De Gids. Jaargang 150
(1987)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 781]
| |
Mark Schaevers & Luc Huyse
| |
[pagina 782]
| |
identiteit er uitziet is in Vlaanderen zo'n uitgebreid debat gaande, dat dit stuk daar uitsluitend over handelt. | |
ZelfbegoochelingsportretIn 1980 schreef Walter van den Broeck zijn Brief aan Boudewijn (op zoek naar zijn onsterfelijke zin?). ‘Het kan u niet ontgaan zijn dat niemand zich Belg noemt. Dat komt - daarover bestaat geen twijfel - doordat niemand zich Belg voelt. Althans niet in België. Wel in het buitenland. Maar ook dat mag niet verkeerd begrepen worden. Elders noemen wij ons zo, uit vrees dat men ons voor een Nederlander, een Fransman of - beware ons! - een Duitser zal houden. Sommigen - tot wie ik mij geenszins reken - beweren zich Vlaming te voelen. Ik zal mij blijven afvragen welk deel van hun persoonlijkheid zij met die vlag bedekt weten. Maar wat dan met het onbedekte deel?’ Je Vlaming voelen is geen evidentie in Vlaanderen, ook al niet omdat voor sommigen met de Vlaamse volksverbondenheid een aantal dingen al te zeer ‘verbonden’ blijft. brt-journalist Jan Wauters, mijmerend over de leuze ‘Ik ben Vlaming en daar ben ik fier op’: ‘Ik ben inderdaad Vlaming, ik heb ook geen andere keuze. Maar als je daar zo borstklopperig over doet, dan ben je toch alleen maar aan het genieten van je eigen frustratie. Met dat wij-gevoel erbij, wij onder elkaar. Ik wantrouw wij. Wij, dat zijn algauw de supporters van Liverpool. Hoe sterker dat wij-gevoel, hoe minder eigen bewustzijn en verantwoordelijkheid. Wij staan onszelf af, een supporter levert zichzelf uit aan zijn club, een nationalist aan zijn nationalisme. Wij van Vlááánderen, met blèrende a's. Wij. De IJzerbedevaart-wij.’ (nwt, 1987/2). Van den Broeck en Wauters zijn hier geen trendsetters, eerder trendveroordelers: ze reageren op de aandrang waarmee de Nederlandstalige Belgen de laatste jaren verzocht worden zich Vlaming te voelen. Een halve eeuw zijn de Vlamingen op zoek geweest naar politieke autonomie en nu die zowat bereikt is, is de behoefte gegroeid om de Vlaamse eigenheid scherper te profileren. Want zonder een herkenbare nationale identiteit moet elk staatsverband toch een lege huls blijven. En leeg is de huls van de Vlaamse (en Waalse) deelstaat al genoeg. De staatshervorming van 1980 verkavelde België wel in twee gemeenschappen (en drie gewesten: een Vlaams, een Waals en een Brussels), maar verkavelde nauwelijks bevoegdheden en financiën. De gewesten en gemeenschappen en hun regionale regeringen beheren amper acht procent van de overheidsuitgaven. Die staatshervorming oogst eigenlijk alleen kritiek, het is veeleer een staatsontwrichting gebleken. Elke Vlaamse regering tot nog toe was een collaboratieregering, zo luidde de speelgoedstelling van Marc Reynebeau in De Nieuwe Maand, februari 1985, en het is billijk ze ook onder volwassenen au sérieux te nemen. De Vlaamse regeringen tijdens de eerste en tweede wereldoorlog leefden slechts bij gratie van de Duitsers, de Vlaamse regeringen van na de staatshervorming leven slechts bij gratie van het Belgische establishment. Vlaanderen heeft vandaag een regering, een vlag, een feestdag, maar een Vlaamse identiteit, die decreteer je niet. De behoefte aan een versnelde identity-building is aanwijsbaar, niet in het minst in de vloed van Vlaanderen-boeken (van jaarboek tot kijkboek, van historiografie tot relatiegeschenk). The making of Flanders. De Vlaamse Raad, het Vlaamse regionale parlement, sloeg dit jaar nog symbolische munt uit oud ijzer door de IJzertoren - een eerbetoon aan de Frontsoldaten en het Mekka van de Vlaamse Beweging - tot een heus Memoriaal van de Vlaamse Ontvoogding te promoveren. ‘Alles voor Vlaanderen, Vlaanderen voor Kristus’ staat op die toren, en enkelen hebben bij die gelegenheid wel laten weten dat ze Ontvoogding anders begrepen hebben. Diezelfde Vlaamse Raad nam ook een voorstel om de brt (Belgische Radio en Televisie) om te dopen in vrt (Vlaamse Radio en Televisie) zo ernstig op | |
