurconsumptiepark is zonder een schijntje bezinning verlopen.
Vlaanderen heeft nog nimmer zulke aantallen universiteiten, musea en culturele centra bezeten als vandaag. Helaas is deze nogal lachwekkende vermenigvuldiging niet gepaard gegaan met waarachtig pluralisme, laat staan met een visie. De instellingen en centra worden bevoogd en hopeloos gepolitiseerd door het cultuurpact. Daardoor treft men er politiek gekleurde maar cultureel kleurloze bestuurders aan die worden gestuurd door partijen, vakbonden en ‘levensbeschouwelijke’ verenigingen voor cultuur en maatschappelijke vorming. Van museumdirecteuren, omroepverantwoordelijken, academici en intellectuelen mag men een visie verwachten. Waar willen de bestuurders met hun talloze instellingen naartoe? In Vlaanderen leeft de simplistische opvatting dat gebouwen en instituten op zich wel zullen zorgen voor animo en discussie, voor pluralisme en ideeën. Maar ideeën ontstaan nu eenmaal in een brein, of in een wisselwerking van breinen - vast niet in gebouwen en instituten.
Daarmee, lieve Monika van Paemel, verzeil ik bij een domein dat ons beiden na aan het hart gaat: dat van de verbreiding van denkbeelden langs letterkundige weg. Ook hier woekert het expertendom. Er is in Vlaanderen beslist geen tekort aan academici - sociologen, psychologen, historici, filosofen, biologen, filologen. Ze doen keurig, soms baanbrekend werk aan universiteiten en wetenschappelijke instellingen. Anderzijds heeft men een hele vloot schrijvers, te oordelen althans naar de indrukwekkende aantallen die men aantreft in de lijsten van zulke genootschappen als de Vereniging van Vlaamse Letterkundigen en het Kristelijk Kunstenaarsverbond. De meesten onder hen schrijven gedichten en romans, die veelal in de uitgebreide kennissenkring van de auteur worden gelezen. Een kleine groep staat voor wat sommigen nog de Vlaamse literatuur van vandaag willen noemen. Een paar zijn, comme il se doit, gewoon opgenomen in de Nederlandse literatuur.
Het curieuze vind ik de haast waterdichte scheiding tussen de eerste groep en de schrijvers. Vlaamse academici schrijven in het beste geval artikelen voor vaktijdschriften. De
| |
| |
schrijvers maken uiterst zelden iets wat op een denkbeeld of een intellectuele constructie lijkt. De Vlaamse schrijver-intellectueel bestaat nauwelijks. Het dichtst wordt deze niet bestaande benaderd door de bejaarde jezuïet Libert Vander Kerken. Hij versiert trouw de zaterdagse kolommen van ‘De Standaard der Letteren’ - Vlaanderens geestelijk baken - met wat ik intelligente worstevullerij belief te noemen. Voor het overige zijn essayisten schrijvers over literatuur, van de badinerende schoolvos Marcel Janssens via de poëziepaus Hugo Brems tot de grootnarcist Paul de Wispelaere (die evenwel liever als ‘echte’ schrijver wil worden beschouwd). De lichtende voorbeelden van Karel van de Woestijne, gestorven in 1929, van August Vermeylen, sedert 1945 ook dood, en - in mindere mate - van Max Wildiers, ook niet meer van de jongsten: zij vermochten geen navolgers te vinden.
Verstaat u mij goed, lieve Monika van Paemel. Het is niet omdat de grote Vlaamse intellectuelen van weleer over ‘alles’ schreven - van politiek en kunstgeschiedenis tot theologie en kosmologie - dat zoiets ook vandaag nog zou moeten kunnen. Ik bedoel veeleer aan te geven dat er op literair-intellectueel gebied in Vlaanderen geen vooruitgang valt vast te stellen. Ligt het aan de lamentabele staat van het onderwijs, met zijn heilloze verspilling en tot vertwijfeling leidende vernieuwingsdrift waaraan - opnieuw - geen visie ten grondslag ligt? Ligt het aan de onzekerheid waarmee de gestudeerde Vlaming naar de pen grijpt? Zal hij de spelling van De Standaard dan wel de voorkeurspelling volgen (maar waar leest hij deze laatste nog behalve in ambtelijke stukken?). Zal hij zijn schrijfsels uitvlooien op Zuidnederlandse woorden en uitdrukkingen? Of zal hij ze juist met ‘gewettigde fierheid’ in zijn proza laten doorklinken?
