De Gids. Jaargang 150(1987)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 682] [p. 682] Koos Schuur Vier gedichten Januari alsof tijd vastvroor zo lijmig en met zoveel moeite glijdt elke dag van de kalender en wrijft een overmaat van schemering over de ramen - het schaduwende licht van kaarsen maar van het turen zijn de ogen moe de wolvenmaand vergroeide tot een poort met uitzicht naar twee kanten: de builen van een jaar bedrukt herinnerd nawinters zonlicht hunkerend verwacht ook al blijft alles bij hetzelfde - elk met zijn menselijke naam wisselen traag de dagen met de regelmaat van molenwieken de dagen van de maand de jaren van het leven alsof tijd vastvroor [pagina 683] [p. 683] Februari het sneeuwde al langs de ramen toen ik opstond en uitkeek een duizelingwekkend zweven dat me insloot vervloekt de winter die aanhoudt en het leven op aarde afremt het reinigingsfeest ving al aan van ooit de laatste de tweede als ik mijn hand nu uitsteek zo ver mogelijk, dacht ik, zal ik misschien de lente met vingertoppen raken want het licht wordt al breder en bijna ook geler maar hoe ver ik reikte mijn hand raakte sneeuw [pagina 684] [p. 684] Mildura (nsw) een stad om aan voorbij te gaan het is er dor en heet de vliegen komen aan je mondhoek zitten een runderlap het eeuwig middagmaal welhaast zongoud het rossig haar blauw als de horizon de ogen en ze serveert met nauwverholen ijdelheid maar zeurt en eist gepaste grappen en bewondering (bespeel het rempedaal, geile coureur, in elke strobaal zit een blok beton en iemand piste olie op het asfalt!) hoe aangenaam en hoe verkwikkend het landschap trillend in de witte hitte met de verroeste trucks, de kangoeroes en het vervluchtigende zweet en bier - de witte kakatoes kantelen roze boven de jakkerende wagen en het stof ...en haar dan in je armen houden in het zoetwarme parfum van haar huid en om je hoofd die hese fluisterende stem vragend om noeste mannenliefde... wanneer je stoppen wilt sluit snel de ramen je eigen stofpluim overvalt je [pagina 685] [p. 685] Hoge bomen vangen veel wind en de fabrieksschoorstenen huilden als honden die nacht in de gestage oostenwind die al het stof van de bevroren akkers naar binnen blies door kieren en door reten liefde is onbestendig zei ze het heeft een kleine naam en is zo groot als heel de wereld en veranderlijk als licht denkend aan liefde maakt mij droef om wat voorbijgaat... de rusteloze rust van nacht vol wind waarin een onbestemd verlangen groeit en het verleden zich als een kristal wentelt en binnen de houten hoekkamer wervelend vergezichten rondsmijt weet je nog zei ze hoe wij toen elkaar... maar ik schreef woorden op die samenklonken binnen mijn hoofd en die ik moest herschikken tot een veld voorjaarsbloemen op een groen tapijt of tot een grijs vlak met wat rode vlekken of tot een angstaanjagend donkere woning en wind en woning en het traag gekabbel van woorden aan mijn oor wekten een minnaar Vorige Volgende