[pagina 783]
| |
dat het bijna goedgekeurd werd. En intussen slooft minister van de Vlaamse Gemeenschap Patrick Dewael - wie vroeger dezelfde job deed heette minister van Nederlandse cultuur - zich uit om middels een reclamecampagne te bewijzen dat ‘Vlaanderen leeft!’. Vlaanderen is ook retroactief beginnen te leven: opvallend is dat steeds meer historici hun onderwerp niet langer binnen de Belgische, maar wel de Vlaamse grenzen laten evolueren. Nochtans is die geografische afbakening historisch verre van evident: het is zeer de vraag of je al van een ‘Vlaams volk’ kan spreken vóór het door de Vlaamse Beweging eind vorige eeuw geschapen werd. Het Vlaamse volk is een nieuwigheid in onze geschiedenis, zegt historicus Reginald de Schrijver (in het Boek van België, 1980). ‘Niet een reeds bestaand Vlaams volk begon zijn zelfstandigheidsstrijd met de Vlaamse Beweging, maar de Vlaamse Beweging maakte de Nederlandstalige Belgen tot een Vlaams volk; het is zonder meer duidelijk dat aan Vlaamse zijde anachronismen worden en werden begaan bij de verwijzing naar een aloud volk dat moest herleven.’ (Historische Vlaanderenboeken: anakronieken?) Gewoonlijk vat men de zoektocht naar een identiteit onder de noemer: ‘peilen naar de ziel van een volk’. Dat is een gelukkige uitdrukking: het is peilen naar iets dat, materieel gesproken, nu net niet tastbaar is. Op het eerste gezicht zijn de invullingen van die ziel dan ook als de gedachten zo vrij. Enkele voorbeelden. ‘Want eigenlijk kent Vlaanderen zijn gelijke niet: een centrale geografische ligging met opening naar zee, open grenzen en gemakkelijke toegankelijkheid, een artisanale en industriële traditie van kreativiteit, produktiviteit en kwaliteit, een kulturele en maatschappelijke ontvankelijkheid, gegroeid uit een historische vrijmoedigheid, die veeleer verduldig blijft dan opstandig wordt. Een draaischijf en een kontaktpunt, een oase en rustplaats in het hart van Europa. Het maakt van de Vlaamse mens een boeiende figuur. Je kunt hem beschouwen als iemand die zich gemakkelijk begrijpend opstelt, die stille vroomheid paart aan bruisende mondaniteit, die skeptisch staat tegenover wat hijzelf niet waarneemt, die geleerd heeft eerst voor zichzelf en de zijnen te zorgen, die liever plantrekker blijft dan weerstander wordt, onbedreven inzake maatschappelijke présence en onvoldoende trots op zijn historisch erfgoed, met een traditionele afkeer voor (zeker het centraal) gezag.’ Hugo Schiltz, Uitdaging aan de Vlaamse meerderheid, 1985, p. 96. ‘De Vlamingen zijn niet meer de zwakke broertjes in België. Zij komen ook, als Vlamingen, het internationale forum op. Weinige volkeren in de wereld beschikken over zovele troeven: een oude cultuur, een dynamische economische onderbouw, een uitzonderlijke ligging, een herboren politiek bewustzijn, een nieuw geloof in de eigen talenten, arbeidsvermogen, talenkennis en een traditie van verdraagzaam en democratische openheid.’ Manu Ruys, De Vlamingen, 1972, p. 212. ‘U kunt de Vlaamse bevolking gerust in twee groepen verdelen. Enerzijds hebt u de oerdegelijke Vlaming met z'n voorspelbaar deugdelijk gedrag. De spaarbewuste nestjesbouwer, de cententeller en de harde wroeter, intellectueel tot en met, abn-sprekend en stipt de zondagsrust respekterend. Een tweedehands encyclopedie, gewijde kaarsen en busreizen naar Vlaamse zangfeesten kunnen hem in vervoering brengen. Kortom, “het verdriet van België”. [...] en dan hebt u [...] het andere Vlaanderen. Dat van de onafhankelijke, zelfbewuste Vlamingen die weten te genieten en te kiezen. Die geen enkele kans missen. Privé of professioneel. Zonder frustraties. Kortom, “Het Plezier van België”. Overwegend druklevende, fors spenderende stedelingen.’ Bericht dat adverteerders moet lokken voor de liberale krant Het Laatste Nieuws. Teksten die de Vlaamse identiteit willen aflijnen zijn niet per definitie dom, er zitten brokken sociologische lekenkennis in, hapjes economische waarheden. Ook is al het gekribbel over de Vlaamse eigenheid niet doelloos. Het hoofdbestanddeel van deze veelal euforische | |