Maar taalarmoede kan Vlaanderens intellectuele achterstand niet uitputtend verklaren. Laksheid en opportunisme zijn terzake ten minste even sluipende kwalen.
Het komt mij voor dat een waarachtig intellectueel rationele overwegingen uiteindelijk hoger aanslaat dan emotionele betrokkenheid en levensbeschouwelijke of politieke loyaliteit (die hij zeker niet mag verwaarlozen). Intellectuelen zijn uiteindelijk onbetrouwbaar, zowel voor de met name bekende machthebbers en de anonieme orde als voor hun eigen vrienden. De intellectueel is de onafhankelijke par excellence. Daarom is hij uiteindelijk niet te vatten. Het geeft hem een soort onkwetsbaarheid die hem zou dienen te inspireren tot ‘hoge moed’, naar het woord van Maurice Gilliams.
Ik geloof, lieve Monika van Paemel, dat de experts en de bestuurders van Vlaanderen de intellectueel gaarne laten merken dat zijn onafhankelijkheid nergens toe leidt en, vooral, dat men hem niet nodig heeft. Hoe minder intellectuelen, des te vlotter voltrekt zich het geritsel. Troubles-fête kunnen de deskundigen missen als kiespijn.
Op z'n Vlaams gezegd: Vlaanderen mag op alle twee zijn oren slapen. De windhandel der organisatoren kan ongestoord verdergaan. Er bestaan geen slagvaardige Vlaamse intellectuelen: die hebben het veel te druk met het uitspellen van De Standaard.
In 1933 sprak Marnix Gijsen over de ‘intellectuele ongereptheid’ van ‘ons’ volk. Ruim een halve eeuw later is de Vlaming intellectueel gesproken nog altijd ongerept. En hoe meer academici door de talrijke universiteiten worden afgeleverd, des te ongerepter lijkt het Vlaamse intellectuele landschap wel.
Vindt u dat ik te hard ben? Ik weet het, Vlaanderen bedelt steeds opnieuw om begrip, ja om waardering en dankbaarheid voor de moeilijke strijdpositie waarin het zich decennia heeft moeten verschansen. Zelfs nu Vlaanderen België beheerst, klinkt het gebedel nog door.
Maar waarom zou een schrijvend intellectueel waardering en dankbaarheid voor ‘zijn’ Vlaanderen moeten opbrengen? De al genoemde Godfried Bomans - nogmaals: Vlaanderen meer dan welgezind - wees in 1971 nog op
| |
| |
‘een voor Vlaanderen enigszins beschamend verschijnsel, namelijk dat zovele Vlaamse auteurs eerst in Nederlandse grond gestekt moeten worden, daar tot een zekere wasdom uitgroeien en dat eerst daarna de volwassen boom in Vlaamse bodem wordt overgeplant’.
Het zal u bekend in de oren klinken.
Wordt het niet stilaan tijd dat wij daar de passende conclusies uit trekken? Nu Vlaanderen een behoorlijk Nederlands cultuurpeil heeft bereikt, bestaat er geen wezenlijke hinderpaal meer om van Nederlandstalig België een volwaardig deel van Nederland te maken. Met dit eenvoudig besluit voorkomt men verder politiek onheil. Geen schijngevechten meer rond besparingen. Gedaan met de politieke benoemingen. Geen gezeur meer over een dorpsburgemeester die ons onsterfelijk belachelijk maakt. Er kan nu een einde komen aan de talrijke staatshervormingen, die van België een steeds onoverzichtelijker janboel maken, de burger steeds meer ministers opdringen, en waar enkel juristen en politici nog profijt van trekken.
De Vlaming hoeft niet langer te zeveren dat de Nederlanders hem niet voor vol aanzien. Zelf Nederlander geworden zal hij merken dat het ook niet alles is. Maar hij hoeft zijn energie niet meer te verspillen aan het zoeken naar een identiteit.
Tant pis voor het Belgisch koningshuis (het krijge een vorstelijk pensioen), tant pis voor Brussel (zullen wij er een Europese vrijstad van maken?), tant pis voor de Walen (maar die sterven vanzelf wel uit).
Een enkel compromisvoorstel. Kan, in het verruimde Nederlandse huis, de keuken Belgisch blijven?
Vriendelijke groeten uit Lhasa, uw
Frans Boenders
|
|