Vlaanderen benaderen in de geest zoals de Compagnie Vrijwillige Jagers van de Leidsche Hoogeschool deed, was verkeerd. Zij gingen naar het Zuiden om een muiterij neer te slaan, net alsof het om een kolonie ging. Vlaanderen was geen kolonie, ofschoon in 1815 België wel aan Holland was aangeboden als compensatie voor het verlies van Ceylon. In hoeverre woog dat koloniaal gevoel door in Holland tijdens de septemberdagen van 1830? Aarzeling over die hereniging leefde er reeds van de aanvang af: de diplomaten bedoelden het goed in 1815 (zoals vaak zijn de bedoelingen goed in de diplomatenwereld), maar zij hadden beter moeten nadenken (zoals te zelden gebeurt in de diplomatie).
De Belgische historicus Henri Pirenne (op wie Geyl vaak fundamentele kritiek had) schreef in zijn Histoire de Belgique dat België twee belangrijke vorsten heeft gehad: Willem i en Leopold ii. In deze panegyriek voor België kon hij onmogelijk de vereniging der Nederlanden negeren. Die vereniging is voor Vlaanderen belangrijk geweest: wij gaan er nog niet omheen, ondanks ruzies. Zijn ruzies zo erg tussen kinders?
In Vlaanderen zijn wij ook niet altijd tevreden over Vlaanderen. Er is een stapel kritiek: wij restaureren te weinig, onze archeologische diensten zijn te beperkt, onze pers is niet goed, wij hebben te weinig uitgevers, onze democratie moet verder worden uitgebouwd (wij willen een open bestuur). Er zijn ook ernstige verschillen, die de verwijdering in de hand werken. De Vlamingen handhaven hun dialect (en meer dan veel Vlamingen lief is), zij leven buitenshuis (maar dat kan soms erg leuk zijn, als ik het afmeet aan het plezier dat Hollandse logés mij toonden), zij zijn dikwijls aardiger tegenover beginnende kunstenaars (dat is eerder goodwill dan gebrek aan kritische zin). Zij leven anders, dat is waar, en dat zie je vandaag aan hun schilderkunst, hun literatuur, hun muziek en hun theater. Er moet in het Nederlandse (ik bedoel daar het Zuiden en het Noorden mee) culturele leven iets meer aandacht geschonken worden aan het anders-zijn: de verrijking die uit de verscheidenheid komt is op zichzelf aantrekkelijk.
Zoals Hollanders niet altijd aardig zijn voor Vlamingen, zo zijn deze laatsten het weer niet voor Hollanders. Toenadering blijft echter nodig. Van regeringszijde worden goede voorbeelden gegeven: Prijs der Nederlandse Letteren, de Taalunie en kleinere, maar niet minder belangrijke initiatieven zoals de Brakke Grond. Niet al deze pogingen tot onderlinge toenadering gaan kritiekloos de landen door.
De Belgische unitaire staat verdwijnt en maakt plaats voor een federaal België. Misschien is dat een eindpunt en tegelijk een vertrek voor een ander Vlaanderen, maar nu reeds valt het idee van een confederaal België.
Hoe de ontwikkeling ook zal zijn, binnen Vlaanderen blijft een oud probleem bestaan: de tegenstelling geloof-ongeloof. Deze tegenstelling gaat terug tot het begin van de Belgische onafhankelijkheid, toen het land een liberale grondwet kreeg. Rechtstreeks uit Frankrijk voortkomende vrijheden werden erin gegarandeerd: vrijheid van drukpers, van vereniging, van geloofsbelijdenis en van onderwijs. Bij de veroordeling van het liberalisme in de encycliek Mirari Vos (1832) wist de Belgische kardinaal-primaat te Rome te bemiddelen zodat de grondwet gespaard bleef, die normaliter eveneens onder de pauselijke veroordeling gevallen zou zijn. De eerste Belgische vorst kon zich met moeite met de grondwet verenigen: hij streefde naar restauratie.
De kerk had het op haar beurt ook niet gemakkelijk met enkele grondwettelijke (‘moderne’) vrijheden. Zij had met het protestantse Noorden afgerekend, nu diende er een interne strijd uitgevochten te worden rond de problemen die zich via de grondwet voor haar stelden. Leopold i, ofschoon protestant, vond in de kerk zijn beste bondgenoot. Hij drong er erg op aan dat de katholieken een politieke partij zouden stichten en het verheugde hem niet dat