[pagina 784]
| |
geschriften bestaat uit prophecies waarvan de auteurs hopen dat ze self-fulfilling zijn. Het zijn teksten vol hoop. Eén ding is dus zeker: identity-building is geen kijken-in-de-spiegel met het oog op een zo getrouw mogelijk zelfportret. Het proces heeft meer met copywriting te maken, het leunt op lepe letters die lezers willen veroveren, nu eens op de politieke markt, dan weer op de commerciële. En zoals bij alle copywriting is het eerder een slordig gemengde mortel van strategie en voluntarisme die zulke teksten staande houdt dan het fundament van een bewijsvoering. Teksten van copywriters zijn altijd prétextes. | |
Kandidaat-nationbuildersZo zijn er de velen die zouden willen dat het Vlaanderen van na de staatshervorming een natie is. ‘De Vlaamse natie bestaat,’ schrijft Manu Ruys, politiek hoofdredacteur van de krant De Standaard, in de aanhef van zijn brochure De geboorte van de Vlaamse natie (1985) en precies de gezwollen explicietheid van dat soort stellingen maakt duidelijk dat daar nog aan mag worden getwijfeld. Als de Vlaamse natie bestond, dan kon de prominente vu-politicus (de Volksunie groepeert de flaminganten, niks te maken met de akelig rechtse Nederlandse Volksunie) Hugo Schiltz een belangwekkender eerste programmapunt voor de Vlaamse meerderheid decreteren dan ‘de ontwikkeling van een volwaardig nationaal besef’ (Uitdaging aan de Vlaamse meerderheid, p. 17). De Vlaamse natie lijkt nog eerder een oproep dan een realiteit. ‘Er zijn elders in de wereld vele oorden, volkeren en regimes die minder aantrekkelijk overkomen. Waarom zouden wij, zonder te vervallen in retro-romantiek en chauvinisme, niet gelukkig zijn tot de moderne Vlaamse natie te behoren?’ (Manu Ruys, in zijn brochure, p. 24). Het geluk werd tot op heden zelden per oproep verworven. Vlaanderen-watchers gedragen zich vaak als botanici die de kracht van de Vlaamse stam moeten inschatten. Misschien is Frans Verleyen, directeur van het weekblad Knack, nog de bekwaamste van het serrepersoneel als hij het heeft over Vlamingen ‘die vandaag nog problemen hebben met het onbeschroomd uitspelen van hun identiteit’, maar die niettemin ‘met grote toewijding hun eigen wortels [onderzoeken]’. Eigen graafwerk brengt Verleyen het inzicht bij dat het gaat om de wortels van een ‘rijkelijke slingerplant, maar nog geen boom’ (Vlaanderen vandaag, 1985). Groeit het Vlaamse zelfbewustzijn? Wie zal het zeggen? Knack-redacteur Marc Reynebeau sprokkelde hieromtrent links en rechts meningen in Vlamingen vooruit en voortgedaan (Lannoo, 1987) en moest besluiten hoe moeilijk het is ‘om een alomvattend beeld te schetsen van wat we de Vlaamse eigenheid en identiteit kunnen noemen. Misschien is het het veiligst om voorlopig uit te gaan van het Vlaamse feit, de werkelijkheid dat er zo'n geografische en etnische feitelijkheid bestaat, een Vlaanderen bewoond door Vlamingen, gevat in een Belgisch staatsverband, groeiend in een Europese context, op het ruimteschip aarde, op weg naar de toekomst.’ Van het ruimteschip terug naar het veilige Vlaamse feit. Dat feit is een feit: de politieke partijen, radio en televisie, ze leiden in Vlaanderen en Wallonië een gescheiden leven en de culturele communicatie tussen die twee is ten zeerste gestoord. Maar is er daarom een Vlaams nationalisme in de maak? En hoe onomkeerbaar is die toestand? Hoe het institutioneel kader van Vlaanderen, van België de komende tien à twintig jaar zal evolueren is nog onduidelijk en even onduidelijk is welke richting het gemeenschapsgevoelen opgaat. Maar in die obscure fase van de nationale gevoelens zijn het alvast mooie tijden voor hen die zich als fabrikanten van de Vlaamse eigenheid geroepen voelen. Er lijken zich vooralsnog twee soorten kandidaten-nationbuilders aan te melden: klassieke Vlaamse Bewegers en een aantal technocraten, die in eerste instantie de Vlaamse natie en identiteit willen modelleren op een | |
[pagina 785]
| |
economisch ideaalbeeld, de Flandrocraten. Gemeenschappelijk aan hun doen is dat ze bij de opbouw van wat Vlaanderens nationaal besef (en zijn imago in het buitenland) moet worden, de aanwezige verscheidenheid verzwijgen en een gedroomde eenheid retorisch gestalte geven. Dat doen beide groepen dus, de Vlaamse Bewegers hoofdzakelijk door de idealisering van een gemeenschappelijk-gedragen verleden, de Flandrocraten door de beschrijving van de Vlamingen als een in harmonie samenlevend, nijver volkje. Zo wordt de mantel geworpen over het feit dat in Vlaanderen de maatschappelijke, politieke en ideologische verscheidenheid nooit afwezig is geweest. Le Monde-correspondent in Brussel, José Fralon: ‘Wat opvalt is het “gapende” kontrast tussen enerzijds de grote verscheidenheid van Vlaamse achtergronden en mensen, en anderzijds het eenduidig, beperkend en gelijkschakelend beeld dat “uw” politici van Vlaanderen ophangen. Vlaming, vroeg u zich al af waarom uw vertegenwoordigers zich zo uitsloven om de rijke schakeringen uit te vlakken?’ (De Morgen, ii juli 1987). In elk proces van identity-building is het aanbrengen van overvloedige make-up een belangrijke activiteit. De idealiserende geschriften over het Vlaamse verleden nemen zeker in kwantiteit toe, maar niet in overtuigingskracht. Er valt, met Frans Verleyen in Knack (16 juli 1986) iets te zeggen ‘voor de gedachte dat het Vlaamse volksnationalisme een aantal lauwheden en kunstmatigheden is gaan bevatten, vooral sinds de taalhinder in het Belgische staatsverband werd opgeruimd. Het kader waarin het nationalisme zich voortaan moet onderscheiden van “de anderen” heeft onvoldoende formaat en dramatische momenten in zijn landschappelijke, industriële, politieke of kulturele allures. Tegenover de ongeliefde Etat Nation is Vlaanderen misschien niet origineel genoeg om op grote schaal een vanzelfsprekend volksnationalisme te blijven voeden. Vandaar heeft de politiek georganiseerde Vlaamse Beweging nooit een meerderheid achter zich kunnen krijgen. Haar sociologische rekruteringsbasis draait altijd rond diezelfde twintig procent van het kiezerskorps. Haar historische verantwoording is sterk intellectueel en berust bovendien op enig kultureel gezichtsbedrog inzake de pracht van de machtige Scheldevloed, de schoonheid van de Kempense heide of de strijdlust waarmee de Vlaamse mens zijn verdrukkers bekampt.’ Het lijkt er dezer dagen dan ook op dat de Vlaamse Bewegers, zich al dan niet bewust van de kunstmatige oubolligheid van hun eigen project, gaan aanleunen bij het modernistische Flanders-geluid, dat hun gedateerde Allesvoor-Vlaanderen-retoriek in maatschappelijke resonantie ruim overtreft. | |
Imagine, imagine (André Bialek)Een vliegtuig hangt hoog boven Frankrijk, het brengt Gaston Geens, de eerste-minister van de Vlaamse regering, terug naar zijn Vlaanderen, na een technologiebeurs van de Midi-Pyrénées in Toulouse. Geens spreekt historische woorden: ‘Wat de regio Midi-Pyrénées kan, dat kan Vlaanderen ook, en misschien zelfs beter.’ Zo verhaalt Kris Rogiers, destijds adviseur van Gaston Geens, de genesis van Flanders Technology. Sindsdien is bij Geens het besef dat wat we ook maar zélf doen altijd beter gedaan is, alleen maar gegroeid, sindsdien kregen we de Flanders-boodschap multimediaal aan huis besteld, en Rogiers, hij richtte sindsdien The Flemish Way op, een organisatie om het Vlaamse doen te promoten (leve het doendenken). ‘Tweemaal één week Flanders Technology - in 1983 en 1985 - betekende voor het Vlaamse imago en voor de Vlaamse identiteit in het buitenland meer dan alle acties die in decennia voordien werden gepresteerd.’ Dat liet Gaston Geens weten in een brochure 4 jaar dirv en durf (dirv staat voor Derde Industriële Revolutie Vlaanderen, durf voor een typisch Vlaamse eigenschap). Veelzeggend aan dat citaat is alvast het broederlijke optreden van het | |
[pagina 786]
| |
Vlaamse ‘imago’ en de Vlaamse ‘identiteit’. De identiteit waar Geens het over heeft lijkt inderdaad niet veel meer dan een zondags pak dat hij Vlaanderen wil aanmeten, kleren die verondersteld worden de man te maken. In de Flanders-aanpak is de identiteit een afgeleide van het imago: zeg mij, zakenman, hoe Vlaanderen er moet uitzien, en zo ziet het eruit. In opdracht van de Vlaamse regering werd in 1985 een grootschalig wetenschappelijk onderzoek opgezet. Wat betekent Vlaanderen voor u? Die vraag kregen Nederlandse, Franse en Westduitse opinion-leaders voorgelegd. En ze antwoordden: mooie steden, puik verleden, spijtig van het taalgeruzie, bedrijvig volkje, en ze weten nog van het leven te genieten ook. Overigens maakte haast niemand van hen een onderscheid tussen België en Vlaanderen, dat ze niet goed op een kaart kwijt konden. ‘Er zijn globaal gezien weinig beduidende verschillen tussen het imago van Vlaanderen en het imago van België.’ (Het imago van Vlaanderen in het buitenland, p. 122). Geen detail in een studie over precies dat Vlaamse imago. ‘Vlaanderen heeft geen echt zeer uitgesproken, geprofileerd imago in de ons omringende landen, noch in positieve, noch in negatieve zin.’ Zo besluit het rapport en de samenstellers willen dat vacuüm publicitair uitbouwen - weer eens duidelijk makend dat de Vlaamse ‘identiteitsstrijd’ een misleidend woord kan zijn voor een imagebuilding, een reclamemaneuver, niet om harten of hersenen te veroveren, maar markten. ‘Het imago van Vlaanderen moet dus grotendeels nog worden opgebouwd, wat zeker heel wat voordelen biedt: er moeten geen vastgewortelde vooroordelen worden overwonnen.’ De opbouw van een imago, daar staan we dus voor, en dat is de specialisatie van de Flandrocraten. In hun betogen maakt het traditionele spanningsveld tussen het werkelijke en het wettelijke land plaats voor een nieuw: de spanning tussen het werkelijke en het woordelijke land. ‘Flanders is where the two great linguistic and cultural areas of Europe - the Latin and the Germanic - meet. Flanders has assimilated the spirit of both: the pragmatic, no-nonsense mentality of the North and the creative vitality of the South.’ (Voorstellingsbrochure Flanders Technology International 1987). Flanders, een land dat vooralsnog enkel in brochures bestaat, zou dus een culturele melting pot zijn. Vlaanderen, het hart van Europa, een geograaf zal er weinig moeite mee hebben, maar stelt dat clichébeeld te velde ook wat voor? Leven Vlamingen kosmopolitisch? En vooral: zijn er aanwijzingen dat de grootste roepers om een autonoom Vlaanderen ook de grootste inspanningen leveren tot kruisbestuivingen van onze cultuur met andere? Er zijn eerder aanwijzingen van het tegendeel. Het lijkt er veeleer op dat velen die naar een zelfstandig Vlaanderen lonken zich daar een homogene enclave bij voorstellen, waar mensen harder werken met minder zeuren, waar de restauratie en vernieuwbouw van bepaalde Waarden vlotter gesubsidieerd raken, waar het leven geordend stroomt in een brede bedding van consensus en gezond verstand. Het ontbreekt niet aan symptomen van zo'n verkrampt Vlaanderen-beeld: de roep om etnische zuiverheid, de smeekbeden om Vlaamse kinderen, de zaïrisation-op-zijn-Vlaams (acties tegen Engelstalige uithangborden...). Jozef Deleu heeft al in een opmerkelijk essay in De Standaard (5 april 1986) gewezen op de ‘pleinvrees van de kanunniken’, en dat zijn de zelfgenoegzame heren die het cultureel klimaat bepalen: ‘Ten eerste konstateren we pleinvrees als reaktie op de internationale druk op de Vlaamse kulturele eigenheid en persoonlijkheid. Deze pleinvrees is noodlottig, want het afgrendelen van de Vlaamse horizon werkt benauwend. [...] Bekrompenheid of een gevoel van minderwaardigheid ligt aan de basis van deze pleinvrees. Sommigen leven daarnaast in een dwaze euforie van zelfoverschatting: alles wat Vlaams is, is goed, of alles wat we zelf doen, doen we beter. De werkelijkheid is helaas niet altijd zo.’ Bijvoorbeeld, zo gaat Deleu verder, maar | |
[pagina 787]
| |
dan in een interview in De Nieuwe (17 april 1986): ‘Ik kijk na vijf jaar Vlaamse Regering in de sector cultuur, dáár waar wij het voor het zeggen hebben, en dan stel ik vast dat we het daar niet gemaakt hebben. De hele eerste Vlaamse Regering is verantwoordelijk voor het afbouwen van de culturele sector.’ Of hoe Flanders en Vlaanderen niet samenvallen. Vlaanderen is in vele opzichten te klein, zo redeneerde Frans Verleyen hierboven en in Vlaanderen vandaag, om er het gevoel van eigenwaarde aan over te houden, dat in landen als Amerika en China met de (hoeveelheid) grond is meegegeven. Dat gebrek aan weidsheid zouden de Vlamingen gesublimeerd hebben door een romantisch-mythische ruimte te scheppen: door het debiet van de Schelde en de decibels van de klokketorens te doen aanzwellen. Misschien zijn de Flandrocraten hard(op) bezig een nieuwe mythische ruimte te scheppen, een high-tech-space waarin niks dan dynamische mensen bewegen in spitssectoren. Dat het Flanders-gebeuren een marketing-maneuver is met misprijzen voor het produkt in kwestie blijkt ook uit de ‘Vlaanderen leeft!’-campagne van Patrick Dewael: de minister die snoeide in de cultuursector, trok een promotiebudget uit om te zeggen dat het goed gaat met de Vlaamse cultuur. Het Vlaanderenbeeld van de Flandrocraten is, zeker als het voor buitenlands gebruik is bedoeld, ook nog in een andere zin het produkt van overvloedige make-up. De Vlamingen zijn een hardwerkend, aanpassingsbereid, innovatiegezind en gastvrij volk, schrijft men graag. Het ‘hart en de handen’ (Verleyen) zijn er en de gepaste sociale ethiek (een moeilijk woord voor braafheid in dit geval) om een voorbeeldig modern industrienatietje te doen verrijzen. De vergelijking met het Japan van de managersmythen is nooit ver weg, evenmin als de vergelijking met het woelige, lastig-linkse Wallonië. Wie Vlaanderens naoorlogse vakbondsgeschiedenis bekijkt zou echter, voor hetzelfde geld, tot een heel ander beeld kunnen komen: de enige Belgische staking waarbij doden vielen, was in Vlaanderen gelokaliseerd (Zwartberg, 1966); zowel de grootste (Limburgse mijnen, 1970) als de langste spontane staking (dokwerkersstaking, 1973) had niet in Wallonië, wel in Vlaanderen plaats; Vlaanderen was het eerst met de grote bedrijfsbezettingen (Acec-Gent, 1970); de eerste grote wilde verkoop met bedrijfsbezetting en produktie in eigen beheer was weer een Vlaamse primeur (Prestige-Tessenderlo, 1975). Het Flanders waarmee de marktveroveraars of handelsreizigers in gedweeë arbeidskrachten dwepen, heeft de diepgang van een sticker op een produkt, en het is net zo verwisselbaar. Uit het al genoemde onderzoek naar het Vlaamse imago in het buitenland bleek dat het label ‘Made in Flanders’ minder vertrouwen wekt dan ‘Made in Belgium’. En de Belgische compromissen rukken dan gauw aan: ‘Flanders Gourmet. Tradition from Belgium,’ zo worden de Vlaamse bieren in Amerika gesleten. Een analoog verschijnsel: nu het toerismewereldje ontdekt heeft dat de oproep ‘Holiday in Flanders’ alvast de Engelsen niet tot het verhoopte soort vakantie aanzet (Flanders, dat is tenslotte de dodenakker van een wereldslachtpartij, ‘where the poppies grow’) gaan er daar ook van alle kanten stemmen op om weer ‘Belgium’ te promoten. De markt is koningin: als het haar uitkomt kan ze de Vlaamse identiteitswijn in een Belgisch watertje doen veranderen. Die beeldwisseling sluit trouwens dichter bij de werkelijkheid aan dan men wel eens denkt: alle identity-gepraat ten spijt, heeft het autonomer Vlaanderen nu op vele gebieden de Belgische toestanden zitten kopiëren: partijpolitieke benoemingen, geknoei met het leefmilieu enzovoort. Het boek van Hugo Schiltz Uitdaging aan de Vlaamse meerderheid is het overtuigendst in de hoofdstukken van ingehouden wanhoop waarin Schiltz de eerste passen van het zelfstandige Vlaanderen (‘een zeldzaam moment van beweeglijkheid’ noemt hij deze jaren toch nog) beschrijft: de Vlaamse leiders zetten als het op verzuiling, mannetjesplaatserij en politieke cultuur aankomt even lompe passen als | |
[pagina 788]
| |
hun ‘Belgische’ varianten. Een zeldzame surplace. | |
Het Belgisch bestek‘Het België van de twee snelheden’, die uitdrukking heeft de Vlaamse premier Gaston Geens de Belgische politiek-journalistieke wereld opgedrongen met de kracht van de herhaling. Vlaanderen, zo is de boodschap, loopt voor in de economische ontwikkeling, Wallonië is het achterlijke broertje als het op crisisbestrijding aankomt. Met een ongewone snelheid heeft die snelhedenmetafoor zich de laatste jaren verspreid. De baan was weliswaar vrijgemaakt door een ‘theorie’ die al langer bezig was de fundamentele verschillen tussen Walen en Vlamingen te beklemtonen, de taalgrens zelfs deed functioneren als een grens tussen twee politieke klimaatzones: de noordelijke redelijkheid versus de zuidelijke heethoofdigheid. De verschillende economische ontwikkeling zou onvermijdelijk leiden tot heel verschillende mentaliteiten. Het spectaculaire uiteengroeien van de noordelijke en zuidelijke economische gezondheidscurven werd de afgelopen jaren alleszins meer dan ooit een topic voor de spraakmakende gemeente, ook al omdat die afgelopen jaren crisisjaren waren: vooral omdat de facturen beter gecheckt werden in de zoektocht naar het gat in de schatkist, heeft het thema een aantal Vlamingen niet meer losgelaten. De ene studie na de andere kwam bewijzen dat Vlaanderen door Wallonië gepluimd wordt. Even heeft de Vlaamse elite misschien nog last gehad met de nieuwe status van baas in het Belgische huishouden, en enkele eminente flaminganten als Lode Claes en Hugo Schiltz zijn opgestaan om de Vlaamse Beweging eraan te herinneren dat het gerommel met de grieventrommel van de underdog een anachronisme geworden was, dat de Vlamingen nu de meerderheid vormden en zich daar maar eens naar moesten gedragen. Het bewustzijn van de economische dominantie van Vlaanderen lijkt inmiddels dus stevig doorgedrongen. En de Vlaamse identiteit, dat botanische wonder dat van slingerplant tot boom uitgroeit, dat groeiende Vlaamse bewustzijn, is voor alles een bewustzijn van die economische dominantie. Het Vlaamse natiegevoelen lijkt eerder op maat van een portefeuille gesneden dan op maat van een sociaal-culturele biotoop. Er wordt geroepen om Vlaamse arrogantie, om het verzilveren van de macht van het getal. De historicus en futuroloog Chris Vandenbroeke vindt bijvoorbeeld dat de Belgische export met een Vlaams aandeel van zeventig procent als een louter Vlaamse aangelegenheid kan worden beschouwd. ‘Alleen de handelsmissies die door de Vlaamse executieve worden uitgestuurd hebben enige betekenis. Beter worden ze niet al te veel door unitaire delegaties voor de voeten gelopen. En de Belgische Dienst voor Buitenlandse Handel zou men bij voorkeur tot een Vlaams uitzendbureau mogen ombouwen...’ (De toekomst van het Vlaamse volk, 1986, p. 87). Niks minder dan een ‘verminderd burgerschap’ heeft Frans Verleyen de Walen inmiddels toegeschreven: ‘Ze produceren nog geen derde van de nationale opbrengst...’ (Knack, 20 mei 1987), en vu-voorman Hugo Schiltz probeert de Walen economisch terug te drijven met het dure woord ‘correspondentiebeginsel’. Er moet volgens hem een correspondentie zijn tussen de economische en fiscale bijdrage van een regio en het welvaartspeil van haar bevolking. Is die aanwijsbare relatie tussen geven en nemen er niet, dan gaan mensen belastingen ontduiken. In Vlaanderen Morgen, het blad van een denktank rond Schiltz, is, logisch genoeg, al gesuggereerd dat het gevaarlijk is het economisch zieke Wallonië bij te springen: ‘Het gevaar is niet denkbeeldig dat Vlaanderen in de toekomst niet alleen zal moeten konkurreren met het buitenland maar ook met een, door grotendeels Vlaams belastinggeld gefinancierde geherstruktureerde Waalse industrie’ (april 1987). Als het nieuwe Vlaamse nationalisme zich | |
[pagina 789]
| |
zo nadrukkelijk laaft aan de bron van de economische dominantie, heeft dat iets bedenkelijks - ook oude nationalismes zijn er dronken van geworden. Nochtans, wie de twee snelheden in dit land in twee mentaliteiten wil omzetten en daaraan verregaande staatkundige aanpassingen wil koppelen, lijkt de laatste jaren ook aardig wat tegenwind te vangen. Sinds 1980 zijn er diverse tekenen die erop wijzen dat, op de Voerense kwestie na, het passionele conflict tussen de gemeenschappen bedaard is. De ‘taalpartijen’ zijn in het beste geval ter plaatse blijven trappelen, in slechtere gevallen verdwenen, sociologisch zijn Vlaanderen en Wallonië eerder naar elkaar toegegroeid: de houding tegenover de kerk, het aantal kinderen, het gezinstype, het gedrag van de arbeidersbeweging, zovele bronnen van verschil lijken uit te drogen. Het samenleven van Frans- en Nederlandstaligen in Brussel lijkt ook aardig gepacificeerd, en de Vlamingen spelen Brussel weer resoluut als hoofdstad uit. Het clubje dat met formules voor een huwelijksrevisie tussen Walen en Vlamingen jongleert (confederalisme, federalisme, separatisme) is er niet groter op geworden. De Vlaamse Beweging bekent onomwonden dat ze zich in crisis bevindt. Maar dit alles hoeft niet te vloeken met een opgedreven promotie en exploitatie van Vlaams zelfbewustzijn door de Flandrocraten. Integendeel. Hun betoog is merkwaardig terughoudend als het erop aankomt staatkundige consequenties te trekken uit het tot wasdom komen van de Vlaamse identiteit. Het lijkt erop dat ze de opbouw van een Vlaams imago als een onderaanneming beschouwen, binnen een globaal bestek dat unitair Belgisch blijft. De Vlaamse ‘natievorming’ is dan een wat groot woord voor een strategie die erop neerkomt in het Belgische staatshuishouden voortaan de lakens uit te delen. Willy Claes, socialistisch minister van state en hobby-dirigent, gaf op 22 oktober 1980 een interview aan The Bulletin: ‘België bestaat 150 jaar, en daarom geef ik deze concerten. Er waren er twee gepland in Vlaanderen, twee in Wallonië en één in Brussel. Keurig, niet? Behalve dat Vlaanderen er één meer opeiste.’ Is dat een voorafschaduwing van de weg die we de komende jaren gaan bewandelen: we blijven het Belgische huishouden ‘keurig’ organiseren, met de ervaren vaklui aan de weegschaal, alleen dienen ze er rekening mee te houden dat Vlaanderen een ons meer wil?
21 juli 1987, nationale feestdag. Eindelijk antwoordt de koning - Jules Destrée is eenenvijftig jaar dood en Walter van den Broeck is van miserie beginnen te corresponderen met zijn broer, in een column in de krant De Morgen. Of er Belgen zijn, laat de koning in zijn opgemerkte rede in het midden, maar hij roept wel op tot een nieuwe Belgische burgerzin. Een opmerkelijk breed politiek spectrum laat weten dat op die manier het gezond verstand gesproken heeft. De Gazet van Antwerpen vraagt een Antwerpenaar-in-de-straat om zijn mening. Hij heeft de toespraak halverwege afgezet. ‘Ik heet Susse,’ zegt hij, ‘en ik kom er niet tussen.’ |
|